Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
€ 2.428,67 bruto per maand exclusief emolumenten. In deze functie verrichtte hij voor G4S beveiligingswerkzaamheden op de luchthaven Schiphol, binnen het gedeelte van de luchthaven waarvoor vereist is dat daar werkzame personen over een zogenoemde Schipholpas beschikken. De Schipholpas was hem verstrekt door Schiphol Nederland B.V., hierna ‘SNBV’, de opdrachtgever van G4S tot de betrokken werkzaamheden.
‘In verband met het bijzondere karakter van de beveiligingsfunctie en de daarmee verbonden specifieke taken wordt, in aanvulling op artikel 7:678 BW, in ieder geval als dringende reden beschouwd: (…) het definitief intrekken van de Schipholpas voor het geval de arbeidsovereenkomst niet al eerder is geëindigd vanwege het intreden van de in de arbeidsovereenkomst opgenomen ontbindende voorwaarden.’Artikel 19, tweede lid, van de cao luidt:
‘De werkgever moet de reden van een onmiddellijke opzegging van de arbeidsovereenkomst om een dringende reden tegelijk met de opzegging schriftelijk aan de werknemer meedelen.’
‘Het is binnen het luchthavengebied niet toegestaan: (…) in het algemeen iets te doen of na te laten, waardoor de orde of veiligheid binnen het luchthavengebied wordt verstoord of waardoor lichamelijk letsel van personen of schade aan eigendommen zou kunnen worden veroorzaakt.’De genoemde brief omschrijft de overtreding van [geïntimeerde] als volgt:
‘[D]oor onzorgvuldig handelen, is een passagier op het betreffende security-filter bijna zijn telefoon kwijtgeraakt. Daarnaast is er bij het onderzoek van de Bedrijfsrecherche naar dit incident, in eerste instantie geen volledige openheid van zaken gegeven.’SNBV heeft op grond van het voorgaande de Schipholpas van [geïntimeerde] ingenomen, aanvankelijk voor de duur van vier weken, waarvan twee voorwaardelijk, met bepaling – onder meer – dat [geïntimeerde] een training genaamd de Basic Aviation Security Training moest volgen en deze met goed gevolg moest afronden, en dat G4S en [geïntimeerde] het hiervoor beschreven voorval moesten erkennen.
‘Na een opgelegde sanctie waarbij de Schipholpas is ingenomen wordt deze pas weer uitgegeven indien er is vold[aa]n aan de voorwaarden die gesteld zijn in de sanctiebrief. In het geval van dhr. [geïntimeerde] is er aangegeven dat hij o.a. de BAST[Basic Aviation Security Training, hof]
opleiding met goed gevolg dient af te leggen. Zolang dat niet is gebeurd wordt er geen enkele Schipholpas verstrekt en is de intrekking totdat er aan de gestelde voorwaarden is voldaan definitief.’Onder verwijzing naar dit bericht, [geïntimeerde] weigering om te voldoen aan de voorwaarden van SNBV voor teruggave van de Schipholpas en diens definitieve kwijtraken van die pas, heeft G4S [geïntimeerde] bij brief van 1 maart 2019 op staande voet ontslagen:
‘Ons rest (…) niets anders dan artikel 19 lid 1 van de cao in te roepen. Concreet betekent dit dat de arbeidsovereenkomst tussen u en G4S met ingang van 27 februari 2019 is beëindigd.’
‘het laten vervallen van de werking van het tussen partijen geldende concurrentiebeding.’Met uitzondering van haar veroordeling tot betaling van de transitievergoeding komt G4S in het
principale beroepop tegen alle hiervoor genoemde veroordelingen, met terugvordering van de aan [geïntimeerde] op grond van de beschikking betaalde bedragen van € 20.000,- bruto en € 10.113,91 bruto. In het
incidentele beroepkomt [geïntimeerde] op tegen de hoogte van de hem door de kantonrechter toegekende billijke vergoeding en verzoekt hij, in plaats hiervan, G4S te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding van € 50.000,- bruto, met wettelijke rente. Het principale en het incidentele beroep lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
‘[D]oor onzorgvuldig handelen, is een passagier op het betreffende security-filter bijna zijn telefoon kwijtgeraakt. Daarnaast is er bij het onderzoek van de Bedrijfsrecherche naar dit incident, in eerste instantie geen volledige openheid van zaken gegeven.’De aangevoerde dringende reden moet daarom in samenhang met dit verwijt worden beschouwd. [geïntimeerde] heeft gemotiveerd bestreden onzorgvuldig te hebben gehandeld, G4S heeft de gegrondheid van het hem gemaakte – rijkelijk vage – verwijt in dit geding in het midden gelaten en zij heeft het op dat verwijt gestoelde intrekken van de Schipholpas door SNBV en het vereiste dat [geïntimeerde] de Basic Aviation Security Training zou volgen, geheel en al voor rekening van [geïntimeerde] doen komen. Weliswaar heeft G4S zich met SNBV verstaan na het betrokken voorval op 18 januari 2019, maar uit de stellingen van G4S en de door haar overlegde correspondentie blijkt niet dat zij zich ervan heeft vergewist wat er toen daadwerkelijk is voorgevallen of dat zij [geïntimeerde] een redelijke gelegenheid heeft gegeven zich van blaam te zuiveren of hem daarbij heeft ondersteund. Integendeel, G4S heeft de gevolgen die SNBV aan het verwijt aan [geïntimeerde] heeft verbonden, namelijk het innemen van diens Schopholpas en de van hem geëiste training, eenvoudig overgenomen en vervolgens met een beroep op artikel 19, eerste lid, van de cao de arbeidsovereenkomst beëindigd door ontslag op staande voet.
‘het definitief intrekken van de Schipholpas’in ieder geval als dringende reden wordt beschouwd, G4S niet baten. Deze bepaling doet aan het voorgaande namelijk niet af en maakt niet dat in de beschreven omstandigheden wel een dringende reden voor het gegeven ontslag aanwezig moet worden geacht. Het aandringen van G4S bij [geïntimeerde] om de door SNBV geëiste training te volgen, dat aan het bezwaar van [geïntimeerde] tegen het hem gemaakte verwijt volstrekt voorbijgaat, maakt dat niet anders. Het ontslag op staande voet is dus niet rechtsgeldig. Dit brengt mee dat G4S de arbeidsovereenkomst onregelmatig heeft opgezegd en daarom op grond van het bepaalde in artikel 7:672, tiende lid, BW (oud) aan [geïntimeerde] een vergoeding ten belope van € 10.113,91 bruto verschuldigd is, waartoe zij bij de bestreden beschikking is veroordeeld. Die veroordeling blijft dus in stand.
‘het laten vervallen van de werking van het tussen partijen geldende concurrentiebeding’, zal daarom in stand worden gelaten. In het midden kan blijven of een dergelijk beding daadwerkelijk is overeengekomen: beide partijen gaan hiervan uit, blijkens hun stellingen in eerste aanleg en in hoger beroep, al heeft het hof in de fotokopie van de arbeidsovereenkomst die bij het verzoekschrift in eerste aanleg is overgelegd of in een ander overgelegd stuk, geen concurrentiebeding gelezen.
en passagier (…) bijna zijn telefoon [is] kwijtgeraakt’en dat ‘
in eerste instantie geen volledige openheid van zaken [is] gegeven.’Voor vermindering van de in eerste aanleg toegekende vergoeding bestaat niet alleen op grond van het voorgaande geen aanleiding, maar ook omdat [geïntimeerde] – volgens zijn onweersproken stelling bij de mondelinge behandeling van het hoger beroep – vanaf zijn ontslag tot 1 juli 2020 van inkomsten uit arbeid of uitkering verstoken is geweest.
‘een drukkend effect’heeft verbonden wat betreft de hoogte van de toegekende billijke vergoeding. Ook als [geïntimeerde] zou worden gevolgd in zijn stelling dat G4S niet van hem had mogen eisen de Basic Aviation Security Training te volgen, zoals zij heeft gedaan, en dat evenmin van hem mocht worden verlangd het omstreden voorval te erkennen, zoals bepaald in de onder 3.4 aangehaalde brief van 30 januari 2019 van SNBV aan G4S, dwingt dat niet tot de gevolgtrekking dat [geïntimeerde] een billijke vergoeding van € 50.000,- bruto moet worden toegekend. Daartoe had van [geïntimeerde] een voldoende concrete onderbouwing van dit, voor het eerst in hoger beroep verzochte, bedrag mogen worden verwacht, met een inzichtelijke uitleg van de omstandigheden die naar zijn mening tot toekenning van een bedrag van € 50.000,- bruto zouden moeten leiden. Een zodanige onderbouwing ontbreekt. Dit klemt temeer, nu [geïntimeerde] in eerste aanleg om een
‘in goede justitie te bepalen’billijke vergoeding heeft verzocht, de kantonrechter deze vergoeding aldus met inachtneming van de omstandigheden van het geval heeft bepaald op € 20.000,- bruto en zonder voldoende concrete onderbouwing niet valt in te zien op grond waarvan thans tot een bedrag van € 50.000,- bruto zou moeten worden besloten. De verwijzingen naar het ernstig verwijtbare handelen van G4S en naar zijn lichamelijke beperkingen, die de kantonrechter beide heeft meegewogen, volstaan hiertoe niet. De in eerste aanleg toegekende billijke vergoeding zal daarom in stand worden gelaten.