ECLI:NL:CRVB:2018:308
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering na verkeersongeval en beoordeling medische beperkingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, die na een verkeersongeval op 4 februari 2012 ziek was gemeld, had een WIA-uitkering aangevraagd die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was geweigerd. Het Uwv baseerde deze weigering op rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen, die concludeerden dat de appellant in staat was om de geselecteerde functies te vervullen. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, wat de appellant in hoger beroep aanvecht.
De Raad heeft de argumenten van de appellant, die stelde dat zijn beperkingen waren onderschat, zorgvuldig overwogen. Hij voerde aan dat hij meer beperkt was in zijn mogelijkheden om te reiken, duwen, trekken, dragen en zijn aandacht vast te houden. Ook noemde hij slaapstoornissen en vermoeidheid als belemmeringen voor fulltime werk. De Raad concludeerde echter dat het onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er voldoende medische informatie beschikbaar was om de eerdere conclusies te onderbouwen. De Raad onderschreef de bevindingen van de verzekeringsartsen en oordeelde dat de FML voldoende rekening hield met de beperkingen van de appellant.
Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat er geen aanleiding was voor een deskundigenonderzoek, aangezien de appellant al veel medische informatie had ingebracht. De Raad oordeelde dat de appellant in staat was de geselecteerde functies te vervullen en dat de weigering van de WIA-uitkering terecht was.