ECLI:NL:RBMNE:2018:3216

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 april 2018
Publicatiedatum
11 juli 2018
Zaaknummer
6504122 UE VERZ 17-497 GS/1266
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einde arbeidsovereenkomst door intrekking wettelijke toestemming en afwijzing transitievergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 11 april 2018 uitspraak gedaan in een verzoek van [verzoeker] tegen G4S Cash Solutions B.V. en G4S Cash Services B.V. over de toekenning van een transitievergoeding. [verzoeker], die van 8 september 2008 tot 5 september 2017 in dienst was als geldtransporteur, verzocht om een transitievergoeding van € 7.468,00 bruto, omdat hij van mening was dat zijn arbeidsovereenkomst door de werkgever was beëindigd. De werkgever, G4S, stelde echter dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege was geëindigd door het intrekken van de vereiste wettelijke toestemming voor de uitoefening van de functie door de korpschef van politie. De kantonrechter oordeelde dat G4S geen invloed had op de intrekking van de toestemming en dat de arbeidsovereenkomst daardoor niet door de werkgever was beëindigd. De kantonrechter concludeerde dat niet was voldaan aan de voorwaarden voor het toekennen van een transitievergoeding. Daarnaast werd overwogen dat er nog steeds een serieuze verdenking op [verzoeker] rustte van een strafbaar feit, wat ook meebracht dat het niet toekennen van de transitievergoeding niet onaanvaardbaar was. Het verzoek van [verzoeker] werd afgewezen en hij werd veroordeeld in de proceskosten van G4S.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 6504122 UE VERZ 17-497 GS/1266
Beschikking van 11 april 2018
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verzoeker] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. J.Th. Waterman, advocaat te Zwolle,
tegen:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
G4S Cash Solutions B.V.,
en
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
G4S Cash Services B.V.,
beiden gevestigd te Utrecht,
verder tezamen (in enkelvoud) ook te noemen G4S,
verwerende partijen,
gemachtigde: mr. L.D. Peels, advocaat te Rotterdam.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van [verzoeker] , ter griffie ingekomen op 30 november 2017;
- het verweerschrift van G4S van 23 februari 2018.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 maart 2018. Ter zitting hebben partijen hun standpunten nader toegelicht, G4S mede aan de hand van de door haar gemachtigde op de zitting overgelegde pleitnota. Van het verhandelde ter zitting is aantekening gehouden.
1.3.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
G4S is een onderneming waarvan de activiteiten blijkens het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel zijn gericht op
”Particuliere beveiliging”, bestaande uit het vervoeren van geld en geldswaarden en/of andere waarden in beveiligde voertuigen en het verlenen van diensten inzake het operationeel houden van automaten en het verrichten van andere diensten van dien aard, alsmede het uitoefenen van recherche werkzaamheden.
2.2.
[verzoeker] , geboren op [1980] , was van 8 september 2008 tot 5 september 2017 in dienst bij (de rechtsvoorgangster van) G4S, laatstelijk in de functie van geldtransporteur. Onder de werkzaamheden van [verzoeker] viel het verhelpen van storingen bij geldautomaten. Het laatstgenoten salaris bedroeg € 2.252,89 bruto per 4 weken, exclusief vakantiebijslag.
2.3.
In de door partijen ondertekende arbeidsovereenkomst is onder artikel 1.4 de volgende voorwaarde opgenomen:
”De arbeidsovereenkomst wordt aangegaan onder de voorwaarde dat werknemer vanoverheidswege schriftelijk toestemming heeft verkregen voor het uitvoeren van de functievan beveiliger. Het intrekken van deze toestemming of het anderszins vervallen van devereiste toestemming, is voor werkgever een geldige reden voor het (doen) beëindigen van
de arbeidsovereenkomst, al dan niet met onmiddellijke ingang.”
2.4.
Op voormelde arbeidsovereenkomst zijn de bepalingen van de CAO Particuliere Beveiligingsorganisaties van toepassing.
2.5.
Op 23 maart 2017 was [verzoeker] naar aanleiding van een storingsmelding van een geldautomaat op weg naar de Rabobank in Aalten. Diezelfde middag heeft de politie [verzoeker] bij het trainingscomplex van De Graafschap in Doetinchem gebonden aangetroffen in de laadruimte van de auto waarmee hij eerder op weg was naar Aalten.
Eveneens op 23 maart 2017 is een bedrag van circa € 98.880,00 weggenomen van de Rabobank in Aalten. De geldautomaat waaruit het geldbedrag is weggenomen, is met sleutels en codes opengemaakt.
Rabobank heeft G4S, via Geldservice Nederland B.V., aansprakelijk gehouden voor genoemd bedrag.
2.6.
G4S heeft van het voorval aangifte (van diefstal c.q. verduistering in vereniging) gedaan. Daarnaast heeft G4S zich gevoegd als slachtoffer en een verzoek gedaan tot schadevergoeding voor het hiervoor vermelde bedrag van € 98.880,00.
2.7.
[verzoeker] is sinds medio mei 2017 arbeidsongeschikt. Hij ontvangt vanaf 5 september 2017 een Ziektewetuitkering.
2.8.
Na onderzoek door de recherche is [verzoeker] als verdachte aangemerkt. [verzoeker] is op 13 juni 2017 aangehouden en vervolgens op 16 juni 2017 door de rechter-commissaris in bewaring gesteld, welke inbewaringstelling op 29 juni 2017 is opgeheven. Op 28 september 2017 is [verzoeker] opnieuw aangehouden en na verhoor heengezonden.
2.9.
Door de officier van justitie van het arrondissementsparket Oost Nederland is conservatoir beslag gelegd op het woonhuis van [verzoeker] in [woonplaats] tot verhaal van een geldvordering van € 98.880,00.
2.10.
In een Besluit
intrekken toestemmingvan 29 augustus 2017 deelt de politie G4S onder andere mee:
”(...)Op 19 januari 2017 verleende ik aan uw organisatie, te weten G4S Cash SolutionsB.V. gevestigd te Utrecht, toestemming als bedoeld in artikel 7 tweede lid Wetparticuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (…)voor:
[verzoeker]
(...)
Aanleiding
Er werden gegevens ontvangen waaruit bleek dat betrokkene mogelijk niet langervoldoet aan de eisen die aan de toestemming zijn verbonden. Na nader onderzoek is
het hiernavolgende besluit genomen.
Besluit
Ik besluit de verleende toestemming, op grond van het bepaalde in artikel 7, vijfde lid
Wpbr, in te trekken.
(…)Het bedrijfsbelang in deze, namelijk dat betrokkene de werkzaamheden kan blijven
verrichten van uw organisatie, weegt niet op tegen het door mij als korpschef te
beschermen algemene belang, namelijk handhaving van de integriteit en
betrouwbaarheid van beveiligingsbeambten.(…)
Conclusie
Alles overwegende ben ik van oordeel dat er ten aanzien van de heer [verzoeker] zich
omstandigheden hebben voorgedaan en feiten bekend zijn geworden op grond
waarvan de toestemming niet zou zijn verleend, als zij zich hadden voorgedaan of
bekend waren geweest op het tijdstip waarop de toestemming werd verleend.(…)”
2.11.
In een (aangetekende) brief van 4 september 2017 met als onderwerp
”Ontslag vanwege intrekken toestemming Justitie”bericht G4S [verzoeker] onder meer het volgende:
”(…)Wij hebben een schrijven van de politie ontvangen, waarin wordt meegedeeld dat de
noodzakelijke wettelijke toestemming voor de tewerkstelling bij G4S Cash Solutions B.V.,wordt ingetrokken. Als gevolg hiervan is u op 4 september 2017 medegedeeld dat debestaande arbeidsovereenkomst per 5 september 2017 is beëindigd.(…)”
2.12.
[verzoeker] heeft berust in de beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
2.13.
Tegen het Besluit van de korpschef van politie van 29 augustus 2017 tot het intrekken van de verleende toestemming heeft [verzoeker] bij de korpschef van politie schriftelijk bezwaar gemaakt, welk bezwaar medio januari 2018 ongegrond is verklaard. Van de beslissing tot ongegrondverklaring is [verzoeker] in beroep gegaan.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoeker] verzoekt bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, kort gezegd de hoofdelijke veroordeling van G4S tot betaling van:
  • € 7.468,00 bruto ter zake van de transitievergoeding ex artikel 7:673 BW met wettelijke rente;
  • € 625,00 ter zake van buitengerechtelijke kosten met wettelijke rente;
  • de proceskosten met wettelijke rente alsmede de nakosten.
3.2.
[verzoeker] heeft daartoe aangevoerd dat G4S op grond van artikel 7:673 BW een transitievergoeding - gelet op zijn leeftijd en de duur van het dienstverband een bedrag van € 7.468,00 bruto - aan hem verschuldigd is, maar dat G4S niet tot uitbetaling van die vergoeding overgaat. Primair stelt [verzoeker] zich op het standpunt dat van (ernstig) verwijtbaar handelen of nalaten zijnerzijds geen sprake is. Subsidiair meent [verzoeker] dat het niet toekennen van de transitievergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
3.3.
G4S voert verweer. G4S stelt zich op het standpunt dat [verzoeker] geen recht heeft op een transitievergoeding. Primair is G4S van mening dat na het intreden van een ontbindende voorwaarde in een arbeidsovereenkomst geen verschuldigdheid van de transitievergoeding bestaat. Subsidiair stelt G4S zich op het standpunt dat [verzoeker] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Voor het geval de rechtbank van oordeel mocht zijn dat ernstige verwijtbaarheid onvoldoende is komen vast te staan verzoekt G4S, bij wege van zelfstandig verzoek, om [verzoeker] op de voet van artikel 843a Rv te veroordelen tot het overleggen van alle relevante documentatie omtrent zijn verdenking.
3.4.
Op hetgeen partijen verder naar voren hebben gebracht wordt - voor zover van belang - hierna verder ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Volgens [verzoeker] is hij ten onrechte als verdachte aangemerkt. [verzoeker] stelt dat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan de gedragingen waarvan hij wordt verdacht; hij is slachtoffer van een overval die op 23 maart 2017 op zijn geldtransportwagen heeft plaatsgevonden. Derhalve stelt [verzoeker] dat de beëindiging van het dienstverband op initiatief van G4S vanwege het intrekken van zijn beveiligingspas (hierna: de grijze pas) is gerelateerd aan hetgeen hem is overkomen. Door het intrekken van die pas bestond er geen vertrouwen meer, maar dit is een andere grond voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst, aldus [verzoeker] .
Daartegenover heeft G4S aangevoerd dat er voor haar geen keuze bestond om [verzoeker] ondanks het intrekken van de grijze pas in dienst te houden. Volgens [verzoeker] is de ontbindende voorwaarde in de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] ingeroepen omdat zij daartoe verplicht was. De toestemming die voor [verzoeker] een wettelijk vereiste is om zijn werk te mogen uitvoeren was immers door de politie op grond van haar wettelijke bevoegdheid ingetrokken, aldus G4S.
4.2.
De kantonrechter overweegt dat G4S een organisatie is in de zin van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (hierna: Wpbr). Uit het tweede lid van artikel 7 Wpbr volgt dat een organisatie als G4S personen belast met werkzaamheden welke door [verzoeker] werden verricht pas te werk stelt nadat voor die personen toestemming is verkregen door de korpschef van politie. Nadat die toestemming is verleend wordt aan de medewerker(s) van het desbetreffende bedrijf of bureau de zogenoemde grijze pas verstrekt. Ook aan [verzoeker] was, nadat door de korpschef de vereiste toestemming aan G4S was verleend, een grijze pas verstrekt.
4.3.
Het vijfde lid van artikel 7 Wpbr luidt:
”De toestemming, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, kan worden ingetrokken indien zich omstandigheden voordoen of feiten bekend worden op grond waarvan de toestemming niet zou zijn verleend, indien zij zich hadden voorgedaan of bekend waren geweest op het tijdstip waarop de toestemming werd verleend.”
Daarnaast bepaalt paragraaf
”2.3 Betrouwbaarheid personeel en leidinggevenden”van Bpbr onder meer:
”De toestemming aan een beveiligingsorganisatie of recherchebureau om personen te werk te stellen, zoals bedoeld in artikel 7, eerste, tweede en derde lid van de wet wordt onthouden indien:(…)c) op grond van andere omtrent betrokkene bekende en relevante feiten kan worden aangenomen dat deze onvoldoende betrouwbaar is om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau werkzaamheden te verrichten dan wel onvoldoende betrouwbaar is om de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak niet te schaden.”
In de toelichting op deze paragraaf wordt onder andere het volgende vermeldt:
”(…)Van het bepaalde onder c zal sprake zijn indien de betrokkene er blijk van heeft gegeven rechtsregels naast zich neer te leggen waarvan overtreding beschouwd kan worden als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde. Dat de betrokkene onvoldoende betrouwbaar is, kan worden aangenomen op basis van andere, niet uit veroordelingen of transacties gebleken, omtrent betrokkene bekende feiten. Zo kunnen (tegen betrokkene) opgemaakte processen-verbaal of (dag/mutatie)rapporten ertoe leiden dat betrokkene onvoldoende betrouwbaar of geschikt wordt geacht om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau te werken. Uiteraard is daarbij van belang dat tegen betrokkene nog altijd een serieuze verdenking bestaat. (…)”
4.4.
De korpschef heeft op 29 augustus 2017 de wettelijke vereiste toestemming (en daarmee de grijze pas) ingetrokken, omdat zich omstandigheden hebben voorgedaan en feiten bekend zijn geworden, op grond waarvan de toestemming niet zou zijn verleend als deze zich hadden voorgedaan of bekend waren geweest op het tijdstip waarop de toestemming werd verleend. De korpschef heeft hierbij een belangenafweging gemaakt en geconcludeerd dat het te beschermen algemeen belang - het handhaven van de integriteit en betrouwbaarheid van beveiligingsbeambten -, in casu zwaarder dient te wegen dan het belang dat [verzoeker] de werkzaamheden bij G4S kan blijven verrichten. Het bezwaar van [verzoeker] tegen deze beslissing van de korpschef is medio januari 2018 ongegrond verklaard, tegen welke beslissing [verzoeker] beroep heeft aangetekend. De uitslag van deze beroepsprocedure is nog niet bekend.
4.5.
De kantonrechter stelt voorop dat toetsing van de beslissing van de korpschef in deze procedure niet centraal staat. Waar het wél om gaat is de vraag of [verzoeker] aanspraak maakt op de in deze procedure verzochte transitievergoeding. Indien een arbeidsovereenkomst tot het moment van eindigen minimaal 24 maanden heeft geduurd, zoals bij [verzoeker] het geval is geweest, dan heeft hij in beginsel recht op een transitievergoeding als, kort gezegd, de overeenkomst door of vanwege de werkgever is beëindigd. Niet kan worden gezegd dat G4S het initiatief heeft genomen de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] te (doen) beëindigen. Het intrekken van de vereiste wettelijke toestemming voor de uitoefening van de functie van [verzoeker] maakt dat hij, op grond van artikel 7 Wpbr, niet langer in zijn functie te werk gesteld mag en kan worden. Nu dit als voorwaarde voor het bestaan van een arbeidsrelatie tussen [verzoeker] en G4S schriftelijk is overeengekomen en die voorwaarde niet langer wordt vervuld, is de arbeidsovereenkomst van rechtswege geëindigd. Benadrukt wordt hierbij dat G4S geen invloed heeft gehad op de intrekking van de toestemming door de korpschef en aldus geen grip heeft (gehad) op vervulling van die opgenomen voorwaarde in de arbeidsovereenkomst. Bovendien heeft G4S, wiens kerntaak het is (geldvervoer) te beveiligen, ter zitting nader aangevoerd dat voor al haar medewerkers geldt dat zij in bezit dienen te zijn van (een bepaalde vorm van) toestemming in de zin van de Wpbr. Onder die omstandigheden heeft G4S dan ook geen keuze om de arbeidsovereenkomst al dan niet met [verzoeker] voort te zetten of hem een andersoortig dienstverband (binnen haar organisatie) aan te bieden. Het voorgaande betekent dat, nu niet kan worden gezegd dat de arbeidsovereenkomst door G4S is beëindigd, niet is voldaan aan de voorwaarden waaronder een transitievergoeding kan worden toegekend.
4.6.
Voorts geldt dat er nog steeds een serieuze verdenking rust op [verzoeker] van een niet gering strafbaar feit. Onder die omstandigheden, alsmede gelet op het eerdergenoemde feit dat de beslissing van de korpschef tot op heden nog overeind staat, kan evenmin worden gezegd dat het niet toekennen van de transitievergoeding door G4S naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid op dit moment jegens [verzoeker] onaanvaardbaar zou zijn.
4.7.
De conclusie is dus dat de gevorderde vergoeding zal worden afgewezen. De nevenvorderingen van [verzoeker] delen datzelfde lot.
4.8.
[verzoeker] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. De proceskosten worden aan de zijde van G4S tot op heden begroot op € 400,00 aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst het verzoek af;
5.2.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten, aan de zijde van G4S tot deze beschikking begroot op € 400,00 aan salaris gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.J. Reitsma, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 11 april 2018.