ECLI:NL:RBNHO:2017:5125

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 juni 2017
Publicatiedatum
21 juni 2017
Zaaknummer
244136
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vastlegging van kettingbeding en schadevergoeding in geschil over bungalowpark

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, heeft de besloten vennootschap Lecc Exploitatie De Horn BV een vordering ingesteld tegen de gedaagden [F] en [S] met betrekking tot een bungalowpark in Dirkshorn. De kern van het geschil betreft de vraag of een kettingbeding, dat verplichtingen oplegt aan eigenaren van de bungalows, correct is vastgelegd in de leveringsakte van de woningen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een kettingbeding was dat niet is overgenomen in de akte van levering tussen [F] en [S]. Dit leidde tot de conclusie dat [F] wanprestatie heeft gepleegd door het kettingbeding niet op te nemen, en dat [S] hierdoor onrechtmatig heeft gehandeld door te profiteren van deze wanprestatie.

De rechtbank heeft de vorderingen van Lecc toegewezen, waarbij [F] werd veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 38.307,55, vermeerderd met wettelijke rente, en de beslagkosten. Tevens werd [S] veroordeeld om mee te werken aan de notariële vastlegging van het kettingbeding, op straffe van een dwangsom. De rechtbank heeft geoordeeld dat het mededelingsvereiste voor cessie nog gold ten tijde van de leveringen, en dat de cessie pas geldig was na mededeling aan de schuldenaren. De rechtbank heeft de kosten van de procedure aan de gedaagden opgelegd, aangezien zij grotendeels in het ongelijk zijn gesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/244136 / HA ZA 16-361
Vonnis van 21 juni 2017
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LECC EXPLOITATIE DE HORN BV,
gevestigd te Dirkshorn,
eiseres,
advocaat mr. K. Straathof te Alkmaar,
tegen

1.[F] ,

wonende te [plaats] ,
gedaagde,
niet verschenen,
2.
[S],
wonende te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. W. Leistra te Nijmegen.
Partijen zullen hierna Lecc, [F] en [S] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 26 mei 2016;
  • de conclusie van antwoord van [S] ;
  • het tussenvonnis van 28 september 2016, waaruit blijkt dat tegen gedaagde [F] verstek is verleend;
  • het proces-verbaal van comparitie van 11 mei 2017.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bungalowpark De Horn (hierna het bungalowpark) ligt in Dirkshorn. Het bungalowpark is onderverdeeld in circa 250 houten en circa 90 stenen huisjes. De 250 houten huisjes stonden oorspronkelijk op pachtgrond. De 90 stenen huisjes, gebouwd vanaf 1990, op koopgrond. Naast deze huisjes omvat het bungalowpark een aantal algemene delen, zoals een receptie, wegen, groenstroken en dergelijke. De eigenaren van de huisjes betaalden een vergoeding voor het onderhoud van de algemene delen en voor zaken als renovatie van de algemene voorzieningen, volgens een voor hen geldend beding. Dit beding was opgenomen in een in de akte van levering opgenomen kettingbeding.
2.2.
Op enig moment hebben de toenmalige eigenaren van het bungalowpark dit verkocht aan De Horn BV. De Horn BV heeft op haar beurt bij akte van 29 december 2003 de algemene delen van het bungalowpark verkocht en geleverd aan de vereniging VVE De Horn (hierna de VVE).
In de leveringsakte van 29 december 2003 is bepaald:
“Alle rechten en verplichtingen jegens De Horn BV en jegens de driehonderdeenenveertig (341) eigenaren/gebruikers van het gemelde bungalowpark worden gecedeerd aan de vereniging Vereniging van Eigenaren Bungalowpark “De Horn” welke cessie door gemelde vereniging bij deze wordt aanvaard”.
2.3.
Op dezelfde datum is De Horn BV overgegaan tot verkoop en overdracht van houten huisjes met ondergrond en parkeerplaatsen aan particulieren. Bij die overdracht van de huisjes werd voorzien in een regeling voor het gebruik en de kosten van de algemene delen van het bungalowpark door opname van een kettingbeding in de akte van levering van het betreffende huisje. In de tussen De Horn BV en [F] opgemaakte leveringsakte van 29 december 2003 wordt het volgende vermeld:
GEBRUIK GEMEENSCHAPPELIJKE VOORZIENINGENARTIKEL 1a. De koper is bevoegd gebruik te maken van de voor gemeenschappelijk gebruik bestemde voorzieningen welke in het bungalowpark waarin het hierbij verkochte is gelegen, zijn aangebracht.De koper dient jaarlijks aan de beheerder een bedrag van vier honderd vijftig euro (€ 450,00) exclusief omzetbelasting te betalen als bijdrage in de kosten van beheer, toezicht, onderhoud van de openbare wegen en paden, onderhoud van openbare verlichting langs wegen en paden, onderhoud van de openbare groenvoorzieningen en randbeplanting, onderhoud en controle op waterbeheersing van het park en vijver, verzekeringskosten van openbare voorzieningen, onderhoud van perscontainer, onderhoud van speeltoestellen, onderhoud van bos, onderhoud waterpartij, beheer van het toegangscontrole systeem met camera’s en slagboom, onderhoud receptiegebouw en onderhoud tennisbaan en al het overige ten behoeve van de Algemene Voorzieningen te maken kosten.Laatstgemeld bedrag dient te worden voldaan per kalenderjaar, uiterlijk op een februari van ieder jaar.De eventueel vanwege de overheid op te leggen belastingen en dergelijke welke niet per eigenaar afzonderlijk worden opgelegd, worden per wooneenheid omgeslagen in verhouding tot het aantal aanwezige bungalows.In het jaar tweeduizendzeven zal deze parkbijdrage worden aangepast, aan de hand van de onder b. genoemde indexeringsregeling. De in dat jaar vastgestelde parkbijdrage zal per een januari tweeduizend acht ingaan zoals onder b is gemeld.b. Gemelde bijdrage zal per één januari van ieder jaar voor het eerst per één januari tweeduizendacht worden gewijzigd indien het gemiddelde van het indexcijfer vastgesteld door het Centraal Bureau voor de Statistiek (…) is gestegen of gedaald. (…)KETTINGBEDINGARTIKEL 5De in artikel 1, 2, 3 en 4 vermelde verplichtingen en verboden, alsmede de onderhavige verplichting (artikel 5) gelden niet slechts voor de koper in deze maar ook voor zijn opvolgers in de eigendom en dienen bij iedere eigendomsoverdracht bij wijze van kettingbeding ten behoeve van de verkopers aan de verkrijger te worden opgelegd zodanig dat deze rechtstreeks nakoming van de nieuwe eigenaar kunnen vorderen op straffe van een direct opeisbare boete van twee en twintig duizend zeven honderd euro (€ 22.700,00) aan en ten behoeven van de verkopers verschuldigd. (…)”
2.4.
Op 27 januari 2012 heeft de VVE de algemene delen van het bungalowpark geleverd aan [L] . De in de algemene delen van het bungalowpark begrepen registergoederen heeft [L] nog dezelfde dag doorgeleverd aan Lecc Vastgoed. De activa en passiva van het bungalowpark (behoudens de registergoederen en daaraan verbonden leningen) zijn dezelfde dag door [L] geleverd aan Lecc Exploitatie.
2.5.
Op 1 februari 2012 is tussen Lecc Vastgoed en Lecc Exploitatie een overeenkomst gesloten, waarbij aan Lecc Exploitatie het alleenrecht van exploitatie van het bungalowpark is gegeven.
2.6.
Op 28 december 2015 heeft [F] zijn huisje verkocht en geleverd aan [S] . In de door notaris mr. [St] opgemaakte leveringsakte is onder meer het volgende opgenomen:
“VERVALLEN PARKVOORWAARDENBlijkens een aan deze akte gehechte volmacht de dato vijf maart tweeduizend tien isovereenkomstig een gerechtelijke uitspraak toestemming door de toenmalige parkeigenaar verleend aan alle eigenaren van een recreatiebungalow op Park de Horn om de verplichting lid te worden van de Vereniging van Eigenaren genaamd Vereniging van Eigenaren Bungalowpark De Horn én het kettingbeding op de verplichtingen en verboden zoals opgenomen casu quo aangehaald in artikel 5 van voornoemde akte van levering de dato negenentwintig december tweeduizend drie te laten vervallen.”

3.De vordering

Lecc heeft gevorderd om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. [F] en [S] zowel gezamenlijk als ieder afzonderlijk te gebieden binnen
14 dagen na het ten deze te wijzen vonnis alsnog mee te werken aan notariële vastlegging bij wijze van kettingbeding - voor het door [F] aan [S] verkochte en geleverde registergoed, kadastraal bekend [kadastraal nummer] - dat tussen Lecc enerzijds en [S] anderzijds, het in de als productie 1 overgelegde leveringsakte opgenomen kettingbeding heeft te gelden, een en ander op straffe van een dwangsom van € 500,00,- per dag of dagdeel dat gedaagde(n) daarmee in gebreke blijft (blijven).
2. [F] te veroordelen binnen veertien dagen na het ten deze te wijzen vonnis aan Lecc tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 22.700,00, te
vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van dagvaarden tot
aan de dag der algehele voldoening.
3. [F] te veroordelen binnen veertien dagen na het ten deze te wijzen vonnis aan
Lecc tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 14.471,35, te
vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de vervaldata op de respectieve
facturen, althans vanaf het moment van dagvaarden tot aan de dag der algehele
voldoening.
4. [F] te veroordelen binnen veertien dagen na het ten deze te wijzen vonnis aan
Lecc tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 1.136,20 bij
wijze van vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten, althans van een bedrag dat de rechtbank in goede justitie meent te behoren, te vermeerderen met de wettelijke
rente daarover vanaf 14 dagen na het ten deze te wijzen vonnis tot aan de dag der
algehele voldoening.
5. [F] te veroordelen binnen veertien dagen na het ten deze te wijzen vonnis aan Lecc tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 1.668,22 ter dekking van de door Lecc gemaakte beslagkosten, althans van een bedrag dat de rechtbank in goede justitie meent te behoren, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na het ten deze te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
6. [S] te veroordelen binnen 14 dagen na het ten deze te wijzen vonnis aan
Lecc, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te betalen een bedrag van € 925,- bij wijze van vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten, althans van een bedrag dat de rechtbank in goede justitie meent te behoren, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na het ten deze te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
7. [S] te veroordelen binnen veertien dagen na het ten deze te wijzen vonnis aan Lecc tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 1.519,81 ter dekking van de door Lecc gemaakte beslagkosten, althans van een bedrag dat de rechtbank in goede justitie meent te behoren, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na het ten deze te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
8. [S] te veroordelen binnen 14 dagen na het ten deze te wijzen vonnis aan Lecc tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 450,00, te vermeerderen met btw, alsmede te vermeerderen met de indexering opgenomen in het
kettingbeding, alsmede tot betaling van telkens € 450,00 per jaar uiterlijk per 1 februari van dat jaar voor het eerst per 1 februari 2017, telkens te vermeerderen met btw en de indexering opgenomen in het kettingbeding, tot aan het moment van eigendomsoverdracht van het betreffende registergoed aan een rechtsopvolger.
9. hoofdelijke veroordeling van [F] en [S] in de kosten van deze procedure.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna bij de beoordeling ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vorderingen in de zaak [S]Bij alle onderdelen van de vordering neemt Lecc tot uitgangspunt dat zij eigenaar en beheerder is van een bungalowpark. [S] heeft bestreden dat sprake is van een bungalowpark zodat de eigenaren ook geen parklasten verschuldigd zijn.
Tussen partijen zijn verschillende procedures gevoerd, de laatste uitmondend in een arrest van 25 oktober 2016 van het gerechtshof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2016:4267). Telkens is vastgesteld dat het daadwerkelijk gaat om een bungalowpark met algemene delen waarvan de eigenaren gebruik maken en niet om een wijk met bungalowhuizen, zoals [S] beweert. In de onderhavige procedure is niets aangevoerd dat tot een ander oordeel leidt, zodat de rechtbank er ook in deze procedure van uit gaat dat Lecc eigenaar en beheerder van een bungalowpark is.
4.2.
De vorderingen van Lecc zijn gebaseerd op de stelling dat het hiervoor onder 2.3 vermelde kettingbeding niet is doorgelegd. Zowel verkoper [F] als koper [S] hebben willens en wetens in strijd gehandeld met het in de leveringsakte opgenomen kettingbeding. Ten aanzien van [F] is sprake van een tekortkoming in de nakoming van zijn verplichtingen jegens Lecc. [S] heeft als koper geprofiteerd van deze wanprestatie en pleegt daardoor jegens Lecc een onrechtmatige daad. Hierdoor lijdt Lecc schade, want zij loopt jaarlijks de verschuldigde parkbijdrage mis, aldus Lecc.
heeft hiertegen als verweer aangevoerd dat het kettingbeding niet meer gold voor [F] . Ter onderbouwing van dat standpunt heeft hij verwezen naar een schriftelijke verklaring d.d. 5 maart 2010 van de heer [B] , directeur van Schatzenburg BV, zoals De Horn BV thans is genaamd, gericht aan notaris [St] . Deze laatste notaris heeft de leveringsakte tussen [F] en [S] opgemaakt. De verklaring van [B] luidt als volgt:
“VolmachtGeachte heer [St] ,Hierbij geeft Schatzenburg voorheen De Horn BV toestemming om het lidmaatschap/kettingbeding uit de koop en leveringsakte te schrappen.Gezien de rechterlijke uitspraak bij [S] geldt dit voor het gehele park, 341 eigenaren.Indien de eigenaren dit willen inschrijven bij het Kadaster, dienen zij dit zelf te betalen.”Naar de mening van [S] was daardoor de verplichting tot het opnemen van het kettingbeding vervallen.
Lecc heeft daar weer tegenin gebracht dat [B] geen bevoegdheid meer had om het kettingbeding te schrappen, omdat hij zijn rechten en verplichtingen door middel van cessie aan de VVE had overgedragen. Lecc heeft daartoe verwezen naar de leveringsakte van 29 december 2003, waarin de desbetreffende cessiebepaling is opgenomen.
4.3.
De rechtbank realiseert zich dat het punt van de bevoegdheid van [B] in eerdere procedures bij deze rechtbank en bij het gerechtshof aan de orde is geweest. Daarbij was echter telkens het uitgangspunt dat er rechtsgeldig was gecedeerd. In deze procedure heeft [S] voor het eerst als verweer gevoerd dat de desbetreffende cessie uit de leveringsakte tussen De Horn BV en de VVE niet is meegedeeld aan de schuldenaren en dat daarom de cessie niet geldig is. Dat houdt weer in dat de rechten uit het kettingbeding niet zijn overgegaan op VVE en dat VVE deze rechten later dus ook niet heeft kunnen overdragen aan Lecc.
Een soortgelijk verweer is ook getracht te voeren bij de meest recente procedure bij het gerechtshof Amsterdam. Daarover is echter door het hof geen beslissing genomen, omdat het hof dat verweer als “te laat gevoerd” heeft beoordeeld.
Het op 29 december 2003 geldende artikel 3: 94 lid 1 BW bepaalde dat tegen een of meer bepaalde personen uit te oefenen rechten worden geleverd door een daartoe bestemde akte, en mededeling daarvan aan die personen door de vervreemder of verkrijger.
Uit de tekst van deze bepaling volgt, dat een cessie pas is voltooid, nadat aan beide vereisten (dus: akte én mededeling) is voldaan. Dat dit inderdaad ook de bedoeling van de wetgever is geweest, volgt ook uit de parlementaire geschiedenis bij de invoering van het nieuwe BW:
“Doch de levering – en daarmede de overdracht – is pas voltooid door de mededeling aan degeen tegen wie het recht wordt uitgeoefend, in casu de schuldenaar.”(TK 1970-1971, 3770, nr. 5, blz. 127), en
“De vervanging van de woorden “gevolgd door mededeling” door “en mededeling” doet beter uitkomen dat (…) zowel aan de eis van een akte als aan de eis van mededeling daarvan voldaan moet zijn”(TK 1976-1977, 3770, nr. 11, blz. 30).
Uit diezelfde parlementaire geschiedenis volgt dat
“aan het begrip “mededeling” is de voorkeur gegeven boven de termen “inkennisstelling” en “betekening” uit het oorspronkelijk ontwerp. Door deze term staat vast dat de voor levering vereiste mededeling in iedere vorm kan geschieden.”(TK 1970-1971, 3770, nr. 5, blz. 126)
Dit wetsartikel is later gewijzigd nadat was gebleken dat met name de mededeling aan de schuldenaar in de praktijk voor problemen zorgde. In het gewijzigde artikel 3: 94 lid 3 BW kwam de mededeling bij cessie als constitutief vereiste voor een geldige cessie te vervallen (TK 2002-2003, 2878, nr. 3, blz. 4):
“Deze rechten kunnen ook worden geleverd door een daartoe bestemde authentieke of geregistreerde onderhandse akte, zonder mededeling daarvan aan de personen tegen wie die rechten moeten worden uitgeoefend, mits deze rechten op het tijdstip van de levering reeds bestaan of rechtstreeks zullen worden verkregen uit een dan reeds bestaande rechtsverhouding.”Deze wijziging is echter op 1 oktober 2004 van kracht geworden en gold dus ten tijde van de levering door De Horn BV aan de VVE nog niet.
4.4.
Het voorgaande houdt in dat het mededelingsvereiste van de cessie nog gold en dat de cessie dus pas tot stand zou komen door het verlijden van de akte
ende mededeling aan de schuldenaren. Gelet op de gemotiveerde betwisting door [S] rust op Lecc de bewijslast van de stelling dat [S] ten tijde van de levering door [F] aan [S] wist van de cessie. Tot bewijslevering hoeft het echter niet te komen, gelet op het hiernavolgende.
4.5.
Lecc stelt dat [S] een actieve rol heeft gespeeld bij het laten vervallen van het kettingbeding. Op zichzelf levert dat echter geen onrechtmatige daad op. Net zozeer als het voor Lecc van belang is dat de kettingbedingen telkens worden overgenomen, is het voor [S] van belang om te zorgen dat hij niet gebonden is aan een kettingbeding. Niet valt in te zien, waarom [S] niet zou mogen proberen het geldende kettingbeding eraf te krijgen.
Dit wordt echter anders, indien [S] ten tijde van de koop en levering van de woning van [F] wist dat [B] op 5 maart 2010 geen bevoegdheid (meer) had om de verplichting tot het opnemen van het kettingbeding te laten vervallen. Dat de cessie ten opzichte van [F] mogelijk niet voltooid was neemt namelijk niet weg dat [B] in relatie tot de VVE niet langer de bevoegdheid had om, bijvoorbeeld, het kettingbeding te laten vervallen.
4.6.
Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat er tussen partijen voor deze rechtbank eerdere procedures zijn gevoerd. Partijen hebben daar overigens ook beide naar verwezen.
In de procedure met zaaknummer 150893, die heeft geleid tot eerder genoemd arrest van het gerechtshof, was [S] een van de eisende partijen en Lecc gedaagde. In deze procedure heeft Lecc een beroep gedaan op de inhoud van de akte van levering van De Horn BV aan de VVE in 2003 (zoals hiervoor onder 2.2 vermeld). Die zaak is voor de rechtbank geëindigd in een vonnis van
18 februari 2015, waarna hoger beroep is gevolgd.
In de procedure met zaaknummer 4375583 was Lecc eiseres en [S] gedaagde. In zijn conclusie van antwoord van
19 augustus 2015heeft [S] zelf een beroep gedaan op de inhoud van de akte van levering van 2003 van De Horn BV aan Lecc.
Gelet op het voorgaande kan het niet anders dan dat [S] ten tijde van het verlijden van de akte van levering op
28 december 2015ervan op de hoogte was dat de rechten van De Horn BV waren overgedragen aan de VVE en dus dat [B] in 2010 niet meer bevoegd was om de verplichting tot het opnemen van het kettingbeding te laten vervallen. [S] wist dus ook dat [F] in zijn leveringsakte verplicht was om het kettingbeding opnieuw op te nemen en dat [F] , door dat niet te doen, daarmee een wanprestatie pleegde jegens Lecc. In de akte van levering tussen [F] en [S] is geen kettingbeding opgenomen, maar verwezen naar de “volmacht” van [B] . [S] heeft zodoende geprofiteerd van de wanprestatie van [F] en daarmee jegens Lecc een onrechtmatige daad gepleegd.
4.7.
Lecc heeft gevorderd om bij wijze van schadevergoeding [S] te veroordelen tot medewerking aan het alsnog opnemen van het kettingbeding in de leveringsakte van het door hem van [F] gekochte huisje. Die vordering acht de rechtbank onder de geschetste omstandigheden toewijsbaar, zij het, dat een iets ruimere termijn zal worden gegeven.
4.8.
De vordering van Lecc zoals weergegeven onder 8., veroordeling van [S] om jaarlijks de parkbijdrage te voldoen, is slechts ingesteld voor het geval het kettingbeding niet alsnog in de leveringsakte moet worden opgenomen. Deze vordering hoeft daarom niet te worden behandeld.
4.9.
BeslagkostenDe vraag is of [S] de kosten van de twee conservatoire beslagen zal moeten vergoeden. Voor die beslagen heeft Lecc verlof gekregen van de voorzieningenrechter. Daarmee staat echter nog niet vast dat de beslagene de kosten van de beslagen ook moet vergoeden aan de beslaglegger. In dit geval gaat het om een geldvordering die ten tijde van de beslaglegging maximaal twee maal de verschuldigde parkbijdrage van € 450,- bedroeg. Onder verwijzing naar al wat hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat de beslagkosten voor rekening van Lecc zullen blijven.
Het standpunt van Lecc dat de beslagen mede waren gelegd om te voorkomen dat [S] het huisje zonder kettingbeding zou doorleveren wordt verworpen. Het gaat hier immers om een conservatoir
verhaalsbeslag.
4.10.
IncassokostenOok voor het eventueel toewijzen van incassokosten bestaat geen aanleiding. Het is juist dat de advocaat van Lecc op 24 maart 2016 één brief (per gewone en elektronische post) heeft verzonden aan [S] . [S] heeft echter op zijn beurt bij e-mailbericht van dezelfde datum gereageerd. Uit de inhoud van die reactie – wat daar verder ook van zij – blijkt duidelijk dat het geen zin had om buiten rechte te trachten het geschil te regelen. Het sturen van die enkele brief moet daarom beschouwd worden als inleiding op de procedure en is geen reden om buitengerechtelijke kosten toe te wijzen.
4.11.
Proceskosten[S] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Lecc worden begroot op:
- dagvaarding € 83,79
- griffierecht (1/2) € 345,50
- salaris advocaat €
1.788,00(2,0 punt × tarief € 894,-)
Totaal € 2.217,29.
4.12.
De vorderingen in de zaak [F]De vorderingen ter zake van de verbeurde boete (€ 22.700,-), achterstallige parkbijdragen (€ 14.471,35) en incassokosten (€ 1.136,20) zijn niet betwist en kunnen in de zaak [F] als niet onrechtmatig of ongegrond worden toegewezen.
4.13.
Lecc vordert [F] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv eveneens toewijsbaar. De beslagkosten worden overeenkomstig de vordering begroot op € 671,22 voor kosten deurwaarder, € 613,- aan griffierecht en € 384,- voor salaris advocaat.
4.14.
[F] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Lecc worden begroot op:
- dagvaarding € 83,79
- griffierecht (1/2) € 345,50
- salaris advocaat €
894,00(1,0 punt × tarief € 894,-)
Totaal € 1.323,29.

5.De beslissing

De rechtbank
In de zaak Lecc / [F] :
5.1.
veroordeelt [F] om aan Lecc te betalen een bedrag van € 38.307,55
(achtendertigduizend driehonderdzeven euro en vijfenvijftig cent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 26 mei 2016 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [F] in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 1.668,22,
5.3.
veroordeelt [F] in de proceskosten, aan de zijde van Lecc tot op heden begroot op € 1.323,29,
In de zaak Lecc / [S] :
5.4.
veroordeelt [S] in de proceskosten, aan de zijde van Lecc tot op heden begroot op € 2.217,29,
In de zaken Lecc / [S] en [F] :
5.5.
veroordeelt [S] en [F] zowel gezamenlijk als ieder afzonderlijk om binnen 60 dagen na betekening van het ten deze te wijzen vonnis alsnog mee te werken aan notariële vastlegging bij wijze van kettingbeding - voor het door [F] aan [S] verkochte en geleverde registergoed, kadastraal bekend [kadastraal nummer] - dat tussen Lecc enerzijds en [S] anderzijds, het in de leveringsakte van 29 december 2003 tussen De Horn BV en [F] opgenomen kettingbeding heeft te gelden, een en ander op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag of dagdeel dat gedaagde(n) daarmee in gebreke blijft (blijven), zulks met een maximum van
€ 50.000,-;
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Saarloos en in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2017.