ECLI:NL:CRVB:2019:2021
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake de status van ingezetenschap van een AOW-gerechtigde met verblijf in Turkije
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, geboren in 1939 en afkomstig uit Turkije, tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. Appellant ontvangt sinds 1 maart 2004 een ouderdomspensioen en inkomensondersteuning op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft in 2016 vastgesteld dat appellant vanaf 1 januari 2016 niet langer als ingezetene van Nederland wordt beschouwd, omdat hij langere periodes in Turkije verblijft. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de Svb heeft dit ongegrond verklaard, wat leidde tot de rechtszaak.
De rechtbank heeft de beslissing van de Svb bevestigd, maar appellant is het hier niet mee eens. Hij stelt dat hij een nauwe band van persoonlijke aard met Nederland heeft, onder andere omdat zijn kinderen en kleinkinderen in Nederland wonen en hij in de Basisregistratie Personen (BRP) staat ingeschreven. Appellant heeft ook aangevoerd dat de Svb hem onterecht als niet-ingezetene heeft behandeld en dat er onvoldoende bewijs is dat hij zijn verblijf in Turkije als permanent kan beschouwen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat appellant ten onrechte niet als ingezetene is aangemerkt. De Raad heeft vastgesteld dat appellant een duurzame band met Nederland heeft, onder andere door zijn langdurige verblijf en de aanwezigheid van zijn gezin in Nederland. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het besluit van de Svb herroepen, waardoor appellant weer als ingezetene wordt aangemerkt. Tevens is de Svb veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van appellant.