ECLI:NL:RBNHO:2022:11289

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 oktober 2022
Publicatiedatum
16 december 2022
Zaaknummer
AWB-21_1884
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de inhouding van de Zorgverzekeringswet-premie op AOW-pensioen van een niet-ingezetene

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, wordt het beroep van eiser tegen de beëindiging van de inhouding van de Zorgverzekeringswet (Zvw) premie op zijn AOW-pensioen beoordeeld. Eiser, die zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit heeft, heeft sinds 1966 in Nederland gewoond, maar is sinds zijn scheiding in 1999 niet meer zelfstandig in Nederland woonachtig. Eiser verblijft nu voornamelijk in Marokko, waar zijn gezin woont, en komt slechts vier tot vijf maanden per jaar in Nederland. De rechtbank behandelt de vraag of eiser nog als ingezetene van Nederland kan worden aangemerkt, wat bepalend is voor de inhouding van de Zvw-premie op zijn AOW-pensioen.

De rechtbank concludeert dat eiser geen ingezetene van Nederland is, omdat hij geen duurzame woonruimte in Nederland heeft en het merendeel van zijn tijd in Marokko doorbrengt. De rechtbank wijst erop dat de emotionele band met zijn (klein)kinderen in Nederland niet gelijkstaat aan een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland. Eiser had aangevoerd dat er sprake was van een dubbele woonplaats, maar de rechtbank volgt de redenering van verweerder dat de feitelijke situatie en de omstandigheden van eiser niet wijzen op ingezetenschap in Nederland. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en er geen aanleiding is voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/1884

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. H. Temel),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) (verweerder)

(gemachtigde: mr. S.M.C. Rooijers).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het stopzetten van de inhouding van de premie Zorgverzekeringswet (Zvw) op zijn pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW).
Dat heeft verweerder in het besluit van 5 februari 2020 aan eiser medegedeeld. Met het bestreden besluit van 12 maart 2021 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 26 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht de inhouding van Zvw-premie op zijn AOW-pensioen heeft beëindigd, omdat hij geen ingezetene van Nederland is. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
2. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. Eiser heeft de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit. Hij staat sinds 1966 ingeschreven in Nederland. In 1999 is eiser gescheiden van zijn Nederlandse echtgenote en sindsdien heeft hij geen eigen zelfstandige woonruimte meer in Nederland. Hij is later gehuwd met een Marokkaanse. Zijn huidige echtgenote en kinderen wonen in Marokko. Zijn echtgenote heeft daar een eigen koopwoning. Vanaf 23 juli 2009 staat eiser ingeschreven in de BRP van de gemeente Haarlem op het adres [adres] . Vanaf 1 juli 2008 ontvangt eiser een AOW-pensioen. In 2016 heeft verweerder beslist dat eiser geen recht meer heeft op kinderbijslag omdat hij niet in Nederland woonde. Eiser is daartegen destijds in bezwaar gegaan. In het besluit op bezwaar heeft verweerder vastgesteld dat eiser in ieder geval vanaf 1 juli 2016 niet meer in Nederland woont. Hier is door eiser geen verder rechtsmiddel tegen aangewend.
4. Vanaf 2018 verblijft eiser vier/vijf maanden per jaar in Nederland en de overige maanden in Marokko. Als hij in Nederland is verblijft hij bij zijn ex-schoondochter, op het adres [adres] . In Marokko verblijft hij in de woning van zijn echtgenote. Hij heeft familie in Nederland en Marokko.
5. Eiser voert aan dat sprake is van een dubbele woonplaats en hij daarom moet worden beschouwd als ingezetene van Nederland. Hij heeft (ook) de Nederlandse nationaliteit en verblijft vier/vijf maanden per jaar in Nederland, waar hij (klein)kinderen heeft. Hij heeft hier de beschikking over een kamer bij zijn (ex)schoondochter, waar hij altijd gebruik van kan maken, zijn eigen spullen heeft en bijdraagt aan de boodschappen/helpt in het huishouden. Eiser beroept zich op ECLI:NL:CRVB:2019:2021. Eiser stelt verder dat het besluit onzorgvuldig is omdat er geen onderzoek naar de feitelijke situatie is gedaan (huisbezoek) en niet kan worden gedragen door de motivering. Eiser stelt ook onevenredig te worden getroffen.
6
.De rechtbank overweegt dat uit de bepalingen van de Zvw en de Wlz volgt of verweerder op eisers AOW-pensioen wel of niet Zvw-premie moet inhouden. Uit die bepalingen volgt dat verweerder op het AOW-pensioen Zvw-premie moet inhouden als eiser in Nederland woont. Om te bepalen waar iemand woont, moeten alle omstandigheden worden bezien. Bij de beoordeling van de omstandigheden van ingezetenschap komt het erop aan of deze samengenomen laten zien dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland. Dit beoordelingscriterium volgt uit vaste rechtspraak [1] .
7. Verweerder stelt dat eiser in 2016 het ingezetenschap heeft verloren en daarom tegen de peildatum 1 januari 2020 moet worden beoordeeld of eiser weer een duurzame band met Nederland heeft verkregen. Verweerder vindt van niet. Verweerder heeft er daarbij ook op gewezen dat eiser de intentie niet meer heeft om in Nederland te wonen nu hij in 2021 heeft verzocht om een remigratie-uitkering. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat het gegeven dat eiser niet beschikt over eigen woonruimte in Nederland, maar verblijft bij familie in samenhang met het gegeven dat hij het merendeel van zijn tijd bij zijn huidige gezin in Marokko verblijft en daar wel sprake is van een woning (in eigendom van zijn partner) die volledig tot zijn beschikking staat de conclusie rechtvaardigt dat eiser geen Nederlands ingezetene is.
8. De rechtbank volgt verweerder daarin. Bij de beoordeling van het bestaan van een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland wordt met name van belang geacht dat de betrokkene beschikt over duurzaam tot zijn beschikking staande woonruimte in Nederland. Dat is bij eiser niet het geval. Verweerder heeft daaraan in combinatie met het feit dat eiser in Marokko wel over een duurzame woning kan beschikken en daar merendeels verblijft die conclusie kunnen verbinden. In wat eiser overigens heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanwijzingen voor een ander standpunt. Het hebben van een emotionele band met (klein)kinderen die in Nederland wonen is niet hetzelfde als het hebben van een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland. De verwijzing in het beroepschrift naar de uitspraak met vindplaats ECLI:NL:CRVB:2019:2021 [2] gaat niet op. Zoals verweerder in het verweerschrift terecht opmerkt gaat die verwijzing niet op, reeds omdat in dat geval de betrokkene over een duurzame woning in Nederland beschikte.
9. Eiser heeft verder aangevoerd dat het onderzoek niet zorgvuldig is omdat er geen huisbezoek heeft plaatsgevonden. Deze beroepsgrond slaagt niet. De gemachtigde van verweerder heeft op de zitting uiteengezet dat al op basis van de feiten en omstandigheden uit het dossier is geconcludeerd dat eiser geen Nederlands ingezetene is. Dan is een huisbezoek niet (meer) aangewezen. De rechtbank volgt verweerder hierin.

Conclusie en gevolgen

10. De conclusie is dan ook dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet als ingezetene van Nederland kan worden aangemerkt.
11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Lauryssen, rechter, in aanwezigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.