3.1In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Bungalowpark De Horn (hierna: het bungalowpark), gelegen in Dirkshorn, bestaat uit circa 250 houten huisjes en circa 90 stenen huisjes.
(ii) Naast huisjes omvat het bungalowpark algemene delen voor gemeenschappelijk gebruik, zoals een receptie, wegen en diverse faciliteiten. Iedere eigenaar van een huisje betaalt een jaarlijkse bijdrage (hierna: de parkbijdrage) voor het onderhoud van de algemene delen en voor zaken als renovatie van de algemene voorzieningen.
(iii) De parkbijdrage is neergelegd in een regeling die bij aankoop van een huisje in de leveringsakte wordt opgenomen en uit enkele artikelen bestaat; die artikelen worden in de gedingstukken (en door de rechtbank en het hof) tezamen aangeduid als ‘het kettingbeding’. Een van die artikelen bevat een regeling over het gebruik van de algemene delen, de door de beheerder te verrichten werkzaamheden ter zake van beheer, administratie, onderhoud en renovatie en dergelijke, en de door de huisjeseigenaar daarvoor te betalen parkbijdrage. Een ander artikel van deze regeling bepaalt onder het kopje “Kettingbeding” dat de eigenaar op straffe van een dwangsom verplicht is de regeling door middel van een kettingbeding, met een derdenbeding ten behoeve van de beheerder, door te geven aan de opvolgende eigenaar.
(iv) In de jaren ’90 heeft De Horn B.V. (de algemene delen van) het bungalowpark in eigendom verkregen en dat vervolgens geëxploiteerd.
(v) [eiser] c.s. hebben in 1997 van andere particulieren een huisje op het bungalowpark gekocht, dat bij akte van 14 november 1997 is geleverd. De akte van levering bevat de hiervoor onder (iii) bedoelde regeling, met onder meer de volgende bepaling:
“GEBRUIK GEMEENSCHAPPELIJKE VOORZIENINGEN
Artikel 8.
a. De koper is bevoegd gebruik te maken vande voor gemeenschappelijk gebruik bestemde voorzieningen welke in het bungalowpark waarin het hierbij verkochte is gelegen, zijn aangebracht.
De koper dient jaarlijks aan de ondernemer een bedrag van één duizend vijfhonderdeenendertig gulden en tien cent (f 1.531,10) (op basis negentienhonderd drieënnegentig) exclusief omzetbelasting te betalen als bijdrage in de kosten van beheer, toezicht, administratie, parkonderhoud, instandhouding, infrastructuur en aansluiting op het centraal antenne-systeem.
(…).”
(vi) Bij akte van 29 december 2003 heeft De Horn B.V. aan [eiser] c.s. een parkeerplaats en grond geleverd.
De akte van levering bevat de hiervoor onder (iii) bedoelde regeling, met onder meer de volgende bepaling:
“GEBRUIK GEMEENSCHAPPELIJKE VOORZIENINGEN
ARTIKEL 1
a. De koper is bevoegd gebruik te maken vande voor gemeenschappelijk gebruik bestemde voorzieningen welke in het bungalowpark waarin het hierbij verkochte is gelegen, zijn aangebracht.
De koper dient jaarlijks aan de beheerder een bedrag van vier honderd vijftig euro (€ 450,00) exclusief omzetbelasting te betalen als bijdrage in de kosten van beheer, toezicht, instandhouding infrastructuur, aansluiting op het centraal antennesysteem, waarvan de gebruikerskosten apart in rekening worden gebracht, onderhoud van de openbare wegen en paden, onderhoud van openbare verlichting langs wegen en paden, onderhoud van de openbare groenvoorzieningen en randbeplanting, onderhoud en controle op waterbeheersing van het park en vijver, verzekeringskosten van openbare voorzieningen, onderhoud van perscontainer, onderhoud van speeltoestellen, onderhoud van bos, onderhoud waterpartij, beheer van het toegangscontrole systeem met camera’s en slagboom, onderhoud receptiegebouw en onderhoud tennisbaan en al het overige ten behoeve van de Algemene Voorzieningen te maken kosten.
(…)”
(vii) Bij leveringsakte van (eveneens) 29 december 2003 heeft De Horn B.V. de eigendom van de algemene delen van het bungalowpark verkocht en geleverd aan de Vereniging van Eigenaren “De Horn” (hierna: VvE De Horn), die vanaf dat moment ook verantwoordelijk werd voor de exploitatie van de algemene delen.
(viii) Op 27 januari 2012 heeft VvE De Horn de algemene delen van het bungalowpark verkocht en geleverd aan [betrokkene 1] . Deze heeft de daarvan deel uitmakende registergoederen diezelfde dag doorverkocht en geleverd aan Lecc Vastgoed en de overige activa en passiva aan Lecc Exploitatie. Tussen Lecc Vastgoed en Lecc Exploitatie is overeengekomen dat Lecc Exploitatie het alleenrecht van exploitatie van het bungalowpark heeft.
3.2.1Voor zover in cassatie nog van belang hebben de eigenaren van 33 huisjes, onder wie [eiser] c.s., in dit geding in conventie onder meer gevorderd voor recht te verklaren dat zij niet gehouden zijn tot betaling aan Lecc c.s. of haar rechtsopvolgers van een hoger bedrag aan parkbijdrage dan zoals vastgesteld in de respectievelijke aktes van levering. De in eerste aanleg door Lecc c.s. ingestelde vorderingen in reconventie zijn in cassatie niet meer de orde.
De rechtbank heeft (onder meer) de zojuist weergegeven verklaring voor recht uitgesproken. Daarbij heeft de rechtbank met betrekking tot de te hanteren maatstaf voor de uitleg van het kettingbeding als volgt overwogen:
“4.4.5. Partijen twisten over de uitleg van het kettingbeding. Voor de uitleg van de onderhavige kettingbedingen komt het niet louter aan op de letterlijke bewoordingen ervan, maar ook op hetgeen partijen uit elkaars verklaringen en gedragingen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid mochten afleiden en verwachten (Haviltex-formule). Bij de uitleg van een kettingbeding als het onderhavige, hanteert de rechtbank de zogenoemde geobjectiveerde variant van de Haviltex-formule, nu het bij de uitleg van het kettingbeding niet alleen gaat om hetgeen de oorspronkelijke bij dat beding betrokken partijen daarbij voor ogen heeft gestaan, maar naar zijn aard ook om de daarbij betrokken (toekomstige) belangen van derden. Voor de vaststelling van de betekenis van het beding dient aan de bewoordingen van het beding, gelezen in het licht van de gehele inhoud van het kettingbeding, in beginsel doorslaggevend gewicht te worden toegekend.”
Voorts overwoog de rechtbank met betrekking tot de positie van (onder meer) [eiser] c.s. als volgt:
“4.4.9. Lecc c.s. heeft nog aangevoerd dat eisers, zoals [ [eiser] c.s.], die zowel een huisje in eigendom hebben als, bij aparte akte geleverd, een parkeerplaats, tweemaal parklasten verschuldigd zijn. Dat is onjuist. Correct is dat in de akte van levering van de parkeerplaats van [ [eiser] c.s.] een kettingbeding is opgenomen. Dat kettingbeding is gelijkluidend aan de in de akten van levering opgenomen nieuwe kettingbedingen. De tekst van dat kettingbeding, waaronder artikel 1 sub a, ziet vrijwel geheel op het gebruik van het eigendom als huisje/bungalow. Niet onderbouwd heeft Lecc c.s. waarom desondanks het gehele kettingbeding, waarin begrepen de verplichting tot betaling van de volledige parkbijdrage, op de betreffende eigenaar van een parkeerplaats toepasselijk zou zijn.
De betreffende eigenaren van afzonderlijk geleverde parkeerplaatsen hoefden er ook niet op bedacht te zijn dat er een afzonderlijke bijdrageplicht zou ontstaan naast de reguliere parkbijdrageplicht betreffende hun huisje.”
3.2.2Het hof heeft, evenals de rechtbank, voor recht verklaard dat de eigenaren niet gehouden zijn tot betaling aan Lecc c.s. van een hoger bedrag aan parkbijdrage dan zoals vastgesteld in de respectievelijke akten van levering. Voorts heeft het hof, voor zover in cassatie van belang, naar aanleiding van een eisvermeerdering door Lecc c.s. voor recht verklaard “dat de eigenaren gehouden zijn tot betaling aan Lecc Exploitatie van een parkbijdrage per object of samenstel van objecten dat aan hen is geleverd bij een afzonderlijke leveringsakte waarin het kettingbeding is opgenomen”. Tegen deze laatste verklaring voor recht komen (alleen) [eiser] c.s. in cassatie op.
3.2.3Het hof heeft aan de zojuist weergegeven verklaringen voor recht, voor zover in cassatie van belang, het volgende ten grondslag gelegd.
Eigenaren aan wie voor 2003 een parkbijdrage tussen ƒ 1.250,-- en ƒ 1.531,10 per jaar (exclusief indexering) is opgelegd, kunnen geen aanspraak maken op een verlaging van dat bedrag tot € 450,-- (rov. 3.4 – 3.4.4).
Alle eigenaren zijn dus gehouden de parkbijdrage te betalen die voortvloeit uit het kettingbeding in hun akte van levering (rov. 3.5).
Er bestaat geen grond de eigenaren die in deze procedure partij zijn te verplichten tot betaling van de hogere bijdrage van € 1.200,-- per jaar die de overige (80% van de) huisjeseigenaren betalen op grond van een door hen met Lecc Exploitatie gesloten Beheerovereenkomst (rov. 3.5.1 – 3.5.4).
Met betrekking tot de uitleg van het kettingbeding heeft het hof als volgt overwogen:
“3.6.3 Het hof sluit zich aan bij de door de rechtbank gehanteerde beoordelingsmaatstaf voor de uitleg van het kettingbeding, zoals geformuleerd in rechtsoverweging 4.4.5. van het bestreden vonnis, met die nuancering dat van beslissende betekenis zijn alle omstandigheden van het geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. In praktisch opzicht is echter, gelet op de aard van het beding, de taalkundige betekenis van de bewoordingen waarin het kettingbeding is opgesteld, gelezen in de context van de akte als geheel, bij de uitleg wel van groot belang. Hierna zal worden gesproken van de geobjectiveerde partijbedoeling. (…)”
Het hof heeft de grief van Lecc c.s. die gericht was tegen rov. 4.4.9 van de rechtbank (hiervoor in 3.2.1 geciteerd) gegrond bevonden en om die reden de hiervoor in 3.2.2 als tweede weergegeven verklaring voor recht uitgesproken. Daartoe heeft het hof als volgt overwogen:
“3.10.2 De grief slaagt. Bij een uitleg volgens de geobjectiveerde partijbedoeling, die hiervoor als de uitlegwijze is aangemerkt, kan er geen twijfel over bestaan dat een leveringsakte waarin het kettingbeding van toepassing is verklaard, ertoe strekt dat de eigenaar ook voor de desbetreffende onroerende zaak een parkbijdrage verschuldigd is.
Die parkbijdrage ziet immers wel degelijk, zoals Lecc terecht aanvoert, mede op voorzieningen die de gebruiker van de parkeerplaats als zodanig aangaan. Het argument dat dat onredelijk zou zijn, omdat de positie van deze eigenaar niet afwijkt van die van de eigenaar die huisje en parkeerplaats(en) bij één leveringsakte heeft verkregen, is onvoldoende om het beding in feite als geheel ongeschreven te beschouwen. Dat De Horn BV in 2011 heeft verklaard dat iedere eigenaar slechts één keer de parkbijdrage is verschuldigd, is op zichzelf onvoldoende om aan de duidelijke tekst van de leveringsakte af te doen.
En ook in dit verband geldt weer dat, gelet op de omstandigheid dat in 2003 de eigendom van de algemene delen op de VVE De Horn is overgegaan, die op grond van verenigingsbesluiten een geheel eigen parkbijdragebeleid voerde, de stelling dat na 2003 nooit een dubbele bijdrage is geïnd, het hof niet veel zegt.”
Naar het oordeel van het hof was voor bewijslevering geen plaats, omdat geen bewijs is aangeboden van feiten en omstandigheden die tot een ander oordeel kunnen leiden (rov. 3.17.4).