1.5Eiser heeft verweerder op 22 september 2019 om herziening van het besluit op bezwaar van 20 maart 2018 verzocht. Namens eiser is ter onderbouwing van zijn verzoek onder verwijzing naar een aantal voorbeelden gesteld dat, naar de rechtbank begrijpt, - heel kort samengevat - de wijze waarop artikel 13, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 883/2004 wordt uitgelegd en toegepast in Nederland rechtsonzekerheid en rechtsongelijkheid tot gevolg heeft.
Naar aanleiding hiervan heeft verweerder het primaire besluit genomen.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Verweerder is van oordeel dat de e-mail van de heer [naam 3] , het “Bordbuch” en de brief van de Belastingdienst van 29 juli 2016, zoals ingebracht in bezwaar, geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb zijn. De brief van de Belastingdienst was reeds in bezit van verweerder en dateert van vóór de beslissing waarvan herziening wordt gevraagd en de eerdergenoemde e-mail van de heer [naam 3] en het Bordbuch hadden ook reeds kunnen worden ingediend in de beroepsprocedure tegen de beslissing van 20 maart 2018. Los daarvan ziet verweerder daarin ook geen aanleiding tot een ander oordeel te komen.
Verweerder volgt eiser niet in de stelling dat hij het oordeel van de Belastingdienst zou moeten volgen. Een uitspraak van de Belastingdienst bindt verweerder niet en verder is verweerder het bevoegde orgaan als het gaat om de vaststelling van de toepasselijke wetgeving en het ligt eerder voor de hand dat de Belastingdienst de beslissing van verweerder volgt. In dit verband wijst verweerder op de uitspraak van de Hoge Raad van 5 oktober 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1725). Verder merkt verweerder nog op dat hij en de Belastingdienst in de zaak van de door eiser genoemde persoon op een lijn zitten. De uitspraak van de Belastingdienst waar eiser op doelt, ziet op een andere periode dan waarover verweerder besliste, zodat de door eiser gemaakte vergelijking reeds daarom niet opgaat. Van een onmiskenbaar onjuist besluit is verweerder eveneens niet gebleken. 3. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij verweerder niet volgt in zijn standpunt dat de verklaring van [naam 3] en het Bordbuch eerder hadden kunnen worden ingediend, omdat de kern van dit soort zaken is dat verweerder onderzoekt of wel of niet voor meer dan 25% in Nederland is gevaren. Het blijkt niet dat verweerder ooit met de eigenaar of de exploitant van het schip contact heeft opgenomen of het Bordbuch heeft onderzocht. Dit kan niet anders dan gezien worden als een fout van verweerder. Aan het standpunt van verweerder dat hij los daarvan geen aanleiding ziet tot een ander oordeel te komen, ontbreekt iedere motivering. Wat betreft de zaak [naam 2] voert eiser aan dat verweerder weliswaar het bevoegde orgaan is als het gaat om de vaststelling van de toepasselijke wetgeving, maar dat het een andere zaak wordt als verweerder bij het vaststellen van de toepasselijke wetgeving “fouten” maakt. De overweging dat de uitspraak inzake [naam 2] ziet op een andere periode dan waarover verweerder heeft beslist, kan het besluit niet dragen. Wanneer een rechtzoekende op een en hetzelfde schip vaart op hetzelfde traject dan kan niet in de ene periode het ene recht van toepassing zijn en in een daarop volgende periode een ander recht, volgens eiser, gelet op het beginsel van rechtsgelijkheid.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.1De rechtbank constateert dat in de vorige procedures de (ex-)werkgever van eiser, [bedrijf] , ook partij is geweest. De rechtbank ziet in dit stadium in dit kader geen aanleiding om de werkgever in deze procedure als zodanig te benaderen. Hierbij acht de rechtbank van belang dat eerst indien de rechtbank aanleiding zou zien om het bestreden besluit te vernietigen, er mogelijk een belang voor de (ex)-werkgever ontstaat.
4.1.2De rechtbank heeft evenmin aanleiding gezien het zijdens eiser gedane verzoek tot aanhouding van de behandeling, met het oog op toepassing van het bepaalde in artikel 8:13 van de Awb, in te willigen. Daarbij is in aanmerking genomen dat deze zaak eerder door de rechtbank Noord-Nederland aan deze rechtbank is doorgezonden, als ook dat hierom eerst ter zitting is verzocht.