ECLI:NL:RBNHO:2022:2462

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 februari 2022
Publicatiedatum
22 maart 2022
Zaaknummer
9467748
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van arbeidsovereenkomst door intrekking Schipholpas wegens strafrechtelijke verdenking

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland geoordeeld over de rechtsgeldigheid van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst van een werknemer bij Menzies Aviation B.V. De werknemer, aangeduid als [verzoeker], had een functie als Flight Handling Coördinator en was sinds 1 november 2004 in dienst. De arbeidsovereenkomst werd door Menzies beëindigd op basis van een ontbindende voorwaarde, omdat de Schipholpas van de werknemer was ingetrokken in verband met een strafrechtelijke verdenking. De kantonrechter oordeelde dat er geen sprake was van een rechtsgeldig ontslag op staande voet en dat de ontbindende voorwaarde niet rechtsgeldig was ingeroepen. Dit was in strijd met het wettelijk ontslagstelsel, dat de bescherming van werknemers waarborgt. De kantonrechter wees het verzoek van de werknemer om wedertewerkstelling af, omdat hij zonder geldige Schipholpas zijn functie niet kon uitoefenen. De kantonrechter verklaarde voor recht dat de arbeidsovereenkomst niet van rechtswege was geëindigd op 28 juli 2021 en veroordeelde Menzies tot betaling van de proceskosten. Het tegenverzoek van Menzies tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst werd afgewezen, omdat de ontbindende voorwaarde niet rechtsgeldig was ingeroepen en de strafrechtelijke verdenking onvoldoende was om de arbeidsovereenkomst te beëindigen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9467748 \ AO VERZ 21-95
Uitspraakdatum: 24 februari 2022
Beschikking in de zaak van:
[verzoeker]
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: [verzoeker]
gemachtigde: mr. S. Bharatsingh
tegen
de besloten vennootschap
Menzies Aviation B.V.,
gevestigd te Haarlemmermeer
verwerende partij
verder te noemen: Menzies
gemachtigde: mr. L.M. van der Sluis
De zaak in het kort
Deze zaak gaat over de vraag of de arbeidsovereenkomst van de werknemer rechtsgeldig is geëindigd door een ontslag op staande voet danwel het inroepen van een ontbindende voorwaarde op grond van het feit dat de Schipholpas van de werknemer was ingetrokken wegens een op hem rustende strafrechtelijke verdenking. De kantonrechter oordeelt dat van een ontslag op staande voet geen sprake is geweest en dat de ontbindende voorwaarde niet rechtsgeldig is ingeroepen, omdat deze in het onderhavige geval strijdig is met het wettelijk ontslagstelsel. De verzochte wedertewerkstelling in de bedongen arbeid wordt echter afgewezen, omdat vaststaat dat de werknemer zijn functie zonder geldige Schipholpas niet kan verrichten. Het tegenverzoek tot (voorwaardelijke) ontbinding op de h-grond wordt afgewezen, omdat de intrekking van de Schipholpas vanwege de strafrechtelijke verdenking gelet op de onschuldpresumptie geen ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigt.

1.Het procesverloop

1.1.
[verzoeker] heeft een verzoek gedaan, primair om een ontslag op staande voet te vernietigen en te verklaren voor recht dat de arbeidsovereenkomst niet van rechtswege is geëindigd, en subsidiair om toekenning van onder meer een billijke vergoeding. Menzies heeft een verweerschrift en een (voorwaardelijk) tegenverzoek ingediend.
1.2.
Op 27 januari 2022 heeft een zitting plaatsgevonden. Partijen hebben daar hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. [verzoeker] en Menzies hebben ook pleitaantekeningen overgelegd.

2.Feiten

2.1.
Menzies houdt zich bezig met de vrachtafhandeling van luchtvaartmaatschappijen op het grondgebied van de luchthaven Schiphol.
2.2.
[verzoeker] , geboren [in 1979] , is sinds 1 november 2004 in dienst bij Menzies. De functie van [verzoeker] is Flight Handling Coördinator met een salaris van € 3.164,- bruto per maand exclusief emolumenten. Voor de uitoefening van de functie is een door Schiphol te verstrekken Schipholpas vereist.
2.3.
In de brief van 13 juni 2007, waarin de aanstelling als Flight Handling Coördinator aan [verzoeker] is bevestigd en die [verzoeker] voor akkoord heeft getekend, is de volgende bepaling opgenomen:

1. Medewerker is ermee bekend dat hij in het kader van de uitoefening van zijn werkzaamheden dient te beschikken over een door de N.V. Luchthaven Schiphol te verstrekken ‘toegangsbewijs Luchthaven Schiphol’ (de zogenaamde Schipholpas). Medewerker dient volledige medewerking te verlenen aan het door de Koninklijke Marechaussee te verrichten antecedentenonderzoek. Medewerker dient de in het kader van dat antecedentenonderzoek verlangde informatie naar waarheid te verstrekken.2. Deze arbeidsovereenkomst wordt aangegaan onder de ontbindende voorwaarden dat de resultaten van het antecedentenonderzoek van de Konink. Marechaussee aanleiding zullen zijn de Schipholpas te weigeren aan Medewerker.3. Bij intreding van de ontbindende voorwaarde zal de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang zijn beëindigd. Partijen komen overeen dat over en weer geen ongedaanmakingsverplichting bestaat voor reeds verrichte prestaties en betalingen.4. Medewerker ontvangt de Schipholpas. Deze overeenkomst eindigt met onmiddellijke ingang van rechtswege indien en zodra aan de Werknemer door de daartoe bevoegde instantie geen Schipholpas, nodig voor de uitoefening van zijn werkzaamheden, meer wordt verstrekt dan wel de Schipholpas wordt ingetrokken of ingenomen’.
2.4.
Op 28 juli 2021 heeft Menzies [verzoeker] het volgende geschreven: ‘
Naar aanleiding van de e-mail die wij hebben ontvangen van de bedrijfsrecherche van de Schiphol Group waarin zij aangeven dat uw Schipholpas is ingevorderd, is per 28 juli 2021 uw arbeidsovereenkomst van rechtswege beëindigd. Onder artikel 7 van uw arbeidsovereenkomst kunt u terugvinden dat dit geldt als een ontbindende voorwaarde. (…)’.
[verzoeker] heeft deze brief voor akkoord getekend.
2.5.
In een brief van 3 augustus 2021 heeft de Security Advisor van Amsterdam Airport Schiphol (hierna ‘Schiphol’) aan Menzies geschreven: ‘
Op 26 juli 2021 is door toezichthouder een brief ontvangen van het Openbaar Ministerie, Arrondissementsparket te Haarlem. In deze bief wordt aangegeven dat [verzoeker] , geboortedatum: [geboortedatum] werkzaam voor of namens uw bedrijf verdachte is inzake een onderzoek naar de invoer van verdovende middelen op de luchthaven Schiphol.Naar aanleiding van het bovenstaande, wordt er door de overheid een onderzoek opgestart. Conform de voor het gebruik van de Schipholpas geldende voorwaarden, zal gedurende dit onderzoek van voornoemd persoon geen enkele Schipholpas verstrekt worden; (…)
2.6.
Op 3 augustus 2021 heeft het Openbaar Ministerie aan Menzies geschreven dat [verzoeker] , tezamen met twee andere personen, ‘
als verdachte worden aangemerkt wegens (het treffen van voorbereidingshandelingen voor) de invoer van verdovende middelen via de luchthaven Schiphol ex art. 2abc en/of art 10a Opiumwet.
(…) Middels deze brief wordt aan u een korte omschrijving van het onderzoek en de NAW gegevens van de betrokken werknemers verstrekt, zodat Menzies Aviation Freighter Handling in staat wordt gesteld om te beoordelen of er noodzaak is tot het nemen van maatregelen ten opzichte van de werknemers. (…) Op de vrachtvlucht met nummer [vluchtnummer] werden oor het onderzoeksteam vijf (5) bloemendozen aangetroffen met ruim 320 kilo cocaïne. (…) Indien er noodzaak bestaat tot het ontvangen van aanvullende informatie, verzoek ik u dit gemotiveerd aan te geven. (…) Graag verneem ik welke maatregelen worden genomen ten aanzien van de hierboven vermelde personen. (…).
2.7.
In een brief van 8 september 2021 heeft de gemachtigde van [verzoeker] zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een onrechtmatig ontslag op staande voet en dat de ontbindende voorwaarde niet is ingetreden. [verzoeker] betwist in dat verband dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan de invoer van verdovende middelen. [verzoeker] heeft Menzies verzocht te bevestigen dat het ontslag wordt ingetrokken en dat [verzoeker] weer toegang wordt verleend tot zijn werkplek.
2.8.
Menzies heeft aan dit verzoek geen gehoor gegeven.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter
primair:
I. het ontslag op staande voet te vernietigen en te verklaren voor recht dat de arbeidsovereenkomst niet van rechtswege op 28 juli 2021 is geëindigd;
II. aan [verzoeker] een (immateriële) schadevergoeding van € 10.000,- toe te kennen, te vermeerderen met wettelijke rente;
III. Menzies te veroordelen om [verzoeker] in staat te stellen de bedongen werkzaamheden te verrichten op verbeurte van een dwangsom;
en
subsidiair(althans alternatief):
IV. aan [verzoeker] een billijke vergoeding van € 30.000,- bruto toe te kennen, te vermeerderen met wettelijke rente;
V. te verklaren voor recht dat [verzoeker] recht heeft op de wettelijke transitievergoeding van € 19.071,38 bruto;
VI. aan [verzoeker] een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 13.668,48 bruto toe te kennen, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
[verzoeker] legt aan zijn verzoek ten grondslag (samengevat) dat de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is geëindigd op 28 juli 2021.
Het ontslag op staande voet is niet rechtsgeldig gegeven wegens het ontbreken van een dringende reden ( [verzoeker] heeft zich niet schuldig gemaakt aan een strafbaar feit), omdat niet is voldaan aan de onverwijldheidseis en vanwege de persoonlijke omstandigheden van [verzoeker] (goed functioneren tijdens 17-jarig dienstverband). Het intreden van een ontbindende voorwaarde kan bovendien niet worden gezien als dringende reden die een ontslag op staande voet rechtvaardigt.
De arbeidsovereenkomst is ook niet van rechtswege geëindigd door de ontbindende voorwaarde. Menzies heeft de ontbindende voorwaarde namelijk ten onrechte ingeroepen, nu de inname van de Schipholpas slechts tijdelijk van aard is, waardoor de arbeidsovereenkomst niet inhoudsloos is geworden.

4.Het verweer en het tegenverzoek

4.1.
Menzies verweert zich tegen het verzoek. Daartoe is – samengevat – het volgende aangevoerd.
4.2.
Van een ontslag op staande voet is geen sprake geweest. De arbeidsovereenkomst is van rechtswege geëindigd op grond van de ontbindende voorwaarde, die bepaalt dat de arbeidsovereenkomst eindigt zodra aan de werknemer geen Schipholpas meer wordt verstrekt. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen een tijdelijke of definitieve intrekking.
De (met [verzoeker] overeengekomen) ontbindende voorwaarde is rechtsgeldig overeengekomen, omdat deze voldoet aan de door de Hoge Raad gestelde eisen. De voorwaarde is objectief bepaalbaar, niet afhankelijk van de wil van Menzies en het maakt de arbeidsovereenkomst inhoudsloos omdat [verzoeker] zonder Schipholpas zijn functie niet meer kan vervullen, terwijl er ook geen andere passende werkzaamheden voorhanden zijn.
Het verzoek tot immateriële schadevergoeding moet worden afgewezen, omdat er geen ontslag op staande voet is geweest, [verzoeker] geen ernstig leed is berokkend en hij zijn schade niet heeft onderbouwd.
De voorlopige voorzieningen moet worden afgewezen. [verzoeker] heeft op grond van artikel 7:628 BW geen recht op loon, omdat de reden dat hij niet kan werken (het intrekken van de Schipholpas) een omstandigheid is die redelijkerwijs voor zijn rekening komt.
Ook de subsidiaire vorderingen moeten worden afgewezen.
4.3.
Verder wordt bij wijze van voorwaardelijk tegenverzoek verzocht om de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:669 lid 3 sub h BW te ontbinden. Er is sprake van omstandigheden die zodanig zijn dat van Menzies in redelijkheid niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren, nu vaststaat dat de Schipholpas door toedoen van [verzoeker] is ingetrokken. [verzoeker] heeft bij een ontbinding geen recht op een transitievergoeding, omdat hij ernstig verwijtbaar heeft gehandeld.

5.De beoordeling

het verzoek
5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst per 28 juli 2021 is geëindigd door een rechtsgeldig ontslag op staande voet danwel door het intreden van de ontbindende voorwaarde.
5.2.
Ter zitting heeft [verzoeker] te kennen gegeven bij Menzies te willen blijven werken en (dus) bij zijn primaire verzoeken te blijven. De kantonrechter zal daarom alleen een oordeel geven over de verzoeken onder II, III en IV van het petitum.
Geen ontslag op staande voet
5.2.
De kantonrechter is van oordeel dat van een ontslag op staande voet door Menzies geen sprake is geweest. Menzies heeft gemotiveerd betwist dat zij [verzoeker] op staande voet heeft ontslagen. Ook in de brief van 28 juli 2021 (r.o. 2.4) wordt niet gesproken over een ontslag op staande voet, maar wordt bevestigd dat de arbeidsovereenkomst
van rechtswege– dat wil zeggen: zonder voorafgaande opzeggingshandeling – is geëindigd op grond van de in de arbeidsovereenkomst opgenomen ontbindende voorwaarde. Gelet hierop wordt de (subsidiaire, onder punt 4 van de pleitnota ingenomen) stelling van [verzoeker] , dat sprake is van een opzegging met onmiddellijke ingang, ook verworpen.
5.3.
Het gevolg hiervan is dat de kantonrechter het verzoek van [verzoeker] om het ontslag op staande voet te vernietigen, zal afwijzen.
Geen einde van rechtswege door ontbindende voorwaarde – verklaring voor recht
5.4.
De kantonrechter volgt [verzoeker] wel in zijn standpunt dat de arbeidsovereenkomst op 28 juli 2021 niet van rechtswege is geëindigd, doordat de ontbindende voorwaarde niet rechtsgeldig is ingeroepen. De verzochte verklaring van recht zal daarom worden toegewezen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
5.5.
Bij de beoordeling van de rechtsgeldigheid van een ontbindende voorwaarde wordt vooropgesteld dat de voor de arbeidsovereenkomst kenmerkende bescherming van de werknemer, die onder meer tot uiting komt in het wettelijk stelsel van het ontslagrecht, meebrengt dat de geldigheid van een ontbindende voorwaarde in een arbeidsovereenkomst slechts bij uitzondering kan worden aanvaard. Een voorwaarde die redelijkerwijs niet met dat wettelijk stelsel is te verenigen, zal niet tot een beëindiging van rechtswege van de arbeidsovereenkomst kunnen leiden. Van geval tot geval moet worden bezien of een voorwaarde als vorenbedoeld is te verenigen met dat wettelijk stelsel. Daarbij komt het mede aan op de aard, inhoud en context van de voorwaarde [1] . Door de Hoge Raad is bepaald dat
het opnemen van een ontbindende voorwaarde in de arbeidsovereenkomst onder bepaalde omstandigheden mogelijk is, indien is voldaan aan drie voorwaarden. Deze voorwaarden zijn dat (i) de ontbindende voorwaarde niet strijdig is met het gesloten ontslagstelsel, (ii) het intreden van de ontbindende voorwaarde niet afhankelijk is van het subjectieve oordeel van de werkgever of de werknemer en (iii) de arbeidsovereenkomst niet inhoudsloos wordt door het intreden van de ontbindende voorwaarde.
5.6.
Anders dan Menzies heeft bepleit, is naar het oordeel van de kantonrechter in het geval van [verzoeker] niet aan de onder r.o. 5.5. genoemde voorwaarden voldaan. Het intreden van de ontbindende voorwaarde leunt in het onderhavige geval volledig op de strafrechtelijke verdenking, als gevolg waarvan Schipholpas van [verzoeker] is ingetrokken. Het enkele feit dat [verzoeker] wordt verdacht van een strafbaar feit, vormt echter – vanwege de in Nederland geldende onschuldpresumptie en gelet op de uitdrukkelijke ontkenning van [verzoeker] iets met drugssmokkel te maken te hebben - onvoldoende rechtvaardiging voor een beëindiging van het dienstverband. Datzelfde geldt voor de intrekking van de Schipholpas als gevolg van de tegen [verzoeker] gerezen verdenking. De kantonrechter is daarom van oordeel dat de ontbindende voorwaarde in het onderhavige geval strijdig is met het wettelijke ontslagstelsel.
5.7.
De vergelijking van Menzies met de uitspraken van Hof Den Haag van 22 juni 2021 en Rechtbank Midden Nederland van 11 april 2018 [2] gaat naar het oordeel van de kantonrechter niet op. In die zaken ging het om beveiligers wiens vereiste toestemming tot het verrichten van beveiligingswerkzaamheden was ingetrokken wegens een op de werknemers rustende strafrechtelijke verdenking (deelname aan een criminele organisatie respectievelijk diefstal/verduistering). Het verschil met de onderhavige kwestie is dat in die zaken de bij wet vereiste toestemming was ingetrokken door een overheidsinstantie (de korpschef) die op grond van de wet [3] bevoegd is tot intrekking na toetsing aan bij wet vastgestelde kaders. In het geval van [verzoeker] is de Schipholpas ingetrokken door Schiphol, op basis van door Schiphol zelf afgevaardigde regels, die in deze procedure overigens niet zijn overgelegd. Voor zover de kantonrechter uit de ter zitting door Menzies gegeven toelichting heeft begrepen, is de Schipholpas ingetrokken zonder daaraan enig (antecedenten-)onderzoek is vooraf gegaan. Ter zitting heeft Menzies bevestigd dat de Verklaring van Geen Bezwaar (hierna: VGB, verstrekt door de AIVD) van [verzoeker] niet is ingetrokken. Ook Menzies heeft, voordat zij de ontbindende voorwaarde heeft ingeroepen, geen enkel onderzoek verricht, maar is – zoals zij ter zitting heeft bevestigd – ‘blind gevaren’ op Schiphol.
Daarbij komt dat niet is komen vast te staan dat de arbeidsovereenkomst door het intreden van de ontbindende voorwaarde inhoudsloos is geworden. De Schipholpas is immers slechts tijdelijk – namelijk voor de duur van het strafrechtelijk onderzoek – ingetrokken. Ter zitting heeft [verzoeker] toegelicht dat hij slechts eenmaal is verhoord door het OM en dat hij geen dagvaarding of besluit van vervolging heeft ontvangen. Dit alles is door Menzies niet weersproken. Menzies heeft ter zitting ook bevestigd dat, wanneer [verzoeker] zou worden vrijgesproken/gerehabiliteerd, niets meer aan een wederindiensttreding in de weg zou staan. Gelet hierop is niet uit te sluiten dat er op termijn alsnog (weer) inhoud aan de arbeidsovereenkomst kan worden gegeven.
Geen immateriële schadevergoeding (onder III petitum)
5.8.
Het verzoek van [verzoeker] om toekenning van een immateriële schadevergoeding van € 10.000,- (wegens schending van het goed werkgeverschap door het onterecht verleende ontslag op staande voet) zal worden afgewezen. Nog daargelaten dat [verzoeker] niet op staande voet is ontslagen, geldt dat hij zijn vordering onvoldoende heeft onderbouwd.
5.9.
In artikel 6:106 lid 1 aanhef en onder b BW is bepaald dat een benadeelde voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding, indien hij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Van een aantasting in zijn persoon is in ieder geval sprake indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. In het algemeen zal slechts bij een in de psychiatrie erkend ziektebeeld in rechte het bestaan van geestelijk letsel kunnen worden vastgesteld [4] . [verzoeker] heeft geen concrete gegevens aangevoerd waaruit het bestaan van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld of van psychische schade kan worden vastgesteld, zodat de verzochte immateriële schadevergoeding wordt afgewezen.
Geen wedertewerkstelling (onder IV petitum)
5.10.
Het verzoek tot wedertewerkstelling in de bedongen werkzaamheden zal worden afgewezen, omdat [verzoeker] – zoals hij ter zitting heeft erkend – de bedongen werkzaamheden zonder geldige Schipholpas niet kan/mag uitvoeren.
5.11.
Over hetgeen [verzoeker] onder randnummer 4.1 (bij wijze van voorlopige voorziening) heeft verzocht kan de kantonrechter geen oordeel geven, aangezien deze verzoeken niet zijn opgenomen in het petitum van het verzoekschrift en de kantonrechter op grond van artikel 23 en 24 van het Wetboek van Rechtsvordering (Rv) niet meer of anders kan toewijzen dan in het petitum is verzocht.
Proceskosten
5.12.
Omdat Menzies grotendeels ongelijk krijgt, zal zij worden veroordeeld in de proceskosten. Daarbij wordt het salaris gemachtigde begroot op € 747,-.
het tegenverzoek
5.13.
Menzies heeft (voorwaardelijk) ontbinding op de h-grond verzocht voor het geval geoordeeld wordt dat de arbeidsovereenkomst na 28 juli 2021 voortduurt. Hiervoor is geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst op 28 juli 2021 niet van rechtswege is geëindigd. Dat betekent dat de voorwaarde waaronder het ontbindingsverzoek is gedaan, is vervuld. Menzies heeft ook belang bij de verzochte ontbinding, zodat dit verzoek zal worden beoordeeld.
5.14.
Volgens Menzies kan van haar in redelijkheid niet worden gevergd de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] te laten voortduren, nu vaststaat dat de Schipholpas door toedoen van [verzoeker] is ingetrokken en hij daardoor al geruime tijd geen werk meer voor Menzies kan uitvoeren, niet zijn eigen werk maar ook geen ander werk. Het is voor Menzies onmogelijk [verzoeker] te herplaatsen en daardoor is de arbeidsovereenkomst inhoudsloos geworden. Het is bovendien de vraag of aan [verzoeker] ooit nog een Schipholpas zal worden verstrekt. [verzoeker] legt geen enkel bewijs over dat zijn pas ten onrechte is ingevorderd en wat hij heeft ondernomen om de invordering ongedaan te maken, aldus Menzies.
5.15.
[verzoeker] verzet zich tegen de verzochte ontbinding. Hij wijst erop dat de inname van de Schipholpas slechts van tijdelijke aard is en dat Menzies voor een minder vergaand middel (schorsing) had kunnen kiezen om de tijd hangende het strafrechtelijk onderzoek te overbruggen. Verder betwist [verzoeker] dat herplaatsing niet mogelijk is, nu Menzies daarvoor geen enkel bewijs heeft aangedragen. Volgens [verzoeker] zijn er mogelijkheden tot werken in de loods of op kantoor.
5.16.
De kantonrechter zal niet tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] overgaan en het tegenverzoek van Menzies daarom afwijzen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
5.17.
Een arbeidsovereenkomst kan alleen worden ontbonden als daar een redelijke grond voor is. In de wet (BW) is bepaald wat een redelijke grond is (artikel 7:669 lid 3 BW). Ook is voor ontbinding vereist dat herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt (artikel 7:669 lid 1 BW).
5.18.
De kantonrechter is, gelet op hetgeen onder r.o. 5.6 is overwogen, van oordeel dat de door Menzies aangedragen feiten en omstandigheden (ook) geen redelijke grond voor een ontbinding opleveren. Daarvoor is van belang dat de aangevoerde ontbindingsgrond volledig is terug te voeren op de strafrechtelijke verdenking van [verzoeker] , terwijl het vaste rechtspraak is dat een enkele verdenking vanwege de onschuldpresumptie geen ontbinding rechtvaardigt. Een ontbindingsverzoek gegrond op een strafrechtelijke verdenking kan alleen succesvol zijn als de werkgever inzichtelijk heeft gemaakt dat de verdenking zodanige gevolgen binnen de arbeidsverhouding heeft dat de positie van de werknemer niet langer houdbaar is. Daarin is Menzies niet geslaagd. De door Menzies (deels ter zitting) genoemde omstandigheden, te weten: dat zij door de afwezigheid van [verzoeker] voor vervanging heeft moeten zorgen, dat dit al vanaf augustus 2021 duurt en onzeker is of hier verandering in komt en dat Menzies het vertrouwen in [verzoeker] blijvend is verloren, zijn hiervoor onvoldoende. Voor wat betreft het moeten regelen van vervanging geldt dat dit tot het normale bedrijfsrisico van een ondernemer behoort; dat is ook bij ziekte of ontslagname aan de orde. Voor de lange duur van afwezigheid van [verzoeker] en de onzekerheid over de toekomst geldt dat Menzies niet heeft toegelicht welk nadeel dit voor haar heeft, gelet ook op haar standpunt dat er geen loonplicht bestaat doordat de oorzaak van het niet-werken (intrekking Schipholpas door de strafrechtelijke verdenking) voor rekening en risico van [verzoeker] komt (artikel 7:628 BW). Voor wat betreft het gestelde gebrek aan vertrouwen geldt dat Menzies niet heeft onderbouwd waarop dat gebrek – anders dan op de enkele strafrechtelijke verdenking – berust. Zoals onder 5.7 is overwogen, heeft Menzies zelf geen enkel onderzoek naar de situatie gedaan, maar blind gevaren op de mededeling van Schiphol dat de pas is ingetrokken vanwege een strafrechtelijke verdenking. Het had, mede gelet op de duur van het (17-jarige) dienstverband, wel in de rede gelegen om enig onderzoek te verrichten en [verzoeker] te horen over de situatie. [5] Het gestelde (definitieve) gebrek aan vertrouwen valt bovendien niet te rijmen met de uitlating ter zitting van (mevrouw Vlug-Baptista van) Menzies dat, wanneer [verzoeker] gerehabiliteerd/vrijgesproken zou worden, niets meer aan een weder indiensttreding in de weg zou staan.
Proceskosten
5.19.
De proceskosten zullen worden gecompenseerd, nu het tegenverzoek met dezelfde rechtsvraag samenhangt als waarop naar aanleiding van het verzoek van [verzoeker] hiervoor is beslist.

6.De beslissing

De kantonrechter:
het verzoek
6.1.
verklaart voor recht dat de arbeidsovereenkomst niet van rechtswege op 28 juli 2021 is geëindigd;
6.2.
veroordeelt Menzies tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verzoeker] tot en met vandaag vaststelt op € 987,00, te weten:
griffierecht € 240,00
salaris gemachtigde € 747,00 ;
vermeerderd met € 124,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door [verzoeker] worden gemaakt;
6.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
6.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
het tegenverzoek
6.5.
wijst het verzoek af;
6.6.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten betaalt.
Deze beschikking is gewezen door mr. R.I.V. Scherpenhuijsen Rom, kantonrechter en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Hoge Raad 2 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0348.
3.Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus.
4.HR 22 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5356 en Hof Arnhem-Leeuwarden van 24 juli 2017 ECLI:NL:GHARL:2017:8439