7.3.Voor politiemedewerkers geldt sinds 1 januari 2013, met terugwerkende kracht tot 1 januari 2007, d. Circulaire PTSS Politie. Die Circulaire is een invulling van de gemaakte afspraken in het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector Politie (2012-2014) van 31 mei 2012 en heeft tot doel eenheid te brengen tussen de politiekorpsen bij het erkennen van PTSS als beroepsziekte. Daarbij is onder meer overeengekomen dat als medisch wordt vastgesteld dat PTSS beroepsgerelateerd is, de PTSS als rechtspositioneel te erkennen beroepsziekte geldt. Het in de rechtspraak geformuleerde buitensporigheidscriterium blijft daarbij dus buiten beschouwing. Daarnaast is ook bij de op 4 september 2014 vastgestelde Coulanceregeling PTSS Politie gekozen voor een afwijkend regime en wordt niet (meer) getoetst aan het buitensporigheidsvereiste. De Coulanceregeling geldt voor (ex)politiemedewerkers die PTSS kregen tussen 1 januari 1984 en 1 januari 2015 en zich voor 1 januari 2015 hebben gemeld bij het Meldpunt PTSS Politie.
8. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat bij de beoordeling van de aansprakelijkheid van de gestelde restschade van eiser die hier in geding is het buitensporigheidsvereiste onverkort geldt. De rechtbank kan eiser niet volgen in zijn betoog over de juridische systematiek. De reikwijdte van de Circulaire PTSS politie (zijnde geen beleidsregel, maar een vaste, begunstigende, gedragslijn) beperkt zich uitdrukkelijk tot het nemen van een besluit in het kader van de rechtspositieregeling, over de erkenning van de PTSS als beroepsziekte. Die lichtere toets geldt alleen daar. De rechtbank wijst hierbij onder meer op de brief van de Minister van 18 december 2012 en op de Circulaire, onder 4 (Beroepsziekte en PTSS inclusief procedure), waarin steeds gesproken wordt over PTSS als een rechtspositioneel te erkennen beroepsziekte. Ook de verwijzing naar de tekst van het erkenningsbesluit leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. In dat besluit is geen standpunt ingenomen over de buitensporigheid.
9. Eiser betoogt dat, in het geval wel dient te worden getoetst aan het buitensporigheidsvereiste, dat in zijn geval strijd oplevert met het gelijkheidsbeginsel dan wel vertrouwensbeginsel en het verbod van willekeur. Eiser beroept zich hierbij met name op de afhandeling van “oude” PTSS-dossiers en de coulanceregeling PTSS.
10. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. Uit hetgeen door eiser naar voren is gebracht blijkt allereerst niet dat sprake is van gelijke gevallen, omdat een concrete onderbouwing ontbreekt. Verweerder stelt bovendien terecht dat bij eiser geen sprake is van aansprakelijkstelling voor restschade die is gedaan vóór 1 januari 2015, zodat reeds daarom van gelijke gevallen geen sprake is. Dat eiser verweerder wel voor die datum aansprakelijk heeft gesteld voor de erkenning van de beroepsziekte maakt dat niet anders. Overigens stelt verweerder terecht dat ook als in eerdere zaken ten onrechte niet aan dat buitensporigheidsvereiste zou zijn getoetst, dat nog niet maakt dat hij dan gehouden is die fout in andere zaken te herhalen. Voor het oordeel dat verweerder met een incomplete lijst zou hebben gewerkt waardoor sprake zou zijn van willekeur heeft de rechtbank geen aanknopingspunten.
11. De beroepsgrond dat verweerder bij de beoordeling van de buitensporigheid onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld, slaagt evenmin. Uit het dossier blijkt niet van een zodanige afhankelijkheid van de verzekeraar dat de toetsingscommissie buitensporigheid niet als onafhankelijk dan wel onpartijdig kan worden beschouwd. Bovendien gaat het om een niet bindend advies van een adviescommissie. Van een advies van een dergelijke commissie kan worden afgeweken en tegen de uiteindelijke besluitvorming, waarvan het advies van de adviescommissie deel uitmaakt, kan integraal in bezwaar en beroep worden opgekomen. Wat betreft de gestelde veronachtzaming van het advies van de bezwaaradviescommissie PTSS overweegt de rechtbank dat het een bestuursorgaan vrij staat om af te wijken van het advies van een bezwarencommissie, mits de afwijking van het advies deugdelijk wordt gemotiveerd. Op de motivering van het bestreden besluit komt de rechtbank later terug.
12. Eiser heeft voorts aangevoerd dat de door hem aangedragen incidenten en omstandigheden, en met name incident 4, wel degelijk buitensporig waren. Ook moet het volgens eiser niet alleen om deze beoordeelde incidenten gaan, maar dienen ook de overige incidenten te worden getoetst. Verder heeft eiser nog gewezen op de harde cultuur die heerste bij bureau [locatie 1] . Dit bureau was met name berucht om het aantal incidenten en de cumulatie van incidenten. Volgens eiser hebben deze werksfeer en omstandigheden bijgedragen aan de buitensporigheid.
Verweerder acht geen van de beschreven incidenten objectief bezien buitensporig, ook niet de cumulatie van incidenten. Naar de visie van verweerder zijn de afhandeling van en de betrokkenheid bij dergelijke incidenten inherent aan de functie van eiser en volgen deze direct uit de primaire politietaak en de omschrijving van de functie. Eiser heeft geen bijzondere factoren in de werkomstandigheden aangedragen. Ook weegt verweerder daarbij mee dat politiemedewerkers in de stad Amsterdam regelmatig soortgelijke incidenten meemaken.
13. Eiser heeft een lijst met 5 kernincidenten aangedragen, te weten een uit de hand gelopen bekeuringssituatie bij een stage tijdens eisers opleiding (incident 1), een aanhouding waarbij eiser werd geconfronteerd met fysiek geweld (incident 2), een achtervolging met politieauto’s waarbij met scherp is geschoten (incident 3), een bedreiging van eiser bij een poging tot overval (incident 4) en een zelfdoding op het spoor (incident 5).
14. De eerste vraag die ter beantwoording staat, is of de aard van het werk of de omstandigheden waaronder dat werk moest worden verricht – objectief beschouwd – als buitensporig moeten worden aangemerkt. Als deze vraag bevestigend wordt beantwoord komt de vraag aan de orde of er tussen die werkomstandigheden en de ontstane PTSS een oorzakelijk verband bestaat. In het buitensporigheidsvereiste en de daarbij toe te passen objectivering ligt volgens vaste rechtspraak besloten dat geen rekening moet worden gehouden met een meer dan gemiddelde, individuele gevoeligheid van de betrokken ambtenaar voor bepaalde werkomstandigheden.
15. De rechtbank is, anders dan verweerder, van oordeel dat de incidenten 3 en 4 en de omstandigheden waaronder die plaatsvonden moeten worden aangemerkt als buitensporig in de hiervoor bedoelde zin. De rechtbank stelt voorop dat het meemaken van een achtervolging op zichzelf niet buitensporig is te noemen. Dat is inherent aan het executieve politiewerk. Bij incident 3 kan echter niet worden gesproken van een ‘normale’ achtervolging. Het betrof een achtervolging waarbij eiser zelf en zijn collega’s werden beschoten met automatische wapens/machinegeweren. Het argument van verweerder dat bepalend is of eiser inzittende was van de eerste volgauto en dit niet duidelijk kon worden vastgesteld acht de rechtbank geen overtuigend argument. Los van het feit dat de inzittenden van alle betrokken politievoertuigen het risico liepen zelf geraakt te worden door kogels, is het ook zwaar en zeer confronterend om mee te maken dat collega’s worden beschoten. De rechtbank kan verweerder niet volgen in zijn stelling dat bij de beoordeling meeweegt dat het binnen de gemeente Amsterdam vragen en verkrijgen van assistentie binnen een zeer korte tijdspanne realiseerbaar is. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit niet afdoen aan de impact van de gebeurtenissen op eiser.
Incident 4 betreft een bedreiging met een vermeend vuurwapen. Dat er in Amsterdam bij herhaling (pogingen tot) overvallen plaatsvinden, neemt niet weg dat het hier een ingrijpende gebeurtenis met een – ook objectief bezien – schokkend karakter betreft. Eiser heeft in de loop van een wapen van een overvaller gekeken en dacht dat zijn laatste uur had geslagen. Dat een dergelijk incident tot de normale werkzaamheden van politieagenten in executieve dienst behoren, kan de rechtbank niet volgen. Ook door de toetsingscommissie buitensporigheid wordt dit incident gekwalificeerd als een heftig incident die op de betrokken politieambtenaren de nodige impact heeft gehad en door eiser onmiskenbaar als een bijzonder ernstige bedreiging werd ervaren. De opvatting van verweerder dat er binnen de gemeente Amsterdam herhaaldelijk achtervolgingen en bedreigende situaties voorkomen en dat bij de beoordeling meeweegt, acht de rechtbank een onjuiste opvatting. Bij de objectieve toets aan het buitensporigheidsvereiste gaat het om de gemiddelde politiemedewerker, niet om de gemiddelde Amsterdamse politiemedewerker.
16. Eiser bestrijdt daarnaast dat verweerder zijn zorgplicht voldoende is nagekomen. Volgens eiser is er niet actief adequate hulp geboden en onvoldoende op hem gelet. Eiser heeft daartoe gesteld dat bij [locatie 1] geen hulp was. Hij stond er alleen voor. Eiser geeft aan uiteindelijk zelf naar maatschappelijk werk te zijn gestapt, nadat hij ging disfunctioneren.
Verweerder ziet geen tekortkoming in zijn zorgplicht jegens eiser. Verweerder beschrijft het algemene zorgbeleid en de ontwikkeling van dat beleid in de loop der jaren. Verweerder stelt dat er in de periode 1998-2009 een deugdelijk systeem van (na)zorg beschikbaar was, ook binnen [locatie 1] en de andere locatie ( [locatie 2] ). Het onderzoek naar de toedracht bevestigt dat volgens verweerder ook. Er is wel aandacht geweest voor eiser. Dat eiser mogelijk geen gebruik heeft gemaakt van de hem geboden mogelijkheden van (na)zorg kan niet aan verweerder worden verweten of toegerekend. Eiser had ook een eigen verantwoordelijkheid hierin.
17. Volgens vaste rechtspraak heeft het bestuursorgaan tegenover de ambtenaar een zorgplicht.De zorgplicht houdt in dat het bestuursorgaan de werkzaamheden van de ambtenaar zodanig moet inrichten en voor het verrichten daarvan zodanige maatregelen moet treffen en aanwijzingen moet geven als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de ambtenaar in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Geen recht op vergoeding bestaat indien het bestuursorgaan aantoont dat het zijn zorgplicht is nagekomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de ambtenaar.
18. Op verweerder rust in beginsel de last om aannemelijk te maken dat de nazorg voldoende is geweest, uitgaande van de omstandigheden van het geval en van de toenmalige stand van de wetenschap. Indien dusdanige tekortkomingen naar voren komen dat deze als een schending van de zorgplicht moeten worden aangemerkt, wordt het causaal verband met de PTSS als een gegeven beschouwd, tenzij verweerder aannemelijk maakt dat de PTSS niet aan het gebrek aan (na)zorg kan worden toegeschreven.
19. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet voldoende aangetoond dat hij aan zijn zorgplicht heeft voldaan. De rechtbank kan uit de voorhanden zijnde gedingstukken niet afleiden dat er aan eiser concrete nazorg is geleverd. De rechtbank begrijpt weliswaar dat over PTSS destijds onvoldoende bekend was, maar dat neemt niet weg dat ook zonder die kennis verwacht mocht worden dat er ten aanzien van ernstige incidenten psychische (na)zorg werd geboden. Verweerder heeft onvoldoende concreet kunnen maken waaruit de nazorg heeft bestaan. Uit het interview met de heer [naam 2] blijkt niet van (een aanbod van) concrete zorg, enkel van opvang door dan wel begeleiding van collega’s. Ook uit het interview met mevrouw [naam 3] kan niet anders worden afgeleid dan dat de zorg die werd geboden beperkt was. Er was geen professionele zorg, enkel een vorm van opvang door collega’s. Wat betreft incident 4 blijkt uit de stukken in het geheel niet van geboden nazorg. Tussen de schending van de zorgplicht en de psychische klachten van eiser moet dan ook causaal verband worden aangenomen.
20. Uit het voorgaande volgt dat verweerder ten onrechte heeft geweigerd aansprakelijkheid voor de door eiser gestelde schade te erkennen en de gevraagde schadevergoeding ten onrechte op die grond heeft afgewezen.
21. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank beslist dat verweerder aansprakelijk is voor door eiser geleden schade ten gevolge van de incidenten 3 en 4. De omvang van de schadevergoeding maakt, zoals eerder aangegeven, geen deel uit van dit geding.
22. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
23. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).