ECLI:NL:CRVB:2018:308

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 januari 2018
Publicatiedatum
31 januari 2018
Zaaknummer
15/6444 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering na verkeersongeval en beoordeling medische beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, die na een verkeersongeval op 4 februari 2012 ziek was gemeld, had een WIA-uitkering aangevraagd die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was geweigerd. Het Uwv baseerde deze weigering op rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen, die concludeerden dat de appellant in staat was om de geselecteerde functies te vervullen. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, wat de appellant in hoger beroep aanvecht.

De Raad heeft de argumenten van de appellant, die stelde dat zijn beperkingen waren onderschat, zorgvuldig overwogen. Hij voerde aan dat hij meer beperkt was in zijn mogelijkheden om te reiken, duwen, trekken, dragen en zijn aandacht vast te houden. Ook noemde hij slaapstoornissen en vermoeidheid als belemmeringen voor fulltime werk. De Raad concludeerde echter dat het onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er voldoende medische informatie beschikbaar was om de eerdere conclusies te onderbouwen. De Raad onderschreef de bevindingen van de verzekeringsartsen en oordeelde dat de FML voldoende rekening hield met de beperkingen van de appellant.

Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat er geen aanleiding was voor een deskundigenonderzoek, aangezien de appellant al veel medische informatie had ingebracht. De Raad oordeelde dat de appellant in staat was de geselecteerde functies te vervullen en dat de weigering van de WIA-uitkering terecht was.

Uitspraak

15/6444 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
13 augustus 2015, 14/5218 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 31 januari 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.E. Stam, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend met als bijlage een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Partijen hebben nadere stukken ingediend, waaronder stukken van medische aard.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Stam. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. P. Nicolai.

OVERWEGINGEN

1.1.
Vanuit een situatie dat hij uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving heeft appellant zich op 4 februari 2012 ziek gemeld, nadat hem een verkeersongeval was overkomen.
1.2.
Bij besluit van 4 maart 2014 heeft het Uwv geweigerd aan appellant per 1 februari 2014 uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen toe te kennen. Aan dat besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts van 17 februari 2014 en van een arbeidsdeskundige van 3 maart 2014 ten grondslag.
1.3.
Bij besluit van 6 november 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 4 maart 2014 ongegrond verklaard. Aan dat besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 oktober 2014 en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 5 november 2014 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de conclusies die de verzekeringsartsen van het Uwv hebben getrokken voldoende inzichtelijk zijn. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat de beperkingen van appellant zijn onderschat. Er is uitgegaan van de diagnose whiplash en het daarop betrekking hebbende verzekeringsgeneeskundig protocol WAD I/II is in acht genomen. Dat protocol noopt er niet toe alle daarin beschreven beperkingen ook daadwerkelijk aan te nemen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank aangevoerd dat zijn beperkingen wel degelijk zijn onderschat door het Uwv. Hij acht zich meer beperkt op onder meer reiken, duwen, trekken, dragen, en vasthouden van de aandacht. Ook is hij vanwege slaapstoornissen en vermoeidheid niet in staat fulltime te werken. Hij heeft een revalidatietraject doorlopen, fysiotherapie gehad en is onder behandeling geweest van een psycholoog. Dit alles heeft zijn klachten niet weggenomen. Alle klachten zijn ontstaan door het verkeersongeval.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank dat het onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig is geweest wordt onderschreven. Beide artsen hebben appellant onderzocht en kennis genomen van de beschikbare informatie van de behandelend sector. In hoger beroep heeft appellant nog een groot aantal stukken van medische aard ingebracht, waaronder brieven van een psycholoog, een neuroloog en een radioloog. In haar rapporten van 28 augustus 2017 en 19 september 2017 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op deze stukken gereageerd. Het gestelde in die rapporten wordt onderschreven. Het standpunt van appellant dat er sprake is van ernstig nekletsel vindt geen steun in de medische informatie. Uit een op 20 mei 2017 door de radioloog S.P. Kerssemakers verrichte MRI CWK blijkt: subtiele discopathie, een geringe kyfose van de CWK, verder geen structurele afwijkingen. Deze uitslag komt overeen met de in 2012 na het ongeval verrichte onderzoeken. De informatie van de behandelend psychologen, bijvoorbeeld de brief van Altrecht van 17 februari 2017, ondersteunt veeleer het standpunt van de verzekeringsarts dat er sprake is van psychogene klachten en een somatoforme stoornis, die het lichamelijk herstel van appellant in de weg staan. Met die psychische klachten is in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
17 februari 2014 voldoende rekening gehouden.
4.3.
Voor het benoemen van een deskundige is geen aanleiding nu appellant zeer veel medische informatie heeft ingebracht, die bij de beoordeling is betrokken. Niet kan worden ingezien wat een onderzoek door een deskundige daar nog aan toe zou kunnen voegen.
4.4.
Uitgaande van die FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 5 november 2014 voldoende onderbouwd dat appellant in staat is de door hem geselecteerde functies te vervullen.
4.5.
Gelet op wat hiervoor is overwogen dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter en F.M.S. Requisizione en
A.T. de Kwaasteniet als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2018.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) J.R. Trox
GdJ