In deze zaak heeft Lecc Exploitatie De Horn B.V. (hierna: Lecc) een vordering ingesteld tegen [gedaagde] voor het betalen van parkbijdragen en VvE facturen. De vordering is ingesteld op 8 juni 2021, waarbij [gedaagde] schriftelijk heeft geantwoord en een tegenvordering heeft ingediend. De zaak is behandeld op een zitting op 24 november 2021, waar partijen hun standpunten hebben toegelicht. Lecc heeft haar vordering tijdens de zitting verminderd en eerder ook vermeerderd.
De feiten van de zaak zijn als volgt: [gedaagde] is sinds 12 december 2003 eigenaar van een kavel op bungalowpark Park De Horn. In de leveringsakte is bepaald dat hij parkbijdragen verschuldigd is aan de beheerder van het park. Lecc heeft in een eerdere procedure tegen [naam] en [gedaagde] een vonnis verkregen waarin is bepaald dat het kettingbeding uit de leveringsakte van toepassing is. [gedaagde] heeft in hoger beroep geprobeerd dit vonnis aan te vechten, maar het gerechtshof heeft het vonnis bekrachtigd.
In het geschil vordert Lecc betaling van onbetaalde parkbijdragen en VvE facturen, terwijl [gedaagde] verweer voert en een tegenvordering indient. De kantonrechter heeft de vordering van Lecc toegewezen voor de parkbijdragen en afvalkosten, maar de vordering voor de VvE facturen is afgewezen wegens verjaring. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [gedaagde] gehouden is tot betaling van de gevorderde bedragen, en dat zijn verweer en tegenvordering ongegrond zijn. De proceskosten zijn voor rekening van [gedaagde].