In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 22 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de geldigheid van een ontbindende voorwaarde in een arbeidsovereenkomst van een werknemer bij Securitas Beveiliging B.V. De werknemer, aangeduid als [werknemer], was in dienst getreden op 8 januari 2020 en had toestemming van de korpschef om beveiligingswerkzaamheden uit te voeren. Deze toestemming werd echter op 7 augustus 2020 ingetrokken, waarna Securitas de arbeidsovereenkomst per 12 augustus 2020 als beëindigd beschouwde. De werknemer was het hier niet mee eens en vorderde loon en vakantiebijslag over de resterende duur van de arbeidsovereenkomst.
De kantonrechter had het verzoek van de werknemer afgewezen, waarna hij in hoger beroep ging. Het hof oordeelde dat de ontbindende voorwaarde in de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig was en dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst op basis van de intrekking van de toestemming door de korpschef rechtmatig was. Het hof benadrukte dat de ontbindende voorwaarde in overeenstemming was met de wetgeving omtrent particuliere beveiligingsorganisaties en dat het in het belang van de kwaliteit en betrouwbaarheid van beveiligingsorganisaties was dat alleen personeel met de vereiste toestemming werd tewerkgesteld.
Het hof concludeerde dat de grieven van de werknemer niet konden slagen en bekrachtigde de beslissing van de kantonrechter. De werknemer werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Deze uitspraak benadrukt de belangrijke rol van de toestemming van de korpschef in de arbeidsovereenkomst van beveiligers en de gevolgen van het intrekken van deze toestemming voor de arbeidsovereenkomst.