ECLI:NL:RBNHO:2018:3621

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 mei 2018
Publicatiedatum
1 mei 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 5026
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van AIO-aanvulling en terugvordering op basis van inlichtingenplicht en discriminatie-onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 4 mei 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) over de intrekking van de AIO-aanvulling en de terugvordering van ten onrechte betaalde uitkeringen. Eiseres, die een AIO-aanvulling ontving, had in 2017 te horen gekregen dat haar uitkering over de periode van 1 juli 2008 tot en met 30 augustus 2016 werd ingetrokken en dat een bedrag van € 42.896,99 teruggevorderd zou worden. Dit besluit volgde op een onderzoek naar haar vermogen in het buitenland, waarbij bleek dat er onroerende zaken op naam van haar overleden echtgenoot stonden geregistreerd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden door niet te melden dat haar echtgenoot onroerende goederen bezat. Eiseres voerde aan dat het bewijs dat aan de besluitvorming ten grondslag lag onrechtmatig was verkregen en dat er sprake was van discriminatie, omdat het onderzoek niet aselect was en gericht op bepaalde groepen AIO-gerechtigden. De rechtbank oordeelde echter dat de SVB bevoegd was om onderzoek te doen naar de juistheid van de verstrekte gegevens en dat er geen ongerechtvaardigd onderscheid was gemaakt.

De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de AIO-aanvulling en de terugvordering van de uitkering terecht waren, omdat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij recht had op de AIO-aanvulling als zij aan haar inlichtingenplicht had voldaan. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 17/5026

uitspraak van de meervoudige kamer van 4 mei 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. N. Türkkol),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB), verweerder

(gemachtigde: mr. J.A.H. Koning).

Procesverloop

Bij besluiten van 14 juli 2017 (de primaire besluiten) heeft verweerder het recht van eiseres op een aanvullende inkomensverzekering ouderen (AIO-aanvulling) op grond van de Participatiewet (PW) over de periode 1 juli 2008 tot en met 30 augustus 2016 ingetrokken en de ten onrechte betaalde uitkering van in totaal € 42.896,99 teruggevorderd.
Bij besluit van 12 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2018. Eiseres is verschenen bij gemachtigde, die werd vergezeld door haar zoon [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, die werd vergezeld door R. Catsburg.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1.
Aan eiseres en haar echtgenoot is over de periode 1 juli 2008 tot en met 31 oktober 2012 een AIO-aanvulling voor gehuwden toegekend. Na het overlijden van haar echtgenoot op 19 oktober 2012 is aan eiseres vanaf 1 november 2012 een AIO-aanvulling voor een alleenstaande toegekend.
1.2.
Eiseres heeft op het formulier ‘Verblijf en vermogen buiten Nederland’ gedateerd 23 maart 2015 vermeld dat zij vanaf ongeveer juni 2015 tot ongeveer oktober 2015 in Turkije bij haar dochter verblijft en dat zij geen eigenaar is van deze woning en ook geen eigenaar is van grond of een woning elders buiten Nederland.
1.3.
In het kader van het project AIO 2e tertaal 2016 heeft verweerder het dossier van eiseres geselecteerd voor een onderzoek naar het verblijf en vermogen in het buitenland over het jaar 2015. In dat verband is op 20 mei 2016 een huisbezoek afgelegd bij eiseres. Tijdens dit bezoek heeft eiseres opnieuw het formulier ‘Verblijf en vermogen buiten Nederland’ ingevuld. Aanvullend heeft zij vermeld dat zij van 26 juni 2015 tot 25 september 2015 in Turkije verblijft en dat zij eerder heeft aangegeven dat zij in Turkije een oud huis bezit. Na de bouw was het huis fl. 10.000 waard, nu – 40 jaar later – is het niets meer waard. In een tussenrapportage gedateerd 25 mei 2016 is geconcludeerd dat een nader onderzoek moet worden ingesteld naar het vermogen van de echtgenoot van eiseres. Het Bureau Attaché Sociale Zaken in Ankara, Turkije, heeft vervolgens nader onderzoek verricht en hiervan rapport uitgebracht gedateerd 5 september 2016. Op 1 december 2016 heeft verweerder een handhavingsrapport opgesteld (het handhavingsrapport). Op basis van de onderzoeksgegevens is daarin geconcludeerd dat op naam van de overleden echtgenoot van eiseres tien onroerende zaken staan geregistreerd bij het kadaster van [plaats] , provincie [provincie] (het kadaster), namelijk het huis en negen landbouwgronden. Deze onroerende zaken hebben een totale taxatiewaarde van € 30.673,94 (101.131,99 TL) op de taxatiedatum 31 augustus 2016.
Verweerder heeft vervolgens beslist zoals hierboven vermeld onder Procesverloop.
2. Verweerder stelt zich – onder verwijzing naar het handhavingsrapport – op het standpunt dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden. In het kadaster staan tien onroerende goederen geregistreerd op naam van de overleden echtgenoot van eiseres. De echtgenoot van eiseres heeft in het verleden wel melding gedaan van een huis, maar de negen landbouwgronden zijn nooit bij verweerder of het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar (de rechtsvoorganger van verweerder) opgegeven. Verweerder stelt dat het een officiële registratie betreft en daarom worden de tien onroerende goederen tot het vermogen van eiseres gerekend. De stelling dat de onroerende goederen minder waard zouden zijn dan uit de op 31 augustus 2016 verrichte taxatie blijkt, neemt niet weg dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat indien zij wel aan de inlichtingenplicht zou hebben voldaan, zij recht op de AIO-aanvulling zou hebben gehad.
3. Eiseres voert aan dat het bewijs dat verweerder aan de besluitvorming ten grondslag heeft gelegd onrechtmatig is verkregen. Verweerder heeft namelijk een verboden onderscheid gemaakt bij het uitvoeren van het project AIO 2e tertaal 2016. Dit onderzoek is niet gericht op alle AIO-gerechtigden van niet-Nederlandse afkomst, maar slechts op enkele groepen AIO-gerechtigden met een bepaalde dubbele nationaliteit. Verweerder heeft hiermee een zodanig risicoprofiel geschapen en gehanteerd dat een disproportioneel aantal personen werd onderzocht. Het gemaakte onderscheid is per definitie ‘verdacht’ en kent geen enkele objectieve rechtvaardiging. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 13 juni 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2481) is eiseres van mening dat verweerder in strijd met het verbod van ongerechtvaardigde discriminatie heeft gehandeld. Daarnaast heeft de rechtsvoorganger van verweerder in 2009 een onderzoek gedaan naar het vermogen van eiseres en bepaald dat dit vermogen geen invloed had op haar uitkering. Ter zitting is aangevoerd dat dit onderzoek destijds is afgerond, zodat verweerder niet meer op zijn beslissing over die periode mag teruggekomen. Verder voert eiseres aan dat haar niet kan worden verweten dat zij haar inlichtingenplicht heeft geschonden. Door uiteenlopende omstandigheden is zij pas naar aanleiding van de onderzoeken (in opdracht) van verweerder van de landbouwgronden op de hoogte geraakt. De gevolgen van het vermogensonderzoek zouden daarom enkel voor de toekomst mogen gelden.
Het standpunt van eiseres dat verweerder gehouden was om haar recht op AIO vast te stellen nu haar bezittingen volledig bekend waren, is ter zitting ingetrokken.
Juridisch kader
4. Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de PW (voorheen de Wet werk en bijstand) voor zover hier van belang, doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigener beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
5. Gegevens over eigendom van onroerende zaken zijn feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de PW. Uit deze gegevens kan immers naar voren komen dat belanghebbenden de beschikking hebben over een vermogen boven de voor hen geldende vermogensgrens, wat een beletsel vormt voor de voortzetting van bijstand. Ook kan daaruit volgen dat belanghebbende een inkomen uit de exploitatie van die onroerende zaken heeft gehad.
Het onderzoek naar het vermogen
6. Op grond van artikel 53a, zesde lid, van de PW in samenhang met artikel 47a, tweede lid, van de PW, is het college bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Het is vaste rechtspraak van de CRvB (bijvoorbeeld de uitspraak van 24 januari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:297), dat deze bevoegdheid steeds en spontaan kan worden uitgeoefend ten aanzien van alle bijstandsgerechtigden zonder dat een daaraan voorafgaand en redengevend feit, signaal, grond of vermoeden is vereist.
7. Verweerder is in beginsel bevoegd om bij het toepassen van zijn algemene onderzoeksbevoegdheid een selectie uit het totale bestand van AIO-gerechtigden te maken, tenzij hierbij een ongerechtvaardigd verschil in behandeling als bedoeld in artikel 1 van Protocol 12 bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens wordt gemaakt tussen AIO-gerechtigden.
8. De stelling van eiseres dat geen sprake kan zijn geweest van een aselecte keuze van AIO-gerechtigden, maar dat verweerder hierbij bepaalde selectiecriteria moet hebben gehanteerd, te weten personen met een migratieachtergrond uit Turkije en hun vakantiegedrag, geeft geen aanleiding om de selectie van de groep in twijfel te trekken. Uit de voor de rechtbank beschikbare gegevens blijkt niet dat verweerder bij de selectie van de groep van personen die in het kader van de steekproef zijn aangeschreven enig rechtens relevant onderscheid heeft gemaakt. In dit verband wijst de rechtbank erop dat op grond van jurisprudentie van de CRvB (bijvoorbeeld de uitspraak van 20 september 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4160 en de uitspraken van 6 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5008 en ECLI:NL:CRVB:2016:5009) steeds is geoordeeld dat de door verweerder gehanteerde steekproef, gezien de wijze waarop die wordt uitgevoerd, niet discriminerend is.
9. De vergelijking met het onderzoek van de gemeente Eindhoven in de uitspraak van de CRvB van 13 juni 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2481) waar eiseres in beroep naar verwijst, gaat niet op. In die zaak was het onderzoek (van de gemeente Eindhoven) immers alleen gericht op bijstandsgerechtigden van Turkse afkomst en werd dit gerechtvaardigd met de verklaring dat alleen in Turkije onderzoek naar onroerende zaken mogelijk is.
De inlichtingenplicht
10. Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode, wel recht op bijstand zou hebben gehad.
11. Het besluit tot intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan, in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust. Gelet op de grondslag van het bestreden besluit, houdt deze bewijslast in dit geval in dat verweerder aannemelijk moet maken dat eiseres in de te beoordelen periode, hier 1 juli 2008 tot en met 30 augustus 2016, de op haar rustende inlichtingenplicht heeft geschonden, als gevolg waarvan het recht op AIO niet kan worden vastgesteld.
12. Uit de onderzoeksresultaten volgt dat over de periode in geding naast het huis dat de echtgenoot van eiseres heeft gemeld bij de rechtsvoorganger van verweerder, ook negen landbouwgronden op zijn naam staan vermeld. De totale waarde – inclusief het huis met de grond waarop het staat van 20.000 TL – bedraagt 101.131,99 TL (€ 30.673,94).
13 Gesteld noch gebleken is dat de echtgenoot van eiseres of eiseres zelf ooit melding heeft gemaakt van de negen landbouwgronden. Gelet hierop, is de rechtbank van oordeel dat eiseres de op haar rustende inlichtingenplicht heeft geschonden. De leeftijd en de gestelde gezondheidssituatie, analfabetisme en onwetendheid van eiseres over de landbouwgronden doen hier niet aan af. Artikel 17, eerste lid, van de PW is een objectief geformuleerde verplichting, waarbij in het kader van de intrekking niet relevant is of eiseres te verwijten valt dat zij informatie niet heeft verstrekt.
De intrekking
14. Eiseres heeft ter zitting aangevoerd dat verweerders rechtsvoorganger in 2009 een onderzoek naar het vermogen van eiseres en haar echtgenoot heeft ingesteld met als gevolg dat over die periode het recht op een AIO-aanvulling niet mag worden ingetrokken. De rechtbank is van oordeel dat dit standpunt geen doel treft. Eiseres, noch haar echtgenoot hebben immers tijdens dat onderzoek melding gemaakt van de 9 landbouwgronden, terwijl zij hiertoe wel verplicht waren. Uit verweerders onderzoek komt naar voren dat acht landbouwgronden over de periode 2001 tot en met 2003 op naam van de echtgenoot van eiseres zijn geregistreerd en 1 op 16 december 2014. De acht landbouwgronden hadden gemeld kunnen en moeten worden.
15. Als gevolg van de schending van de inlichtingenverplichting was het recht op een AIO‑aanvulling over de periode van 1 juli 2008 tot en met 30 augustus 2016 niet vast te stellen, omdat een waardebepaling van de woning en de landbouwgronden over die periode ontbreekt. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij, als zij de inlichtingenverplichting niet had geschonden, wel recht op een AIO-aanvulling zou hebben gehad. Eiseres heeft ook geen rapporten ingebracht die de juistheid van de uitkomst van de taxatie die in opdracht van verweerder is uitgevoerd, in twijfel trekken.
16. Gelet hierop heeft verweerder de bijstand van eiseres terecht ingetrokken over de periode van 1 juli 2008 tot en met 30 augustus 2016.
17. Uit artikel 58, eerste lid, van PW volgt dat verweerder verplicht is het bedrag, dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van schending van de inlichtingenplicht, terug te vorderen. Ingevolge het achtste lid van artikel 58 van de PW kan verweerder hiervan afzien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van dringende reden in hiervoor bedoelde zin om (deels) van terugvordering af te zien.
18. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Ramondt voorzitter, mr. M.P.E. Oomens en
mr. E.G. van Roest, in aanwezigheid van E.A.D. Horn, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.