ECLI:NL:RBNHO:2020:7478
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak en verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn
In deze zaak heeft eiser, eigenaar van een vrijstaande woning te [Z], beroep ingesteld tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning voor het kalenderjaar 2018, die door de heffingsambtenaar van Cocensus op € 575.000 is vastgesteld. Eiser betwist deze waarde en stelt dat de woning bouwkundige gebreken vertoont, die niet zijn meegenomen in de waardebepaling. Hij heeft een bouwkundig rapport overgelegd waarin de herstelkosten van deze gebreken op € 153.376 worden geraamd. Eiser bepleit een lagere WOZ-waarde van € 421.000.
De rechtbank heeft op 19 augustus 2020 uitspraak gedaan. Tijdens de zitting op 15 juli 2020 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. De heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van de vastgestelde waarde verwezen naar de aankoopprijs van de woning door eiser in 2015, die € 798.450 bedroeg. De rechtbank overweegt dat de eigen aankoopprijs een nauwkeuriger indicatie van de marktwaarde is dan verkoopcijfers van vergelijkingsobjecten. Na correctie voor de bouwkundige gebreken en de marktontwikkeling, concludeert de rechtbank dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld.
Daarnaast heeft eiser verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelt dat de redelijke termijn is overschreden met afgerond zes maanden en kent een schadevergoeding toe van € 83,33 aan eiser. De proceskosten worden eveneens vergoed, waarbij de rechtbank de kosten voor rechtsbijstand vaststelt op € 525. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de verzoeken van eiser af.