Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.[F] ,
[S],
1.De procedure
- de dagvaarding van 26 mei 2016;
- de conclusie van antwoord van [S] ;
- het tussenvonnis van 28 september 2016, waaruit blijkt dat tegen gedaagde [F] verstek is verleend;
- het proces-verbaal van comparitie van 11 mei 2017.
2.De feiten
In de leveringsakte van 29 december 2003 is bepaald:
“Alle rechten en verplichtingen jegens De Horn BV en jegens de driehonderdeenenveertig (341) eigenaren/gebruikers van het gemelde bungalowpark worden gecedeerd aan de vereniging Vereniging van Eigenaren Bungalowpark “De Horn” welke cessie door gemelde vereniging bij deze wordt aanvaard”.
“GEBRUIK GEMEENSCHAPPELIJKE VOORZIENINGENARTIKEL 1a. De koper is bevoegd gebruik te maken van de voor gemeenschappelijk gebruik bestemde voorzieningen welke in het bungalowpark waarin het hierbij verkochte is gelegen, zijn aangebracht.De koper dient jaarlijks aan de beheerder een bedrag van vier honderd vijftig euro (€ 450,00) exclusief omzetbelasting te betalen als bijdrage in de kosten van beheer, toezicht, onderhoud van de openbare wegen en paden, onderhoud van openbare verlichting langs wegen en paden, onderhoud van de openbare groenvoorzieningen en randbeplanting, onderhoud en controle op waterbeheersing van het park en vijver, verzekeringskosten van openbare voorzieningen, onderhoud van perscontainer, onderhoud van speeltoestellen, onderhoud van bos, onderhoud waterpartij, beheer van het toegangscontrole systeem met camera’s en slagboom, onderhoud receptiegebouw en onderhoud tennisbaan en al het overige ten behoeve van de Algemene Voorzieningen te maken kosten.Laatstgemeld bedrag dient te worden voldaan per kalenderjaar, uiterlijk op een februari van ieder jaar.De eventueel vanwege de overheid op te leggen belastingen en dergelijke welke niet per eigenaar afzonderlijk worden opgelegd, worden per wooneenheid omgeslagen in verhouding tot het aantal aanwezige bungalows.In het jaar tweeduizendzeven zal deze parkbijdrage worden aangepast, aan de hand van de onder b. genoemde indexeringsregeling. De in dat jaar vastgestelde parkbijdrage zal per een januari tweeduizend acht ingaan zoals onder b is gemeld.b. Gemelde bijdrage zal per één januari van ieder jaar voor het eerst per één januari tweeduizendacht worden gewijzigd indien het gemiddelde van het indexcijfer vastgesteld door het Centraal Bureau voor de Statistiek (…) is gestegen of gedaald. (…)KETTINGBEDINGARTIKEL 5De in artikel 1, 2, 3 en 4 vermelde verplichtingen en verboden, alsmede de onderhavige verplichting (artikel 5) gelden niet slechts voor de koper in deze maar ook voor zijn opvolgers in de eigendom en dienen bij iedere eigendomsoverdracht bij wijze van kettingbeding ten behoeve van de verkopers aan de verkrijger te worden opgelegd zodanig dat deze rechtstreeks nakoming van de nieuwe eigenaar kunnen vorderen op straffe van een direct opeisbare boete van twee en twintig duizend zeven honderd euro (€ 22.700,00) aan en ten behoeven van de verkopers verschuldigd. (…)”
“VERVALLEN PARKVOORWAARDENBlijkens een aan deze akte gehechte volmacht de dato vijf maart tweeduizend tien isovereenkomstig een gerechtelijke uitspraak toestemming door de toenmalige parkeigenaar verleend aan alle eigenaren van een recreatiebungalow op Park de Horn om de verplichting lid te worden van de Vereniging van Eigenaren genaamd Vereniging van Eigenaren Bungalowpark De Horn én het kettingbeding op de verplichtingen en verboden zoals opgenomen casu quo aangehaald in artikel 5 van voornoemde akte van levering de dato negenentwintig december tweeduizend drie te laten vervallen.”
3.De vordering
1. [F] en [S] zowel gezamenlijk als ieder afzonderlijk te gebieden binnen
4.De beoordeling
Tussen partijen zijn verschillende procedures gevoerd, de laatste uitmondend in een arrest van 25 oktober 2016 van het gerechtshof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2016:4267). Telkens is vastgesteld dat het daadwerkelijk gaat om een bungalowpark met algemene delen waarvan de eigenaren gebruik maken en niet om een wijk met bungalowhuizen, zoals [S] beweert. In de onderhavige procedure is niets aangevoerd dat tot een ander oordeel leidt, zodat de rechtbank er ook in deze procedure van uit gaat dat Lecc eigenaar en beheerder van een bungalowpark is.
heeft hiertegen als verweer aangevoerd dat het kettingbeding niet meer gold voor [F] . Ter onderbouwing van dat standpunt heeft hij verwezen naar een schriftelijke verklaring d.d. 5 maart 2010 van de heer [B] , directeur van Schatzenburg BV, zoals De Horn BV thans is genaamd, gericht aan notaris [St] . Deze laatste notaris heeft de leveringsakte tussen [F] en [S] opgemaakt. De verklaring van [B] luidt als volgt:
“VolmachtGeachte heer [St] ,Hierbij geeft Schatzenburg voorheen De Horn BV toestemming om het lidmaatschap/kettingbeding uit de koop en leveringsakte te schrappen.Gezien de rechterlijke uitspraak bij [S] geldt dit voor het gehele park, 341 eigenaren.Indien de eigenaren dit willen inschrijven bij het Kadaster, dienen zij dit zelf te betalen.”Naar de mening van [S] was daardoor de verplichting tot het opnemen van het kettingbeding vervallen.
Lecc heeft daar weer tegenin gebracht dat [B] geen bevoegdheid meer had om het kettingbeding te schrappen, omdat hij zijn rechten en verplichtingen door middel van cessie aan de VVE had overgedragen. Lecc heeft daartoe verwezen naar de leveringsakte van 29 december 2003, waarin de desbetreffende cessiebepaling is opgenomen.
Een soortgelijk verweer is ook getracht te voeren bij de meest recente procedure bij het gerechtshof Amsterdam. Daarover is echter door het hof geen beslissing genomen, omdat het hof dat verweer als “te laat gevoerd” heeft beoordeeld.
Het op 29 december 2003 geldende artikel 3: 94 lid 1 BW bepaalde dat tegen een of meer bepaalde personen uit te oefenen rechten worden geleverd door een daartoe bestemde akte, en mededeling daarvan aan die personen door de vervreemder of verkrijger.
Uit de tekst van deze bepaling volgt, dat een cessie pas is voltooid, nadat aan beide vereisten (dus: akte én mededeling) is voldaan. Dat dit inderdaad ook de bedoeling van de wetgever is geweest, volgt ook uit de parlementaire geschiedenis bij de invoering van het nieuwe BW:
“Doch de levering – en daarmede de overdracht – is pas voltooid door de mededeling aan degeen tegen wie het recht wordt uitgeoefend, in casu de schuldenaar.”(TK 1970-1971, 3770, nr. 5, blz. 127), en
“De vervanging van de woorden “gevolgd door mededeling” door “en mededeling” doet beter uitkomen dat (…) zowel aan de eis van een akte als aan de eis van mededeling daarvan voldaan moet zijn”(TK 1976-1977, 3770, nr. 11, blz. 30).
Uit diezelfde parlementaire geschiedenis volgt dat
“aan het begrip “mededeling” is de voorkeur gegeven boven de termen “inkennisstelling” en “betekening” uit het oorspronkelijk ontwerp. Door deze term staat vast dat de voor levering vereiste mededeling in iedere vorm kan geschieden.”(TK 1970-1971, 3770, nr. 5, blz. 126)
Dit wetsartikel is later gewijzigd nadat was gebleken dat met name de mededeling aan de schuldenaar in de praktijk voor problemen zorgde. In het gewijzigde artikel 3: 94 lid 3 BW kwam de mededeling bij cessie als constitutief vereiste voor een geldige cessie te vervallen (TK 2002-2003, 2878, nr. 3, blz. 4):
“Deze rechten kunnen ook worden geleverd door een daartoe bestemde authentieke of geregistreerde onderhandse akte, zonder mededeling daarvan aan de personen tegen wie die rechten moeten worden uitgeoefend, mits deze rechten op het tijdstip van de levering reeds bestaan of rechtstreeks zullen worden verkregen uit een dan reeds bestaande rechtsverhouding.”Deze wijziging is echter op 1 oktober 2004 van kracht geworden en gold dus ten tijde van de levering door De Horn BV aan de VVE nog niet.
ende mededeling aan de schuldenaren. Gelet op de gemotiveerde betwisting door [S] rust op Lecc de bewijslast van de stelling dat [S] ten tijde van de levering door [F] aan [S] wist van de cessie. Tot bewijslevering hoeft het echter niet te komen, gelet op het hiernavolgende.
Dit wordt echter anders, indien [S] ten tijde van de koop en levering van de woning van [F] wist dat [B] op 5 maart 2010 geen bevoegdheid (meer) had om de verplichting tot het opnemen van het kettingbeding te laten vervallen. Dat de cessie ten opzichte van [F] mogelijk niet voltooid was neemt namelijk niet weg dat [B] in relatie tot de VVE niet langer de bevoegdheid had om, bijvoorbeeld, het kettingbeding te laten vervallen.
In de procedure met zaaknummer 150893, die heeft geleid tot eerder genoemd arrest van het gerechtshof, was [S] een van de eisende partijen en Lecc gedaagde. In deze procedure heeft Lecc een beroep gedaan op de inhoud van de akte van levering van De Horn BV aan de VVE in 2003 (zoals hiervoor onder 2.2 vermeld). Die zaak is voor de rechtbank geëindigd in een vonnis van
18 februari 2015, waarna hoger beroep is gevolgd.
In de procedure met zaaknummer 4375583 was Lecc eiseres en [S] gedaagde. In zijn conclusie van antwoord van
19 augustus 2015heeft [S] zelf een beroep gedaan op de inhoud van de akte van levering van 2003 van De Horn BV aan Lecc.
Gelet op het voorgaande kan het niet anders dan dat [S] ten tijde van het verlijden van de akte van levering op
28 december 2015ervan op de hoogte was dat de rechten van De Horn BV waren overgedragen aan de VVE en dus dat [B] in 2010 niet meer bevoegd was om de verplichting tot het opnemen van het kettingbeding te laten vervallen. [S] wist dus ook dat [F] in zijn leveringsakte verplicht was om het kettingbeding opnieuw op te nemen en dat [F] , door dat niet te doen, daarmee een wanprestatie pleegde jegens Lecc. In de akte van levering tussen [F] en [S] is geen kettingbeding opgenomen, maar verwezen naar de “volmacht” van [B] . [S] heeft zodoende geprofiteerd van de wanprestatie van [F] en daarmee jegens Lecc een onrechtmatige daad gepleegd.
Het standpunt van Lecc dat de beslagen mede waren gelegd om te voorkomen dat [S] het huisje zonder kettingbeding zou doorleveren wordt verworpen. Het gaat hier immers om een conservatoir
verhaalsbeslag.
- dagvaarding € 83,79
- griffierecht (1/2) € 345,50
- salaris advocaat €
1.788,00(2,0 punt × tarief € 894,-)
Totaal € 2.217,29.
- dagvaarding € 83,79
- griffierecht (1/2) € 345,50
- salaris advocaat €
894,00(1,0 punt × tarief € 894,-)
Totaal € 1.323,29.
5.De beslissing
(achtendertigduizend driehonderdzeven euro en vijfenvijftig cent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 26 mei 2016 tot de dag van volledige betaling,