ECLI:NL:GHDHA:2021:1084

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 juni 2021
Publicatiedatum
15 juni 2021
Zaaknummer
200.289.795/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldigheid ontbindende voorwaarde in arbeidsovereenkomst en rol werkgever bij intrekking toestemming korpschef tot beveiligingswerkzaamheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 22 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de geldigheid van een ontbindende voorwaarde in een arbeidsovereenkomst van een werknemer bij Securitas Beveiliging B.V. De werknemer, aangeduid als [werknemer], was in dienst getreden op 8 januari 2020 en had toestemming van de korpschef om beveiligingswerkzaamheden uit te voeren. Deze toestemming werd echter op 7 augustus 2020 ingetrokken, waarna Securitas de arbeidsovereenkomst per 12 augustus 2020 als beëindigd beschouwde. De werknemer was het hier niet mee eens en vorderde loon en vakantiebijslag over de resterende duur van de arbeidsovereenkomst.

De kantonrechter had het verzoek van de werknemer afgewezen, waarna hij in hoger beroep ging. Het hof oordeelde dat de ontbindende voorwaarde in de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig was en dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst op basis van de intrekking van de toestemming door de korpschef rechtmatig was. Het hof benadrukte dat de ontbindende voorwaarde in overeenstemming was met de wetgeving omtrent particuliere beveiligingsorganisaties en dat het in het belang van de kwaliteit en betrouwbaarheid van beveiligingsorganisaties was dat alleen personeel met de vereiste toestemming werd tewerkgesteld.

Het hof concludeerde dat de grieven van de werknemer niet konden slagen en bekrachtigde de beslissing van de kantonrechter. De werknemer werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Deze uitspraak benadrukt de belangrijke rol van de toestemming van de korpschef in de arbeidsovereenkomst van beveiligers en de gevolgen van het intrekken van deze toestemming voor de arbeidsovereenkomst.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
afdeling civiel recht
zaaknummer: 200.289.795/01
zaaknummer rechtbank Rotterdam: 8807189 VZ VERZ 20-18205
beschikking van 22 juni 2021 (bij vervroeging)
inzake
[werknemer],
wonende te Rotterdam,
verzoeker in hoger beroep,
advocaat: mr. G.A.H. Wiekamp te Hendrik-Ido-Ambacht,
tegen
SECURITAS BEVEILIGING B.V.,
gevestigd te Breukelen,
verweerster in hoger beroep,
advocaat: mr. C.C. Zillinger Molenaar te Amsterdam.
Partijen worden hierna [werknemer] en Securitas genoemd.

1.Waar deze zaak over gaat

Securitas heeft aan [werknemer] meegedeeld dat de arbeidsovereenkomst is geëindigd omdat de ontbindende voorwaarde die tussen partijen was afgesproken, is ingetreden. [werknemer] vindt dat de ontbindende voorwaarde niet heeft kunnen leiden tot het einde van de arbeidsovereenkomst. Hij maakt daarom aanspraak op loon en vakantiebijslag over de resterende duur daarvan.

2.Het geding in hoger beroep

[werknemer] is bij beroepschrift (met een productie), ontvangen ter griffie van het hof op
3 februari 2021, in hoger beroep gekomen van de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 16 december 2020 onder bovenvermeld zaaknummer.
Vervolgens is ter griffie van het hof een verweerschrift van Securitas (met producties) ingekomen.
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgehad op 20 mei 2021. Bij die gelegenheid hebben beide genoemde advocaten het woord gevoerd. Mr. Zillinger Molenaar heeft daarbij gebruik gemaakt van spreekaantekeningen die zijn overgelegd. Van de zijde van [werknemer] zijn nog nadere producties overgelegd. [werknemer] heeft ter zitting een deel van zijn verzoek ingetrokken. Van de mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt.

3.Feiten

De kantonrechter heeft in de beschikking onder 2 (2.1 t/m 2.10) een aantal feiten vermeld. Deze feiten zijn niet in geschil en worden voor zover van belang aangevuld met enkele andere feiten die tussen partijen vaststaan.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.1.
Aan [werknemer] is op 26 november 2019 toestemming in de zin van artikel 7 lid 2 van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus verleend om beveiligingswerkzaamheden ten behoeve van Securitas te verrichten. Op 11 december 2019 is [werknemer] gestart met de opleiding tot beveiliger.
3.2.
[werknemer] is op 8 januari 2020 bij Securitas in dienst getreden als [functienaam]. De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor bepaalde tijd en wel tot 25 november 2020.
3.3.
Artikel 1.04 van de arbeidsovereenkomst luidt als volgt:
De arbeidsovereenkomst wordt aangegaan onder de voorwaarde dat van overheidswege schriftelijk toestemming is verkregen voor het uitvoeren van de functie (‘legitimatiebewijs PB’). De arbeidsovereenkomst eindigt van rechtswege zonder dat opzegging is vereist, op de dag dat - Leerbedrijf [Securitas,
hof] ermee bekend is geworden dat - de toestemming voor het uitoefenen van de functie van overheidswege is ingetrokken of niet wordt verlengd.
3.4.
In de arbeidsovereenkomst is bepaald dat de CAO Particuliere Beveiligingsorganisaties van toepassing is. In artikel 12 lid 4 van deze cao is bepaald:
Een werkgever mag een werknemer slechts in dienst nemen en houden, indien de werknemer in het bezit is van de toestemming van de overheid om de functie van beveiliger uit te oefenen.
3.5.
[werknemer] is vanaf 8 januari 2020 tewerkgesteld bij een containerbedrijf in de Rotterdamse haven.
3.6.
Twee collega’s van [werknemer] zijn verdacht van betrokkenheid bij criminele activiteiten in de Rotterdamse haven. Op 20 juli 2020 is [werknemer] aangehouden op verdenking van deelname aan een criminele organisatie.
3.7.
Securitas heeft naar aanleiding van de aanhouding bij brief van 22 juli 2020 het loon opgeschort en [werknemer] uitgenodigd voor een gesprek. Partijen hebben op 27 juli 2020 over de situatie gesproken. Securitas heeft [werknemer] na het gesprek vrijgesteld van zijn verplichtingen met behoud van salaris.
3.8.
Bij besluit van 7 augustus 2020 is de aan [werknemer] verleende toestemming tot het verrichten van beveiligingswerkzaamheden door de korpschef ingetrokken.
3.9.
Securitas heeft [werknemer] bij brief van 13 augustus 2020 meegedeeld dat de arbeidsovereenkomst met ingang van 12 augustus 2020 van rechtswege is geëindigd omdat door het intrekken van de toestemming op grond van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus de ontbindende voorwaarde uit de arbeidsovereenkomst is ingetreden.
3.10.
Bij brief van 5 september 2020 heeft de officier van justitie aan [werknemer] bericht dat hij niet (verder) zal worden vervolgd omdat hij ten onrechte als verdachte is aangemerkt.
3.11.
Bij beslissing op bezwaar van 3 december 2020 is het bezwaar van [werknemer] tegen het besluit van 7 augustus 2020 (hiervoor genoemd onder 3.8) gegrond verklaard en is het bestreden besluit herroepen. In de beslissing is onder meer vermeld:
Op grond van de in de bezwaarfase gebleken sepot-beslissing is, gezien de overige op bezwaarde betrekking hebbende feiten en omstandigheden, de serieuze verdenking (of bedenking) tegen bezwaarde beëindigd en kan op grond daarvan niet langer worden geoordeeld dat bezwaarde niet beschikt over de betrouwbaarheid die nodig is voor het te verrichten beveiligingswerk, hetgeen artikel 7, vierde lid, van de Wpbr vereist.

4.Beoordeling

4.1.
Bij inleidend verzoekschrift heeft [werknemer] de kantonrechter verzocht, zakelijk weergegeven, het gegeven ontslag te vernietigen, Securitas te veroordelen tot betaling van het achterstallige salaris tot de datum dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd (met wettelijke verhoging en wettelijke rente) en subsidiair Securitas te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding en toekenning van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging, met veroordeling van Securitas in de proceskosten.
4.2.
De kantonrechter heeft het verzoek van [werknemer] afgewezen en [werknemer] veroordeeld in de proceskosten.
4.3.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [werknemer] op in hoger beroep met tien grieven. [werknemer] heeft zijn verzoek bij beroepschrift gewijzigd. Ter zitting in hoger beroep heeft [werknemer] het verzoek om Securitas te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging ingetrokken. Het verzoek in hoger beroep waarop het hof moet beslissen, houdt, zakelijk weergegeven, in:
a.
primair: een verklaring voor recht dat de ontbindende voorwaarde in de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is vernietigd;
subsidiair: vernietiging van deze ontbindende voorwaarde, althans een verklaring voor recht dat de arbeidsovereenkomst niet is geëindigd per 12 augustus 2020;
b. veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van Securitas tot voldoening van het loon (met vakantietoeslag) vanaf 13 augustus 2020 tot 25 november 2020 (met wettelijke verhoging en wettelijke rente);
een en ander met veroordeling van Securitas in de kosten van de procedure in beide instanties.
4.4.
Het verweerschrift van Securitas strekt ertoe dat het hof het verzoek van [werknemer] zal afwijzen, met veroordeling van [werknemer], uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het hoger beroep.
4.5.
Naar aanleiding van de grieven oordeelt het hof als volgt.
4.6.
Ter beoordeling staat allereerst de geldigheid van de bepaling in de arbeidsovereenkomst dat deze van rechtswege eindigt indien de toestemming voor het uitoefenen van de functie van overheidswege is ingetrokken (en Securitas daarmee bekend is geworden).
4.7.
Het hof komt tot de conclusie dat de onderhavige voorwaarde te verenigen is met het wettelijk stelsel van het ontslagrecht en daarom rechtsgeldig moet worden geoordeeld. [1] Daarbij is het volgende van belang.
4.8.
Het is niet in geschil dat de onderhavige voorwaarde en de hierboven geciteerde bepaling van de cao uitvloeisel zijn van artikel 7 lid 2 van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus. Op grond van dit artikel is het een beveiligingsorganisatie verboden om, kort gezegd, personen te werk te stellen die niet beschikken over de daarvoor vereiste toestemming van de korpschef. Het gaat hier om een waarborg voor de kwaliteit en betrouwbaarheid van beveiligingsorganisaties. Voor personeel dat is belast met de leiding van de organisatie, is toestemming van de minister van Justitie vereist en voor personeel dat met andere werkzaamheden is belast, toestemming van het hoofd van plaatselijke politie. In beide gevallen wordt getoetst of de betrokken persoon beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die naar het oordeel van de minister van Justitie of het hoofd van plaatselijke politie, nodig zijn voor het te verrichten werk. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de justitiële antecedenten en persoonlijke omstandigheden en gedragingen van de betrokken persoon. In het licht van deze doelstelling van artikel 7 lid 2 is het verenigbaar met het wettelijk stelsel van het ontslagrecht dat een beveiligingsorganisatie een arbeidsovereenkomst die zij aangaat met een werknemer zó inricht, dat de aan haar bekend geworden intrekking door de korpschef van de vereiste toestemming de desbetreffende arbeidsovereenkomst van rechtswege doet eindigen. Een zodanig einde van rechtswege biedt immers de meeste waarborg dat binnen beveiligingsorganisaties slechts personeel is tewerkgesteld dat beschikt over de daarvoor vereiste toestemming. Het hof voegt hieraan voor zover nodig toe dat omstandigheden die ertoe leiden dat de eerder verleende toestemming wordt ingetrokken, in de regel voor rekening van de werknemer zullen komen. Ook daarom kan niet worden aangenomen dat de onderhavige bepaling in de arbeidsovereenkomst niet is te verenigen met het wettelijk stelsel van het ontslagrecht.
4.9.
De sepotbeslissing staat niet in de weg aan de rechtsgeldigheid van artikel 1.04 van de arbeidsovereenkomst. Nog daargelaten of het latere sepot wel de rechtsgeldigheid van de voorwaarde kan raken, miskent [werknemer] dat dit sepot onverlet laat dat hij niet meer beschikte over de toestemming van de korpschef. Dat het sepot van belang is geweest bij de beslissing van de korpschef om de beslissing tot intrekking te herroepen, brengt daarin geen verandering. Het hof merkt in dit verband ten overvloede op dat het [werknemer] niet volgt in zijn standpunt dat het na de sepotbeslissing voor Securitas zonder meer voorzienbaar was dat het besluit tot intrekking van de toestemming zou worden herroepen. In de eerste plaats was de motivering van het besluit tot intrekking voor Securitas destijds niet kenbaar. In de tweede plaats volgt uit de motivering van dit besluit dat bij de intrekking heeft meegewogen dat [werknemer] de criminele en/of strafbare handelingen van zijn collega’s niet heeft gemeld bij zijn leidinggevende. [werknemer] heeft weliswaar gesteld dat hem dat niet zwaar kan worden aangerekend, maar de korpschef heeft het gedrag van [werknemer] kennelijk anders gewaardeerd. Zelfs indien Securitas destijds bekend zou zijn geweest met de motivering van het besluit tot intrekking, kan op grond hiervan niet worden aangenomen dat een verzoek tot herroeping van dat besluit na het sepot voor [werknemer] een gelopen race was.
4.10.
[werknemer] heeft gesteld dat Securitas niet heeft gezorgd voor veilige werkomstandigheden door hem, kort gezegd, als betrekkelijk onervaren werknemer te laten werken in de Rotterdamse haven met twee andere werknemers die corrupt bleken te zijn. Ook dit betoog faalt. De stellingen van [werknemer] wettigen niet de conclusie dat Securitas in dit opzicht nalatig is geweest. Dat zou mogelijk anders zijn indien Securitas grond had voor de vrees of het vermoeden dat de collega’s met wie [werknemer] op pad werd gestuurd, zich inlieten met criminele activiteiten en [werknemer] daartegen niet opgewassen zou zijn, maar de stellingen van [werknemer] bieden daarvoor geen aanknopingspunt. Dat Securitas in de vervulling van de onderhavige voorwaarde in de arbeidsovereenkomst zelf de hand heeft gehad of dat de omstandigheden die tot het intreden daarvan hebben geleid voor rekening van Securitas komen, kan daarom niet worden aangenomen. Het hof betrekt hierbij het eigen gedrag van [werknemer] zoals hiervoor onder 3.9 aangeduid.
4.11.
Een andere stelling van [werknemer] houdt in dat het besluit van de korpschef tot intrekking van de eerder verleende toestemming door de feiten is achterhaald. Voor zover [werknemer] daarmee het oog heeft op de sepotbeslissing, verwijst het hof naar het eerder overwogene. Voor zover [werknemer] bedoelt te stellen dat met de beslissing op bezwaar ‘de feiten zijn achterhaald’, volgt het hof [werknemer] daarin evenmin. Het hof sluit zich op dit punt aan bij de uitspraak van het hof Amsterdam [2] die in de stukken is genoemd. Ten tijde van de beslissing op bezwaar was de arbeidsovereenkomst tussen partijen reeds geëindigd en dat is niet anders geworden doordat de intrekking van de toestemming op een later moment is gevolgd door een andersluidende beslissing op bezwaar. Met de beslissing op bezwaar wordt immers niet ongedaan gemaakt dat de toestemming eerder was ingetrokken en dat (de bekendheid van Securitas met) de intrekking eraan in de weg stond dat [werknemer] werd tewerkgesteld.
4.12.
Ook andere omstandigheden waarop [werknemer] een beroep heeft gedaan, kunnen niet verhinderen dat de ontbindende voorwaarde in vervulling is gegaan en kunnen hem ook overigens niet baten. De omstandigheid dat [werknemer] aanvankelijk zijn salaris heeft behouden en dat Securitas hem een vaststellingsovereenkomst heeft aangeboden, is niet van belang, omdat een en ander plaatshad vóórdat Securitas bekend werd met de intrekking van de toestemming. [werknemer] heeft gesteld dat andere werknemers anders zijn behandeld dan hij, maar voor deze stelling heeft hij geen aanknopingspunt gegeven. De enkele stelling dat [werknemer] zich niet bewust was van de gevolgen van de ontbindende voorwaarde is hier zonder belang. De stelling dat ook Securitas zelf de bestuursrechtelijke rechtsgang had kunnen initiëren, leidt niet tot een andere beoordeling, omdat niet valt in te zien dat een initiatief daartoe van Securitas tot een gunstiger resultaat voor [werknemer] had kunnen leiden. [werknemer] heeft verder gesteld dat hij had kunnen worden ingezet voor andere werkzaamheden. Hij heeft tegenover het verweer van Securitas echter onvoldoende toegelicht dat Securitas daartoe op grond van artikel 7 lid 2 van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus de vrijheid had en evenmin dat passende andere werkzaamheden voorhanden waren, nog daargelaten dat het voor Securitas, zoals eerder overwogen, tot de beslissing op bezwaar niet zonder meer voorzienbaar was dat het besluit tot intrekking zou worden herroepen. Hierop strandt ook de stelling dat Securitas [werknemer] nadere scholing had kunnen aanbieden.
4.13.
Aan het voorgaande voegt het hof nog het volgende toe. De arbeidsovereenkomst tussen partijen is voor bepaalde tijd, tot 25 november 2020, aangegaan. Het verzoek tot betaling van loon is beperkt tot de periode van 13 augustus tot 25 november 2020. De stellingen van [werknemer] houden niet in dat hij aanspraak had op verlenging van de arbeidsovereenkomst. Voor de beoordeling van het hoger beroep moet daarom worden aangenomen dat de arbeidsovereenkomst in ieder geval door het verstrijken van de overeengekomen duur ervan reeds van rechtswege zou zijn geëindigd op het moment dat de beslissing op bezwaar werd genomen en bekendgemaakt en het besluit tot intrekking van de toestemming daarbij werd herroepen (3 december 2020). Bij deze stand van zaken kan blijven rusten de vraag of en, zo ja, onder welke omstandigheden de rechter een werkgever kan veroordelen de arbeidsovereenkomst te herstellen nadat de arbeidsovereenkomst is geëindigd door het in vervulling gaan van een ontbindende voorwaarde.
4.14.
Op het voorgaande stuiten de grieven I t/m VII en X af. Hoewel het hof begrijpt dat de situatie voor [werknemer] ingrijpend is geweest, ziet het hof geen juridische aanknopingspunten zijn grieven te honoreren. Bij afzonderlijke bespreking van de grieven bestaat onvoldoende belang. De grieven VIII en IX (gericht tegen de afwijzing van het verzoek tot betaling van een billijke vergoeding respectievelijk tot toekenning van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging) behoeven geen bespreking omdat [werknemer] de desbetreffende verzoeken heeft ingetrokken. De bestreden beschikking zal worden bekrachtigd en de in hoger beroep gewijzigde verzoeken zullen worden afgewezen, met veroordeling van [werknemer] in de kosten van het hoger beroep.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking en wijst de in hoger beroep gewijzigde verzoeken af;
veroordeelt [werknemer] in de kosten van het hoger beroep en begroot deze tot de datum van deze uitspraak aan de zijde van Securitas op € 772,- wegens verschotten en € 2.228,- wegens salaris;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.J.F. Thiessen, F.J. Verbeek en P.Th. Sick, en is door de rolraadsheer uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 juni 2021 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Vergelijk HR 2 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0348 en de daarin genoemde rechtspraak.
2.Hof Amsterdam 26 augustus 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:3532.