16.5.Op eiser rust derhalve de bewijslast om aan te tonen in hoeverre de uitspraken op bezwaar onjuist zijn.
17. Het ambtshalve vaststellen van de omvang van de inkomsten - met toepassing van omkering en verzwaring van de bewijslast - ontslaat verweerder niet van de verplichting de aanslag te baseren op een redelijke schatting en daartoe de nodige feiten te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken. De rechtbank stelt daarbij voorop dat verweerder in gevallen als het onderhavige in het algemeen een zekere armslag heeft omdat hij niet kan beschikken over (betrouwbare) gegevens en rekening moet houden met de mogelijkheid dat er - hem niet bekende - bronnen van inkomen zijn.
18. Verweerder heeft bij zijn schatting aangesloten bij het door eiser in de jaarrekening van de VOF vermelde bedrag aan omzet van € 39.085, winst van € 9.987 en winstaandeel van eiser ten bedrage van € 4.993. Verweerder heeft door dit resultaat tot uitgangspunt te nemen, alle in de jaarrekening opgenomen kosten geaccepteerd. Vervolgens heeft verweerder dit resultaat vermeerderd met de aan eiser toe te rekenen niet verantwoorde omzet van € 35.714, welke gebleken is uit het boekenonderzoek. Ook heeft verweerder toepassing gegeven aan de ondernemersfaciliteiten. Dat leidt tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.119. Verweerder heeft erop gewezen dat er is sprake van een negatieve privé-onttrekking (storting) van € 22.576. Dat zou betekenen dat eiser een negatief bedrag tot zijn beschikking had om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien. In aanmerking nemende de winstcorrecties, zou eiser een positief bedrag van € 13.138 hebben voor de kosten van zijn levensonderhoud. De rechtbank is daarom van oordeel dat de schatting van verweerder van € 25.000 redelijk is.
19. Verweerder heeft bij zijn schatting aangesloten bij het door eiser in de jaarrekening van de VOF vermelde bedrag aan omzet, waarvan eiser -/- € 21.037 aan zichzelf heeft toegerekend. Verweerder heeft door dit resultaat tot uitgangspunt te nemen, alle in de jaarrekening opgenomen kosten geaccepteerd. Vervolgens heeft verweerder dit resultaat vermeerderd met de aan eiser toe te rekenen niet verantwoorde omzet van € 29.612, welke gebleken is uit het boekenonderzoek. Verder is sprake van een negatieve privé-onttrekking (storting) van € 35.134. Verweerder heeft ten slotte een bedrag van € 13.000 in aanmerking genomen voor de kosten van levensonderhoud, zijnde het bedrag dat eiser ook in 2011 tot zijn beschikking had voor de kosten van levensonderhoud. Dat betekent dat sprake moet zijn geweest van een correctie van totaal € 48.143. Na toepassing van de ondernemersfaciliteiten leidt voorgaande berekening tot een belastbare winst van € 17.793. De rechtbank acht de aanslag, na ambtshalve vermindering berekend naar een belastbaar inkomen van € 17.793, niet te hoog en gebaseerd op een redelijke schatting.
20. Verweerder heeft bij zijn schatting aangesloten bij het door eiser in de jaarrekening van de VOF vermelde bedrag aan omzet van -/- € 52.628, waarvan eiser -/- € 26.314 aan zichzelf heeft toegerekend. Verweerder heeft door dit resultaat tot uitgangspunt te nemen, alle in de jaarrekening opgenomen kosten geaccepteerd. Vervolgens heeft verweerder dit resultaat vermeerderd met de aan eiser toe te rekenen niet verantwoorde omzet van
€ 42.355, welke gebleken is uit het boekenonderzoek. Verder is sprake van een negatieve privé-onttrekking (storting) van € 15.609. Verweerder heeft ten slotte een bedrag van
€ 13.000 in aanmerking genomen voor de kosten van levensonderhoud. Dat betekent dat sprake moet zijn geweest van meer omzet van € 28.609 (de negatieve privé-onttrekking van € 15.609 en een onttrekking van € 13.000 voor kosten levensonderhoud). Het voorgaande leidt tot een winst voor ondernemersaftrek van € 44.650 en na toepassing van de ondernemersfaciliteiten tot een belastbare winst van € 30.312. De rechtbank acht deze schatting redelijk.
21. Verweerder heeft bij zijn schatting aangesloten bij het door eiser in de jaarrekeningen van [B] VOF en [K] VOF vermelde bedrag aan omzet, waarvan eiser totaal -/- € 34.572 aan zichzelf heeft toegerekend. Verweerder heeft door dit resultaat tot uitgangspunt te nemen, alle in de jaarrekening opgenomen kosten geaccepteerd. Vervolgens heeft verweerder dit resultaat vermeerderd met de aan eiser toe te rekenen niet verantwoorde omzet van € 47.847, welke gebleken is uit het boekenonderzoek. Dit leidt tot een verzamelinkomen van € 21.521. Verweerder geeft aan dat als rekening zou worden gehouden met de aangifte van 3 november 2016, het verzamelinkomen zou worden berekend op € 5.155 (waarbij de extra omzet van € 47.847 is meegenomen). Echter, eiser vermeldt in de kapitaalsvergelijking een storting van € 159.765. Ervan uitgaande dat dit bedrag voortkomt uit de VOF’s, dient de reeds bijgetelde omzet van € 47.847 hierop in mindering te worden gebracht. Dan resulteert alsnog een storting van € 111.918, waarvan eiser de bron niet heeft kunnen verklaren. Gelet hierop acht de rechtbank het geschatte inkomen van € 21.521 redelijk.
22. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met deze berekeningen van de winst een redelijke schatting heeft gemaakt. Gelet op de onbetrouwbaarheid van de administratie van eiser leidt hetgeen eiser heeft aangevoerd niet leidt tot de conclusie dat de schatting onredelijk is. Dat de stortingen afkomstig zijn uit een lening van [E] acht de rechtbank niet aannemelijk geworden. Uit de stukken kan veeleer worden afgeleid dat [E] een lening heeft verstrekt aan [C] . Ook eisers stelling dat hij zakgeld uit Turkije heeft ontvangen acht de rechtbank – zonder nadere onderbouwing – geen toereikende verklaring.