ECLI:NL:RBNHO:2020:9081

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 oktober 2020
Publicatiedatum
5 november 2020
Zaaknummer
AWB - 19_1413, 19_1414 en 19_1416
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingplicht van een kampeervereniging voor vennootschapsbelasting en de beoordeling van economische activiteiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 9 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een kampeervereniging en de inspecteur van de Belastingdienst over de vraag of de vereniging belastingplichtig is voor de vennootschapsbelasting. De eiseres, een kampeervereniging, is eigenaar van een terrein met recreatiebungalows en stelt dat zij geen onderneming drijft in de zin van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet VPB 1969). De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop uiteengezet, waarbij de eiseres bezwaar had aangetekend tegen navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting voor de jaren 2012, 2013 en 2014. De rechtbank heeft de activiteiten van de vereniging beoordeeld aan de hand van de criteria voor het drijven van een onderneming, waaronder deelname aan het economische verkeer en de vraag of de activiteiten meer zijn dan normaal vermogensbeheer. De rechtbank concludeert dat de activiteiten van de vereniging niet kunnen worden aangemerkt als een onderneming, omdat deze niet gericht zijn op het behalen van een rendement dat het bij normaal vermogensbeheer opkomende rendement te boven gaat. De rechtbank vernietigt de aanslagen en beschikkingen belastingrente, en oordeelt dat de eiseres geen belastingplichtige is in de zin van de Wet VPB 1969. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding voor de overschrijding van de redelijke termijn en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 19/1413, AWB 19/1414 en AWB 19/1415

uitspraak van de meervoudige kamer van 9 oktober 2020 in de zaken tussen

[X] ”, gevestigd te [Z] , eiseres

(gemachtigde: drs. E. Oosterwijk)
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Almere, verweerder.

Procesverloop

Met dagtekening 29 juli 2017 is aan eiseres voor het jaar 2012 een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 100.189 (de navorderingsaanslag 2012). Tegelijkertijd is een beschikking belastingrente opgelegd van € 5.974.
Met dagtekening 19 augustus 2017 is aan eiseres voor het jaar 2013 een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 132.259 (de navorderingsaanslag 2013). Tegelijkertijd is een beschikking belastingrente opgelegd van € 6.863.
Met dagtekening 23 december 2017 is aan eiseres voor het jaar 2014 een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 58.186 (de aanslag 2014). Tegelijkertijd is een beschikking belastingrente opgelegd van € 2.419.
Eiseres heeft hiertegen bezwaar aangetekend. Verweerder heeft de bezwaren bij in één geschrift vervatte uitspraken van 14 januari 2019 gedeeltelijk gegrond verklaard (met betrekking tot de door eiseres gestelde afschrijvingskosten) en de aanslagen verminderd tot aanslagen berekend naar belastbare bedragen van € 68.476 (2012), € 99.933 (2013) en € 2.463 (negatief) (2014) en de beschikkingen belastingrente dienovereenkomstig verminderd tot € 4.083 (2012), € 5.313 (2013) en nihil (2014). Bij verliesverrekeningsbeschikking is het negatieve belastbare bedrag uit 2014 verrekend met het belastbaar bedrag van 2013.
Eiseres heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2020 te Haarlem.
Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. [A] en mr. [B] .

Feiten

1. Eiseres is een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid, opgericht bij notariële akte van 15 juli 1950. De statuten van eiseres bepalen, voor zover van belang:
“DOEL EN MIDDELEN
Artikel 2
1. De vereniging stelt zich ten doel:
a. het op verantwoorde wijze bevorderen van verblijfsrecreatie;
b. het behartigen van de belangen van haar leden in relatie tot het lidmaatschap van [eiseres].
2. De vereniging tracht dit doel te bereiken door:
a. het in eigendom beheren van het recreatieterrein en het gebruik daarvan als recreatiebungalowpark door de leden;
b. het houden van vergaderingen en verenigingsevenementen;
c. het uitgeven van een verenigingsorgaan en/of andere op het doel van de vereniging gerichte geschriften;
d. aansluiting bij of samenwerking met andere organisaties met een gelijk of aanverwant doel als de vereniging;
e. alle andere wettige middelen welke voor het bereiken van het doel bevorderlijk zijn.
LEDEN EN DONATEURS
Artikel 3
1. De vereniging kent:
a. gewone leden, zijnde:
1. leden met het “recht op uitsluitend gebruik”;
2. partners van leden met het “recht op uitsluitend gebruik”;
b. leden van verdienste;
c. ereleden;
d. donateurs.
Waar in deze statuten of in krachtens deze statuten vastgestelde reglementen of genomen besluiten sprake is van lid of leden worden daaronder zowel de gewone leden, de leden van verdienste als de ereleden begrepen, tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald of kennelijk anders is bedoeld.
2. De secretaris houdt een register van leden en donateurs bij:
a. Gewone leden zijn meerderjarige, natuurlijke personen, die hun domicilie hebben in Nederland en die het “recht op uitsluitend gebruik” hebben van een op het verenigingsterrein geplaatste recreatiebungalow, alsmede hun partners.
(…) Er kan maximaal één recreatiebungalow met het “recht op uitsluitend gebruik” op naam van het lid en/of een partner met het lid geregistreerd staan. Er worden maximaal twee leden per recreatiebungalow met het “recht op uitsluitend gebruik” geregistreerd.
De aanmelding van het lidmaatschap geschiedt per inschrijfformulier via de secretaris van de vereniging. Over toelating tot het lidmaatschap beslist het bestuur, na verkregen informatie van de bemiddelingscommissie. Bij niet-toelating kan de algemene ledenvergadering alsnog tot toelating besluiten.
(…)
d. Donateurs kunnen zijn meerderjarige natuurlijke personen, die zich verplichten de vereniging te steunen en die als zodanig zijn toegelaten door het bestuur. Donateurs ontvangen de statuten, de reglementen en het verenigingsblad van de vereniging. Donateurs hebben toegang tot de algemene vergadering, zij hebben geen stemrecht.
(…)
BOEKJAAR, CONTRIBUTIE EN GELDMIDDELEN
Artikel 5
1. Het boekjaar is gelijk aan het kalenderjaar.
2. De contributie van de leden, de bijdragen van de donateurs en het staangeld worden jaarlijks door de algemene vergaring, in oktober, vastgesteld.
3. De contributies en het staangeld dienen voor één januari, van het jaar waarop het betrekking heeft, te zijn voldaan.
4. De inkomsten van de vereniging bestaan uit contributies, staangeld, baten van kantine, verkoopkosten, entreegeld en schenkingen of andere baten.”
2. In het Huishoudelijk reglement van eiseres is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:

“Artikel 3.

Geldmiddelen.
1. Donateurs storten een bijdrage per jaar, welke jaarlijks wordt vastgesteld.
2. Zij die als lid worden aangenomen, betalen een vast bedrag aan inschrijfgeld. Dit vaste bedrag kan door de algemene vergadering worden gewijzigd.

Artikel 4.

Recreatiebungalows.
(…) Het risico van de recreatiebungalows is voor rekening van de betrokken leden. Door de vereniging is een collectieve verzekering voor opstal en inboedel afgesloten. (…) De hiervoor verschuldigde premie wordt jaarlijks, tezamen met het staangeld, aan de leden in rekening gebracht.
Het bestuur kan nadere regels stellen omtrent het gebruik van de recreatiebungalows en de tot algemeen gebruik bestemde gedeelten van het verenigingsterrein.
(...)

Artikel 7.

Commissies e.a.
1. Door de algemene vergaring kunnen naast de stemcommissie worden ingesteld een ontspanningscommissie, een kantinecommissie, een redactiecommissie, een brandpreventiecommissie, een EHBO-commissie, een bemiddelingscommissie, een tuin- en opstalcommissie, een technische commissie en eventueel naar behoefte aanvullende commissies.
2. De stemcommissie bestaat uit 5 leden en draagt er zorg voor dat alle zaken ten behoeve van (eventuele) stemming tijdens de algemene vergaring op de juiste wijze worden voorbereid en afgehandeld op basis van het stemreglement (artikel 9).
3. De ontspanningscommissie heeft tot taak de behartiging van ontspanning en sportbeoefening in verenigingsverband.
4. De kantinecommissie heeft tot taak – onder leiding van een benoemde beheerder – de exploitatie van de kantine.
5. De redactiecommissie draagt er zorg voor dat het officiële orgaan van de vereniging (de “ [C] ”) uitkomt.
6. De brandpreventiecommissie heeft onder andere tot taak te zorgen dat het brandbestrijdingsmateriaal in goede conditie blijft en jaarlijks gecontroleerd en gekeurd wordt en dat de brandputten, etc. goed onderhouden zijn. Tevens heeft deze commissie een instructieve en controlerende taak.
7. De EHBO-commissie bestaat in principe uit tenminste acht leden, dat wil zeggen twee per woonkern (met EHBO-tas), plus, zo mogelijk, een vervangend lid per woonkern. De EHBO-ers dienen gediplomeerd te zijn.
8. De bemiddelingscommissie bestaat uit tenminste twee leden en bemiddelt namens de vereniging bij overdracht van het “recht op uitsluitend gebruik”. Tevens verzorgt zij het eerste informatieve gedeelte waaronder begrepen de reglementen, de gewoontes, de sfeer en de regels.
9. De tuin- en opstalcommissie adviseert het bestuur over de staat waarin tuinen en opstallen dienen te verkregen.
10. De technische commissie bestaat uit leden die deskundig zijn op technisch gebied: loodgieter, timmerman, metselaar, enz. en dient om het bestuur te adviseren c.q. te attenderen op nodige bouw- en onderhoudsprojecten.
11. Door het bestuur worden verder in functie aangesteld uit de leden: beheerders van de kantine, de werkverdelers(sters) en de toezichthouders over de vier woonkernen. Ook over deze benoemingen en over de verrichte taken kunnen tijdens de algemene vergaderingen vragen worden gesteld aan het bestuur.”
3. Het Gebruiksrechtreglement van eiseres bepaalt, voor zover hiervan belang:

“Artikel 1.

Omschrijving van het recht.
1. Het “recht op uitsluitend gebruik” – hierna te noemen het gebruiksrecht – regelt het recht op uitsluitend gebruik van een recreatiebungalow, dat de eigenaar van dat recht, en hun inwonende (pleeg)kinderen, het recht geeft de recreatiebungalow te houden en als recreatiebungalow te gebruiken.
2. Eigenaar(s) kan/kunnen uitsluitend zijn personen, die als lid toegelaten zijn en lid zijn van de vereniging.

Artikel 2.

Omschrijving van het gebruik.
1. Het is de eigenaar verboden de recreatiebungalow te (doen) gebruiken voor permanente bewoning.
2. Het risico van de recreatiebungalow komt voor rekening van de eigenaar.
3. De eigenaar is verplicht ten aanzien van het gebruik van de recreatiebungalow en de terreinen van de vereniging na te komen het in de statuten en reglementen van de vereniging bepaalde.
4. Een persoon wiens lidmaatschap is geëindigd, mag geen gebruik maken van de recreatiebungalow.

Artikel 3.

Gebruik door anderen.
1. Het is de eigenaar van het gebruiksrecht toegestaan zijn recreatiebungalow aan derden in gebruik af te staan.
2. Het aan derden in gebruik afstaan mag niet voor een langere periode plaatsvinden dan drie weken en mag voor niet meer dan in totaal zes weken per jaar geschieden (tweemaal drie aaneengesloten weken dus).
3. Donateurs mogen zes (6) weken per jaar aaneengesloten gebruik maken van een recreatiebungalow.
(…)
6. Ten minste drie weken voor de ingebruikgeving dient de eigenaar van een gebruisrecht hiervan bij de secretaris van de vereniging door middel van de daartoe bestemde formulieren met opgave wanneer en voor welke periode de recreatiebungalow aan derden wordt afgestaan. (…)
(…)

Artikel 5.

Overdracht van een recht.
1. Het gebruiksrecht kan slechts door een eigenaar worden overgedragen indien vooraf de voorgestelde koopsom en de persoon/personen van de nieuwe eigenaar(s) als lid door de vereniging wordt aanvaard.
(…)
4. De vereniging is bevoegd terzake van een overdracht entreegeld in rekening te brengen aan de nieuwe eigenaar (…).
5. De leden die voornemens zijn om hun gebruiksrecht van een recreatiebungalow, te vervreemden, geven daarvan kennis aan het bestuur.
6. Vervreemding van het gebruiksrecht kan geschieden voor een waarde, die ongeveer gebruikelijk is bij het economisch verkeer c.q. gebruiksrecht van dergelijke recreatiebungalows.
7. Is het bestuur het niet eens met de hoogte van de vraagprijs, dan kan zij – met medeweten van de aanbieder – een NVM taxateur aanwijzen. Indien de aanbieder dan weer niet akkoord gaat met de getaxeerde waarde, dan is hij bevoegd op eigen kosten een tweede NVM taxateur aan te wijzen. (…)
(…)
9. Voor vervreemding plaatsvindt dienen tevens te worden voldaan:
a. alle gemaakte taxatie-, administratie- en eventuele andere kosten;
b. nog te betalen c.q. te verrekenen kosten van de voorgaande periode, zoals nutsvoorzieningen, staangeld, eventuele opgelegde (werkverzuim) boetes e.a.”
4. Naast voornoemde reglementen beschikt eiseres ook over een Terreinreglement, een Recreatiebungalow Opstalreglement en een Bestuursreglement ‘alcohol in de [D] kantine’.
5. Eiseres is eigenaar van een terrein van ongeveer 14 hectare in [E] . Op het terrein zijn 220 recreatiebungalows gevestigd. Naast de 220 recreatiebungalows bevinden zich op het terrein: een spartelvijver met fontein, een voetbalveld, tennisbanen, een jeu-de-boulesbaan, een beachvolleybalveld, een kunstgrasveld, een speeltuin, een fitnessruimte, een ruime voor creatieve activiteiten en een kantine.
6. Leden met een “recht op uitsluitend gebruik” (zie artikel 1 van het Gebruiksreglement) van vóór 1 januari 2006 en leden die daarom hebben verzocht en door het bestuur zijn toegelaten, hebben de verplichting zich een aantal werkdagen per jaar in te zetten voor de vereniging voor diverse activiteiten zoals kantinewerk, ontspanning/recreatie- en onderhouds- en verbouwingswerkzaamheden. Andere leden met een “recht op uitsluitend gebruik” dienen, in verband met de vrijstelling van de werkdagen, een vergoeding te betalen. De vrijwilligers krijgen in beginsel geen vergoeding voor hun werkzaamheden. Een uitzondering geldt voor het bestuur, het toezichthouder echtpaar en de kantinevrijwilligers, die voor een werkzaamheden een vrijwilligersvergoeding ontvangen.
7. Het inschrijfgeld dat door een toetredend lid moet worden betaald bedraagt € 2.500. De leden zijn voorts jaarlijks contributie (in de onderhavige jaren was dit € 618), een premie voor de verzekering van opstal en inboedel, de te betalen belastingen aan de gemeente [Z] , nutskosten en (indien van toepassing) een bedrag voor het afkopen van werkbeurten (zie onderdeel 6) verschuldigd.
8. Het eigen vermogen van eiseres bedraagt ultimo 2012, 2013 en 2014 respectievelijk € 302.528, € 317.175 en € 232.733.
9. In de onderhavige jaren zijn met de activiteiten in de kantine de volgende resultaten behaald:
Jaar
2012
2013
2014
Omzet
€ 48.356
€ 50.778
€ 43.925
Inkopen
€ 28.307
€ 29.327
€ 27.503
Vrijwilligersvergoedingen
€ 4.200
€ 4.420
€ 4.560
Exploitatiekosten
€ 13.791
€ 7.230
€ 9.821
Afschrijvingen
Gebouw
€ 4.523
€ 4.523
€ 4.523
Overige materiële vaste activa
€ 8.962
€ 8.694
€ 6.034
Onderhoud
€ 17.689
Totaal kosten
€ 59.783
€ 54.194
€ 70.130
Resultaat
(€ 11.427)
(€ 3.416)
(€ 26.205)
10. Voorts bedraagt het resultaat van de ontspanningscommissie (zie artikel 7 van het Huishoudelijk reglement) in de jaren 2012, 2013 en 2014 respectievelijk € 9.446 (negatief), € 9.175 (negatief) en € 9.697 (negatief).

Geschil

11. In geschil is of eiseres een onderneming drijft in de zin van artikel 2, lid 1, onderdeel e, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet VPB 1969) en daarmee belastingplichtig is voor de vennootschapsbelasting. Het geschil spitst zich toe op de vragen (i) of eiseres met haar activiteiten deelneemt aan het economische verkeer en (ii) of de activiteiten van eiseres kunnen worden beschouwd als – kort gezegd – meer dan normaal vermogensbeheer. Bij een bevestigende beantwoording van deze vragen is in geschil of het belastbaar bedrag op de juiste wijze is vastgesteld.
12. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen ter zitting en in de van hen afkomstige stukken zijn aangevoerd.
13. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vernietiging van de aanslagen en vernietiging van de beschikkingen belastingrente. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

Beoordeling van het geschil

De kwalificatie van eiseres als onderneming
14. Artikel 2, lid 1, onderdeel e, Wet VPB 1969 wijst als binnenlandse belastingplichtige voor de vennootschapsbelasting aan de in Nederland gevestigde verenigingen, indien en voor zover zij een onderneming drijven. In dit verband wordt – overeenkomstig het ondernemingsbegrip in de inkomstenbelasting – als onderneming beschouwd de duurzame organisatie van kapitaal en arbeid, die deelneemt aan het economisch verkeer met het oogmerk daarmee voordeel te behalen. Van een voordeelsoogmerk is sprake als er voordeel wordt beoogd (subjectieve voordeelsverwachting) en ook redelijkerwijs kan worden verwacht (objectieve voordeelsverwachting).
Clustering van activiteiten
15. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het park met infrastructuur en de exploitatie van de kantine onmiskenbaar met elkaar samenhangen en aldus sprake is van één lichaam die de activiteiten verricht. Deze stelling is door eiseres niet weersproken. Gelet op het voorgaande past de rechtbank de toets of sprake is van een onderneming toe op de gezamenlijk activiteiten van de vereniging. Deze activiteiten behelzen het beheer van een recreatieterrein – inclusief de hiervóór in onderdeel 5 omschreven voorzieningen – waarop 220 recreatiewoningen zijn gevestigd.
Deelname aan het economische verkeer
16. Voor de beoordeling of met deze activiteiten wordt deelgenomen aan het economische verkeer, moet worden vastgesteld of de vereniging daarmee deelneemt aan het maatschappelijke productieproces en aldus naar buiten treedt, bijvoorbeeld doordat zij werkzaamheden verricht voor of diensten aanbiedt aan derden. Deze kwalificatie hangt af van de aard van de werkzaamheden, de omstandigheden waaronder zij worden verricht alsmede met welke doelstelling deze plaatsvinden. (vgl. HR 14 januari 1981, ECLI:NL:HR:1981:AW9766, BNB 1981/99).
17. Van deelname aan het economisch verkeer is geen sprake indien de werkzaamheden in de ‘persoonlijke sfeer’ worden verricht. Met betrekking tot de vaststelling van de belastingplicht van stichtingen en vereniging is dit criterium in de rechtspraak en literatuur aldus ingevuld dat (in ieder geval) sprake is van deelname aan het economische verkeer indien de activiteiten of diensten niet worden verricht binnen een ‘besloten kring’. Van een besloten kring is in die opvatting sprake indien het ledenbestand van de vereniging niet of nauwelijks wijzigt of kan wijzigen.
18. In het onderhavige geval bestaat de dienstverlening van eiseres aan haar leden uit het beheer en onderhoud van het terrein waarop de recreatiewoningen zijn gevestigd, alsmede van de daarop gevestigde voorzieningen (zie onderdeel 5). De leden betalen hiervoor jaarlijks een contributie van – in de onderhavige jaren – ongeveer € 600. Uit de statuten en het Gebruiksreglement volgt dat voor het lidmaatschap van de vereniging is vereist dat de het aspirant-lid woonachtig is in Nederland en dat een bedrag aan inschrijfgeld moet worden betaald van – in de onderhavige jaren – € 2.500. Voorts volgt uit artikel 5 van het Gebruiksreglement dat het (aspirant-)lid in het bezit moet zijn van een “recht op uitsluitend gebruik” van één van de recreatiewoningen en het bestuur van de vereniging het lid moet aanvaarden.
19. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze vereisten voor toetreding tot het ledenbestand van de vereniging niet van dien aard dat zij ertoe leiden dat toetreding door derden (aspirant-leden) (nagenoeg) is uitgesloten. Uit deze (algemene) vereisten volgt immers niet dat toetreding tot het ledenbestand beperkt is tot een bepaalde, aan specifieke kenmerken gebonden groep. Aldus is de rechtbank van oordeel dat de – ten gunste van de leden verrichte – activiteiten van eiseres, waarvoor zij een vergoeding (o.a. de contributie en het inschrijfgeld) ontvangt, plaatsvinden in het economisch verkeer. Daarvoor acht de rechtbank mede van belang dat niet is gebleken dat het lidmaatschap in de praktijk (structureel) werd geweigerd – en evenmin op welke gronden dat zou geschieden.
Meer dan normaal vermogensbeheer (ondernemen versus beleggen)
20. Uit de rechtspraak volgt dat geen sprake is van een onderneming indien de te beoordelen activiteiten niet kunnen worden beschouwd als – kort gezegd – meer dan normaal vermogensbeheer. Bij onroerende zaken is daarvan sprake indien het rendabel maken van de onroerende zaak mede geschiedt door middel van arbeid die de eigenaar van de onroerende zaken verricht en deze arbeid naar haar aard en omvang onmiskenbaar ten doel heeft het behalen van voordelen uit de onroerende zaak, welke het bij normaal vermogensbeheer opkomende rendement te boven gaat (HR 17 augustus 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC5731, BNB 1994/319). Is geen sprake van meer dan normaal vermogensbeheer, dan is er geen duurzame organisatie van arbeid en kapitaal en (derhalve) ook geen onderneming (vgl. HR 15 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:633 en Kamerstukken II 2014/15, 34 003, nr. 3, blz. 11).
21. Derhalve moet worden beoordeeld of de activiteiten van eiseres, gelet op de aard en omvang daarvan, onmiskenbaar zijn gericht op het behalen van een rendement dat het bij normaal vermogensbeheer opkomende rendement te boven gaat. Naar het oordeel van de rechtbank moet deze vraag ontkennend worden beantwoord. Daarvoor acht de rechtbank van belang dat de hierna te beschrijven werkzaamheden – inclusief aan de vereniging toerekenbare arbeid, zoals de arbeid van de vrijwilligers voor de commissies – in overwegende mate is gericht op het onderhoud en de instandhouding van het recreatiepark.
22. De werkzaamheden van de vereniging bestaan uit het beheer van een recreatieterrein waarop 220 recreatiewoningen zijn gevestigd, alsmede van de daarop gevestigde voorzieningen. In dit kader verricht de vereniging onder meer werkzaamheden met betrekking tot (het onderhoud van) de grond (o.a. inzake de riolering en de asfaltering). Daarnaast zijn de werkzaamheden van de door de vereniging ingestelde commissies (die aan de vereniging kunnen worden toegerekend) – de ontspanningscommissie, kantinecommissie, redactiecommissie, brandpreventiecommissie, EHBO-commissie, bemiddelingscommissie, tuin- en opstalcommissie, en de technische commissie – in overwegende mate gericht op het onderhouden van het recreatiepark en de daarop gevestigde voorzieningen. De werkzaamheden worden uitgevoerd door vrijwilligers en door leden (indien zij hiertoe zijn gehouden). Deze werkzaamheden zijn naar aard noch omvang van dien aard dat zij moeten worden beschouwd als meer dan normaal vermogensbeheer.
23. De vereniging is voorts juridisch eigenaar van de op het terrein gevestigde bungalows. Het risico van de recreatiebungalow komt desalniettemin voor rekening van de betrokken leden dan wel de eigenaren van het gebruiksrecht, die als economisch eigenaar van de bungalows kunnen worden beschouwd. Dit volgt uit onder meer artikel 4 van het Huishoudelijk reglement en artikel 2, lid 2, van het Gebruiksreglement. Het onderhoud van de bungalows, alsmede de daarmee verband houdende kosten (zoals gemeentelijke heffingen, nutsvoorzieningen, verzekeringen etc.) komen voor rekening van – en worden doorberekend aan – degene die het recht heeft op exclusief gebruik van de betreffende bungalow. Aldus zijn de werkzaamheden van de vereniging met betrekking tot de recreatiebungalows, alsmede de risico’s die daarmee samenhangen, beperkt.
24. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de activiteiten van eiseres onmiskenbaar zijn gericht op het behalen van een rendement dat het bij normaal vermogensbeheer opkomende rendement te boven gaat en om die reden moeten worden aangemerkt als meer dan normaal vermogensbeheer. Aldus is niet sprake van het drijven van een onderneming als bedoeld in artikel 2, lid 1, onderdeel e, Wet VPB 1969.
Het concurrentiecriterium van artikel 4 Wet VPB 1969
25. Verweerder heeft subsidiair betoogd dat eiseres (desalniettemin) belastingplichtig is op de voet van artikel 4 Wet VPB 1969. De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt.
26. Artikel 4, lid 1, onderdeel a, Wet VPB 1969 bepaalt dat onder het drijven van een onderneming als bedoeld in artikel 2, lid 1, onderdeel g, Wet VPB 1969 mede wordt verstaan ‘een uiterlijk daarmee overeenkomende werkzaamheid’ waardoor in concurrentie wordt getreden met ondernemingen, gedreven door natuurlijke personen dan wel door lichamen, vermeld in artikel 2, lid 1, onderdelen a, b, c en d (hierna ook: het concurrentiecriterium).
27. In de parlementaire geschiedenis is de strekking van deze bepaling als volgt toegelicht:
“Dit artikel (…) is in het ontwerp opgenomen uit overweging dat het in de praktijk onontbeerlijk is in gevallen waarin van de zijde van lichamen die in feite winst maken, wordt betoogd dat zij geen onderneming drijven omdat uit hun statuten blijkt dat zij geen winst beogen. Het dient mede om de volgens de gewone regelen aan de vennootschapsbelasting onderworpen lichamen te beschermen tegen concurrentie van volgens die regelen niet belaste organisaties. De strekking van het voorschrift brengt mede dat het geen toepassing vindt in gevallen waarin de tot het maken van winst aanleiding gevende werkzaamheden van geringe omvang zijn en het deelnemen aan het maatschappelijke verkeer van bijkomstige aard is.”
(Kamerstukken II 1959/60, 6000, nr. 3, blz. 17)
28. Aldus is het concurrentiecriterium erop gericht lichamen waarvan de activiteiten niet (kunnen) worden beschouwd als een onderneming omdat een subjectief winstoogmerk ontbreekt, (toch) aan te kunnen merken als belastingplichtige voor de vennootschapsbelasting indien in feite wel winst wordt gemaakt. De regeling is evenwel niet van toepassing indien de werkzaamheden die aanleiding geven tot deze winst van geringe omvang zijn, en het deelnemen aan het maatschappelijke verkeer van bijkomstige aard is.
29. De rechtbank leidt uit deze wetsgeschiedenis af dat indien – zoals in het onderhavige geval – geen sprake is van een duurzame organisatie van arbeid en kapitaal omdat de desbetreffende activiteiten niet kunnen worden beschouwd als meer dan normaal vermogensbeheer, ter zake van die activiteiten (ook) geen sprake kan zijn van een 'uiterlijk met het drijven van een onderneming overeenkomende werkzaamheid’ als bedoeld in artikel 4 Wet VPB 1969. Voor deze opvatting kan voorts steun worden gevonden in HR 2 februari 1983, ECLI:NL:HR:1983:AW8987, BNB 1983/146, waarin de Hoge Raad oordeelt dat de verhuur van woningen en de verkoop van woningen aan huurders niet een uiterlijk met het drijven van een onderneming overeenstemmende werkzaamheid is in de zin van artikel 4 Wet VPB 1969, en zodoende de met deze werkzaamheid behaalde resultaten niet op die grond tot belastingheffing kunnen leiden.
30. Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat artikel 4, lid 1, onderdeel a, Wet VPB 1969 niet van toepassing is op de activiteiten van eiseres. De aanslagen en beschikkingen belastingrente zijn dientengevolge ten onrechte aan eiseres opgelegd en de rechtbank zal deze vernietigen. Gelet hierop behoeven de klachten van eiseres die zijn gericht tegen de beschikkingen belastingrente geen behandeling meer.
Slotsom
31. Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen gegrond te worden verklaard.
Immateriële schadevergoeding
32. Ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, wordt indien de redelijke termijn is overschreden, behoudens bijzondere omstandigheden, verondersteld dat de belanghebbende immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie.
33. In gevallen waarin meerdere zaken van één belanghebbende gezamenlijk zijn behandeld, dient te worden beoordeeld of die zaken in hoofdzaak betrekking hebben op hetzelfde onderwerp. Indien hiervan sprake is, wordt per fase van de procedure waarin sprake is geweest van gezamenlijke behandeling, voor die zaken gezamenlijk slechts eenmaal het tarief van € 500 per half jaar gehanteerd. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de onderhavige zaken in de hoofdzaak betrekking op hetzelfde onderwerp en zijn deze gezamenlijk behandeld.
34. Bij samenhangende zaken moet voor het tijdstip van de redelijke termijn worden uitgegaan van het eerst ingediende bezwaarschrift (HR 31 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:154). Het eerst door eiseres ingediende bezwaarschrift is op 25 augustus 2017 door verweerder ontvangen. De in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar zijn gedagtekend 14 januari 2019. De rechtbank doet op 16 oktober 2020 uitspraak. Daarmee is in beginsel de redelijke termijn voor de beslechting van het geschil in de hoofdzaak met afgerond veertien maanden overschreden (vgl. HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252). Van bijzondere omstandigheden die een langere termijn dan twee jaar rechtvaardigen, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
35. In verband met deze overschrijding heeft eiseres recht op een vergoeding van € 1.500. Verweerder heeft het aan hem toe te rekenen deel van de redelijke termijn van een half jaar met afgrond elf maanden overschreden. De rechtbank heeft het aan haar toe te rekenen deel van de redelijke termijn van anderhalf jaar met afgerond drie maanden overschreden. Verweerder dient daarom van de schadevergoeding voor deze fase van de procedure 11/14 deel van € 1.500 te betalen (€ 1.179) en de Staat (de Minister Veiligheid en Justitie) 3/14 deel (€ 321).
36. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de rechtbank verweerder en de Staat der Nederlanden veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.179 respectievelijk € 321 voor de overschrijding van de redelijke termijn in de eerste fase.

Proceskosten

37. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, in verband met de door een derde beroepsmatig verleende bijstand.
38. Eiseres heeft verzocht om toekenning van een integrale proceskostenvergoeding. Voor een toekenning van een proceskostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) is grond indien het bestuursorgaan het verwijt treft dat het een beschikking of uitspraak geeft respectievelijk doet of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een (de) daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden (HR 13 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2802).
39. De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat ten tijde van de uitspraken op bezwaar duidelijk was dat de onderhavige aanslagen geen stand zouden houden in een daaropvolgende beroepsprocedure.
40. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank de proceskostenvergoeding op de voet van het Besluit vast op € 1.572 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 261, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor 1)

Beslissing

De rechtbank:
– verklaart de beroepen gegrond;
– vernietigt de uitspraken op bezwaar;
– vernietigt de (navorderings)aanslagen 2012, 2013 en 2014 alsmede de daarbij behorende beschikkingen belastingrente;
– veroordeelt verweerder tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.179 voor de overschrijding van de redelijke termijn;
– veroordeelt de Staat der Nederlanden (Minister van Veiligheid en Justitie) tot het betalen van een schadevergoeding van € 321 voor de overschrijding van de redelijke termijn;
– veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.572;
– draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 345 te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H. de Soeten, voorzitter, en mr. B. van Walderveen en mr. M.M. de Reus, leden, in aanwezigheid van mr. N.G.U. Wasch, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.