In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 28 oktober 2020, is in geschil of de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam, alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft ingebracht en of de navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) terecht aan erflater is opgelegd. De erven van [X], eisers in deze procedure, hebben beroep ingesteld tegen de navorderingsaanslag die voor het jaar 2013 aan erflater is opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.348, met een belastingrente van € 92. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur op 15 december 2017 een bezwaarschrift heeft ontvangen, maar dat het bezwaar ongegrond is verklaard.
De rechtbank heeft de procesgang uiteengezet, waarbij de gemachtigde van erflater, M. Collij, en de vertegenwoordigers van de verweerder, mr. [A] en mr. [B], aanwezig waren tijdens de zitting op 16 september 2020. De rechtbank heeft overwogen dat de inspecteur niet verplicht was om alle stukken in te brengen die eisers hebben genoemd, en dat de door hen bedoelde stukken geen op de zaak betrekking hebbende stukken zijn. De rechtbank heeft ook de aftrek van specifieke zorgkosten beoordeeld en geconcludeerd dat eisers geen bewijs hebben geleverd dat aan de voorwaarden voor aftrek is voldaan.
De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard, maar heeft wel geoordeeld dat de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar is overschreden. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.000 voor deze overschrijding, en heeft de proceskosten vastgesteld op € 525. De uitspraak is gedaan door mr. S.K.A. Efstratiades, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van Doesburg, griffier. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat mogelijk is.