ECLI:NL:RBNHO:2020:5302

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 juli 2020
Publicatiedatum
15 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5134
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om herziening van WIA-besluit en toegenomen arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft eiser, een voormalig winkelmedewerker en leraar Frans, beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) waarin zijn verzoek om terug te komen op een eerder besluit van 4 maart 2014 werd afgewezen. Dit eerdere besluit hield in dat eiser geen uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) werd toegekend, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiser heeft in zijn verzoek om herziening aangevoerd dat er sprake is van toegenomen klachten, maar het UWV heeft dit verzoek afgewezen, omdat eiser geen nieuwe medische informatie heeft overgelegd die zijn stelling onderbouwt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen zorgvuldig hebben geoordeeld en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die aanleiding geven om het eerdere besluit te herzien. Eiser heeft geen overtuigende medische stukken ingediend die zijn beweringen ondersteunen. De rechtbank concludeert dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat er geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid en dat het verzoek om herziening niet voldoende is onderbouwd. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door rechter N.M.L. Rogmans op 20 juli 2020, en is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/5134

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: P. Nicolai).

Procesverloop

Bij besluit van 31 januari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers verzoek om terug te komen op het besluit van 4 maart 2014 - waarbij aan eiser geen uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) werd toegekend - afgewezen.
Op 18 juli 2019 heeft verweerder een voornemen tot wijziging van het primaire besluit uitgebracht.
Bij besluit van 2 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2020. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Aanleiding
1.1
De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiser heeft gewerkt als winkelmedewerker en als leraar Frans. Op 4 februari 2012 heeft eiser zich vanuit de Werkloosheidswet ziekgemeld voor dat werk, wegens klachten na een auto‑ongeval.
1.2
Bij besluit van 4 maart 2014 heeft verweerder eiser geen uitkering op grond van de Wet WIA toegekend. Verweerder achtte eiser minder dan 35 % arbeidsongeschikt. Het door eiser hiertegen gemaakte bezwaar heeft verweerder ongegrond verklaard. Vervolgens heeft eiser zonder succes beroep en hoger beroep ingesteld. Bij uitspraak van 31 januari 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank bevestigd. [1]
1.3
Op 21 januari 2019 heeft eiser aan verweerder gevraagd om terug te komen op het besluit van 4 maart 2014. In het primaire besluit heeft verweerder eisers verzoek afgewezen, omdat eiser geen nieuwe of andere informatie over zijn gezondheidssituatie heeft verstrekt.
1.4
In bezwaar heeft eiser aangegeven dat er ook sprake is van een toename van klachten. Daarop heeft verweerder een verzekeringsgeneeskundig en arbeidsdeskundig onderzoek laten doen. De verzekeringsarts heeft onderzocht of eisers beperkingen binnen 5 jaar na de eerdere schatting, zijn toegenomen door dezelfde ziekteoorzaak. In zijn rapport van 3 juli 2019 schrijft de verzekeringsarts dat uit de aanvullende informatie geen beeld naar voren komt van een evidente toename van problematiek en belemmeringen in de afgelopen jaren. Volgens hem sluit de actuele diagnostiek aan bij wat in de afgelopen jaren ook al is vastgesteld. De verzekeringsarts heeft de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 17 februari 2014 geactualiseerd. De arbeidsdeskundige heeft op 18 juli 2019 gerapporteerd. In zijn rapportage geeft hij aan dat eiser 13,49% arbeidsongeschikt is.
1.5
Op 18 juli 2019 heeft verweerder eiser op de hoogte gebracht van het voornemen om het primaire besluit te herzien, in die zin dat verweerder niet terugkomt op het besluit van 4 maart 2014 en dat er geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid. Dit voornemen is gebaseerd op de onder 1.4 genoemde rapportages.
1.6
Nadat eiser kenbaar heeft gemaakt dat hij het niet eens is met het voornemen, heeft verweerder weer een verzekeringsgeneeskundig en arbeidsdeskundig onderzoek laten uitvoeren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) heeft een rapport uitgebracht op 30 september 2019. Daarin staat dat er geen argumenten zijn om af te wijken van het standpunt van de primaire verzekeringsarts. De arbeidsdeskundige b&b heeft gerapporteerd op 1 oktober 2019. In dat rapport staat dat de mate van arbeidsongeschiktheid niet wijzigt. Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
Standpunten partijen
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat er geen sprake is van
nieuwe feiten en omstandigheden. De door eiser overgelegde medische informatie ziet op het heden. Ook is die informatie al meegewogen in de hogerberoepsprocedure. Het verzoek om herziening voor de toekomst is volgens verweerder niet voldoende onderbouwd. Eiser heeft geen feiten of omstandigheden vermeld die aanleiding hadden kunnen geven tot een ander besluit. Ook is volgens verweerder geen sprake van toegenomen arbeidsongeschiktheid.
3.1
Eiser voert aan dat hij nog steeds veel last heeft van vermoeidheid, die na een kleine inspanning snel toeneemt. Hij is twee tot drie dagen uitgeput als hij teveel over zijn grenzen gaat. Verweerder heeft de klachten en beperkingen zwaar onderschat, waardoor hij ten onrechte geen WIA-uitkering heeft ontvangen. Er is veel medische informatie beschikbaar. Eiser is nog steeds in behandeling en zijn medische eindtoestand is onzeker. Eiser vraagt om benoeming van een deskundige, omdat hij van mening is dat de verzekeringsartsen van verweerder onvoldoende kennis hebben van whiplashproblematiek.
3.2
Verweerder verwijst in zijn verweerschrift naar het bestreden besluit.
Verzoek terug te komen van het besluit van 4 maart 2014
4.1
Met zijn verzoek van 21 januari 2019 beoogt eiser allereerst dat verweerder terugkomt van het besluit van 4 maart 2014, waarbij aan hem geen WIA-uitkering is toegekend. Verweerder heeft op dit verzoek beslist met (overeenkomstige) toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is (zie de uitspraak van de Raad van 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115).
4.2
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.3
De rechtbank overweegt als volgt. Eiser heeft bij zijn verzoek om terug te komen van het eerdere besluit geen nieuwe medische informatie overgelegd. Hij heeft slechts gewezen op de omstandigheid dat er veel informatie voorhanden is. In bezwaar heeft eiser medische informatie overgelegd van zijn neuroloog van 30 mei 2017 en anesthesioloog van 27 juni 2017. De door eiser overgelegde informatie ziet op de medische klachten die eiser op het moment van schrijven van de brieven heeft en niet op de situatie ten tijde van het besluit van 4 maart 2014. Gelet hierop kan deze informatie niet tot een ander oordeel over de situatie in 2014 leiden. Daarbij komt dat eiser deze informatie ook al heeft overgelegd in de hogerberoepsprocedure bij de CRvB. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. In wat eiser heeft aangevoerd is daarnaast geen grond gelegen voor het oordeel dat het handhaven van het besluit van 4 maart 2014 evident onredelijk is.
Verzoek voor de toekomst terug te komen op het besluit van 4 maart 2014
5.1
Zoals blijkt uit de uitspraak van de CRvB van 3 maart 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:894), blijft bij een afwijzing door het Uwv met toepassing van artikel 4:6 van de Awb onverminderd van belang de uitspraak van de CRvB van 14 januari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1), waarin is overwogen dat een aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering na een eerdere (gedeeltelijke) afwijzing of intrekking van die uitkering naar zijn strekking moet worden beoordeeld.
5.2
Voor zover de aanvraag van eiser ertoe strekt dat voor de toekomst wordt teruggekomen van het besluit van 10 oktober 2011, geldt dat hij feiten of omstandigheden moet vermelden die aanleiding (kunnen) geven tot een ander, voor hem gunstiger, besluit dan het besluit waarvan herziening wordt gevraagd. Met name zijn hierbij feiten en omstandigheden relevant die – ten minste ook – zien op de voor het oorspronkelijke besluit geldende beoordelingsdatum. De aanvraag moet deugdelijk en toereikend worden onderbouwd en, voor zover mogelijk, worden voorzien van relevant bewijs. Een enkele herhaling van feiten en omstandigheden die bij de beoordeling van de eerdere aanvraag zijn betrokken zal doorgaans niet voldoende zijn om van het Uwv te verlangen om te onderzoeken of en in hoeverre het oorspronkelijke besluit onjuist was. Indien de aanvraag waarbij is verzocht om herziening voor de toekomst uiterlijk in de bezwaarfase toereikend is gemotiveerd, kunnen (ook) in beroep en hoger beroep voor zodanige motivering nadere bewijsstukken kunnen worden aangedragen.
5.3
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser zijn verzoek om herziening voor de toekomst niet voldoende onderbouwd heeft, omdat eiser geen feiten of omstandigheden heeft vermeld die aanleiding hadden kunnen geven tot een ander besluit.
5.4
De aanvraag van 21 januari 2019 en het bezwaarschrift bevatten onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat het besluit waarvan herziening is gevraagd niet kan worden gehandhaafd voor zover het gaat om eventuele aanspraken voor de toekomst. Eiser heeft hierin slechts de feiten en omstandigheden herhaald die bij de beoordeling van de aanvraag in 2014 al zijn meegenomen. Het verzoek van eiser voldoet dan ook niet aan de in 5.2 vermelde eisen. Gelet hierop heeft verweerder de aanvraag terecht afgewezen zonder nader onderzoek naar de eventuele onjuistheid van het besluit van 4 maart 2014.
Toegenomen arbeidsongeschiktheid
6.1
Tot slot dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak ten opzichte van 1 februari 2014.
6.2
Artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA bepaalt dat indien op de eerste dag na afloop van de wachttijd geen recht op een WGA-uitkering is ontstaan omdat de verzekerde op die dag niet gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, alsnog recht op die uitkering ontstaat met ingang van de dag dat de verzekerde wel gedeeltelijk arbeidsongeschikt wordt, indien hij op de dag hieraan voorafgaand minder dan 35% arbeidsongeschikt was en de gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid. Op grond van het derde lid van dit artikel kan dit recht niet later ingaan dan vijf jaar na de eerste dag na afloop van de wachttijd.
6.3
De rechtbank is van oordeel dat de rapportages van de verzekeringsartsen zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De primaire verzekeringsarts heeft dossierstudie verricht, eiser gezien op het spreekuur en hem medisch onderzocht. Eiser heeft in het gesprek met de primaire verzekeringsarts zijn klachten kunnen bespreken, waaronder de vermoeidheidsklachten en zijn vermoeden dat de klachten worden veroorzaakt door een whiplash ten gevolge van een auto-ongeluk. Verder heeft de primaire verzekeringsarts alle beschikbare (medische) stukken bij zijn beoordeling betrokken. Ook is door de primaire verzekeringsarts informatie ingewonnen bij eisers psychiater en de praktijk voor oefentherapie waar eiser onder behandeling is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens nogmaals dossierstudie verricht. De verzekeringsartsen beschikten over voldoende gegevens om tot een afgewogen oordeel over de medische gesteldheid van eiser te komen.
6.4
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van het medische oordeel van de verzekeringsartsen. De belastbaarheid van eiser is in het medische rapport van de primaire verzekeringsarts inzichtelijk en op overtuigende wijze gemotiveerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd aangegeven waarom hij geen grond heeft gezien om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts. De rechtbank ziet geen aanleiding tot twijfel aan de juistheid van de vastgestelde medische beperkingen door de primaire verzekeringsarts. De primaire verzekeringsarts heeft onderkend dat eiser nog steeds klachten heeft, maar heeft geconcludeerd dat geen sprake is van een evidente toename van problematiek en belemmeringen in de afgelopen jaren. Daarbij heeft hij zich gebaseerd op de aanwezige medische informatie, de door hem opgevraagde aanvullende informatie van eisers behandelaars en het door hemzelf verrichte onderzoek tijdens het spreekuur. De medisch objectiveerbare klachten heeft de primaire verzekeringsarts vertaald naar beperkingen in een geactualiseerde FML. Daarin zijn beperkingen vanwege de psychische problemen aangenomen ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren. Met betrekking tot de fysieke klachten zijn beperkingen ten aanzien van lopen tijdens het werk, traplopen, klimmen, staan tijdens het werk en boven schouderhoogte actief zijn aangenomen. Eiser heeft zijn standpunt dat hij meer beperkt is dan door de verzekeringsartsen is aangenomen niet met medische stukken onderbouwd. De eigen beleving van eiser van zijn klachten en belastbaarheid, hoe begrijpelijk die ook is, kan bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid geen doorslaggevende betekenis hebben. De enkele stelling dat verweerder zijn klachten zwaar heeft onderschat en dat er veel medische informatie beschikbaar is, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Het is aan eiser om in beroep zelf medische informatie in de procedure te brengen die aanleiding geeft tot twijfel aan de conclusies van de verzekeringsarts. Niet is gebleken dat eiser hiertoe niet in staat is, aangezien hij eerder in de procedure wel medische informatie heeft overgelegd.
7.1
Ten aanzien van eisers verzoek een deskundige te benoemen overweegt de rechtbank als volgt. In zijn uitspraak van 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226, is de CRvB mede op grond van het Korošec-arrest, tot het oordeel gekomen dat de kern van het beginsel van equality of arms erin is gelegen dat slechts als er evenwicht bestaat tussen partijen met betrekking tot de mogelijkheid bewijsmateriaal aan te dragen, de bestuursrechter in staat is een onafhankelijk en onpartijdig oordeel te geven. In verband met de twijfel aan de onpartijdigheid van de verzekeringsartsen van het Uwv bij de vaststelling van de voor de betrokkene in aanmerking te nemen beperkingen, moet de rechter de vraag beantwoorden of de betrokkene voldoende ruimte heeft gehad tot betwisting van de medische bevindingen van de verzekeringsartsen, bijvoorbeeld door zelf medische stukken in te dienen. Indien op grond van het geheel aan gegevens wordt vastgesteld dat geen equality of arms tussen het Uwv en de betrokkene bestaat, zal de bestuursrechter moeten waarborgen dat dit evenwicht wordt hersteld.
7.2
Zoals hiervoor onder 6.3 en 6.4 is overwogen geven de rapporten van de verzekeringsartsen blijk van een zorgvuldig onderzoek dat deugdelijk is gemotiveerd, inzichtelijk en consistent is. De rechtbank is van oordeel dat eiser voldoende ruimte heeft gehad tot betwisting van de medische bevindingen van de verzekeringsartsen, bijvoorbeeld door zelf medische stukken in te dienen. Eiser heeft hier in beroep echter geen gebruik van gemaakt. Wat eiser in beroep heeft aangevoerd doet geen twijfel ontstaan aan de verzekeringsgeneeskundige beoordeling. De rechtbank ziet daarom geen reden voor het raadplegen van een deskundige. De enkele omstandigheid dat eiser het niet eens is met de conclusies van de verzekeringsartsen, is onvoldoende om een onafhankelijke medisch deskundige te benoemen.
8.1
Eiser heeft geen afzonderlijke gronden aangevoerd tegen het arbeidsdeskundig oordeel. De rechtbank is van oordeel dat verweerder gelet op de conclusies van de verzekeringsartsen en de arbeidsdeskundigen terecht het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser onveranderd heeft vastgesteld op minder dan 35%.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M.L. Rogmans, rechter, in aanwezigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier. De uitspraak is gedaan op 20 juli 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.