ECLI:NL:CRVB:2016:5008
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake intrekking en terugvordering bijstandsverlening door de Sociale verzekeringsbank na onderzoek naar verzwegen onroerend goed in Turkije
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de appellanten, een echtpaar, in beroep gingen tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) om hun bijstandsverlening in te trekken en terug te vorderen. De Svb had vastgesteld dat appellanten onroerend goed in Turkije bezaten, wat zij niet hadden opgegeven. De appellanten ontvingen van 5 juni 2002 tot en met 30 juni 2009 bijstand op basis van de Algemene bijstandswet en de Wet werk en bijstand (WWB). De Svb had in 2014 besloten om de bijstandsverlening in te trekken en de onterecht uitbetaalde bedragen terug te vorderen, omdat zij beschikten over vermogen boven de voor hen geldende vermogensgrens.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de onderzoeksbevindingen van de Svb een voldoende feitelijke grondslag bieden voor het bestreden besluit. Appellanten voerden aan dat het onderzoek onrechtmatig was en dat er sprake was van discriminatie, omdat zij op basis van onduidelijke criteria waren geselecteerd voor de steekproef. De Raad oordeelt dat de Svb bevoegd was om onderzoek in te stellen naar de juistheid van de verstrekte gegevens en dat er geen ongerechtvaardigd onderscheid is gemaakt bij de selectie van de betrokkenen.
De Raad bevestigt dat de Svb de gegevens op een legitieme manier heeft verkregen en dat er geen sprake is van een inbreuk op het recht op respect voor het privéleven. De gronden van het hoger beroep slagen niet, en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. De uitspraak is gedaan op 6 december 2016.