In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 14 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, [X], en de inspecteur van de Belastingdienst over een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2014. De navorderingsaanslag, opgelegd op 30 september 2017, was gebaseerd op een belastbaar inkomen van € 34.716. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de inspecteur heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het geschil zich beperkt tot de vraag of er sprake is van een nieuw feit dat het opleggen van de navorderingsaanslag rechtvaardigt, en of er sprake is van ambtelijk verzuim. Eiseres betwistte dat er een nieuw feit was en stelde dat de aanslag in strijd was met het beleid van de Belastingdienst. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur bevoegd was om de navorderingsaanslag op te leggen en dat er geen ambtelijk verzuim was. De rechtbank volgde eiseres niet in haar betoog dat er geen nieuw feit was en concludeerde dat de door eiseres ingediende aangifte niet ongebruikelijk was.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar was overschreden, wat resulteerde in een schadevergoeding van € 250 voor eiseres. De rechtbank heeft verweerder en de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van deze schadevergoeding. Ook zijn de proceskosten van eiseres vastgesteld op € 525. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier en is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen. Eiseres kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam.