2.5.4.Uit de stukken volgt dat de ontbonden huwelijksgemeenschap op 10 augustus 2016 in ieder geval bestond uit de volgende activa en passiva:
a. de echtelijke woning aan [adres] ;
b. de bankrekeningen;
c. de auto’s;
d. de inboedel;
e. de eenmanszaak [eenmanszaak] .
De rechtbank zal hierna de diverse posten behandelen.
ad a. de echtelijke woning aan [adres]
Vaststaat dat de echtelijke woning op 15 februari 2017 is verkocht en geleverd aan een derde. De opbrengst is inmiddels bij helfte verdeeld tussen partijen.
Niet in geschil tussen partijen is dat het saldo van de volgende bank- en spaarrekeningen:
- de gemeenschappelijke betaalrekening [rekening] ;
- de gemeenschappelijke spaarrekening [rekening] ;
- de gemeenschappelijke [naam] Spaarrekening [rekening] ;
- de [naam] spaarrekening [rekening] ;
- de rekening [rekening] ;
aan de man wordt toebedeeld, met verrekening van het saldo per peildatum (10 augustus 2016) bij helfte.
Voorts is niet in geschil tussen partijen dat het saldo van de volgende bank- en spaar-rekeningen:
- de rekening [rekening] ;
- de [naam] Spaarrekening [rekening] ;
aan de vrouw wordt toebedeeld, met verrekening van het saldo per peildatum (10 augustus 2016) bij helfte.
Partijen dienen per ommegaande een bankafschrift van voornoemde aan hem c.q. haar toebedeelde rekeningen aan elkaar te overleggen waaruit blijkt wat het saldo op 10 augustus 2016 is.
Vaststaat dat zowel de [merk] als de [merk] inmiddels zijn verkocht c.q. zijn ingeruild en dat de opbrengst/waarde bij helfte is verdeeld tussen partijen. Partijen zijn het er over eens dat de man aan de vrouw de helft van de door hem opgebouwde schadevrije jaren overdraagt. De rechtbank gaat er vanuit dat beide partijen hun medewerking verlenen aan deze overdracht.
Ter zitting zijn partijen overeengekomen dat de volgende inboedelgoederen aan de vrouw worden toebedeeld zonder nadere verrekening:
- de leeslamp met rond kapje;
- de helft van de rode waterglazen, grote pasta borden, bestek met witte handvatten ( [merk] );
- de glazen cakeschaal;
- de gebakslepel met lichtbruin handvat;
- de helft van de hoge glazen met mat/doorzichtig glas.
De man geeft deze goederen binnen veertien dagen na de zitting op 29 september 2017 af aan de vrouw.
De laptop wordt toebedeeld aan de vrouw onder de verplichting voor de vrouw een bedrag van € 750 te vergoeden aan de man.
Voorts zijn partijen overeengekomen dat de gitaar wordt toebedeeld aan de man zonder nadere verrekening.
Tenslotte zijn partijen overeengekomen dat zij de fotoboeken en losse foto’s binnen veertien dagen na de zitting op 29 september 2017 bij helfte zullen verdelen en dat zij elkaar een kopie van de aan hen toebedeelde fotoboeken en losse foto’s zullen geven binnen zes maanden na de zitting.
ad e. de eenmanszaak [eenmanszaak]
Vaststaat dat de eenmanszaak geen activa bevat. De vrouw heeft haar verzoek ten aanzien van de eenmanszaak ingetrokken, zodat daarop niet meer behoeft te worden beslist.
de polis bij [naam] met polisnummer [polisnummer]
Vaststaat dat het dienstverband tussen de man en zijn voormalig werkgever ( [voormalig werkgever] ) per [datum] is geëindigd en dat zij op [datum] een overeenkomst hebben getekend waarin is opgenomen dat aan de man een ontslagvergoeding van NLG 626.487,95 wegens gederfde c.q. te derven inkomsten wordt toegekend, waarvan een deel direct is uitbetaald aan de man, en een bedrag van NLG 300.000 in de vorm van een recht op periodieke uitkeringen, welk bedrag door de werkgever in een levensverzekeringspolis bij [naam] Levensverzekeringen N.V. (thans een lijfrentepolis bij [naam] met polisnummer [polisnummer] ) is gestort.
Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of deze polis bij [naam] in de verdeling moet worden betrokken.
Volgens de man is voornoemde NLG 300.000 gestort in een lijfrentepolis met als doel het verkrijgen van een toekomstige periodieke uitkering voor de opvang van inkomensderving. Voornoemde lijfrentepolis zal met ingang van 1 maart 2019 tot maandelijkse uitkeringen komen, waarbij thans nog niet duidelijk is hoe hoog de bedragen zijn die de man vanaf 1 maart 2019 maandelijks uitgekeerd zal krijgen, omdat dit afhankelijk is van de waarde van de beleggingen. Uitgegaan is van een beoogde leeftijd van 60 jaar. Deze lijfrentepolis is aan hem verknocht en valt buiten verdeling, aldus de man. De man verwijst in dit kader naar de arresten van de Hoge Raad van 17 oktober 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BE9080) en 24 juni 2016 (ECLI:NL:HR:2016:1293). De vrouw betwist dat de polis aan de man is verknocht. De vrouw weet niet welke afspraken de man heeft gemaakt bij het afsluiten van de polis. De vrouw verzoekt de rechtbank de man te bevelen deze polisvoorwaarden in het geding te brengen. Indien de man zelf kan beslissen of sprake is van een periodieke uitkering of van een uitkering van een bedrag ineens, is de ontslagvergoeding niet aan te merken als vervanging van inkomen dat na ontbinding van de gemeenschap en bij voortzetting van de dienstbetrekking zou zijn genoten en is de ontslagvergoeding dus niet verknocht. De vrouw verwijst in dit kader naar de beschikking van het Hof Amsterdam van 22 januari 2013 (ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ4094). Indien wel sprake zal zijn van periodieke uitkeringen dan hebben deze uitkeringen de strekking van een pre-pensioenvoorziening en zijn zij niet aan te merken als vervanging van te derven inkomsten, immers de man is op het moment van uitkering 60 jaar. In die zin is er dus sprake van een door partijen gekozen gewijzigde bestemming. Gelet op deze bestemming vallen de periodieke uitkeringen in de gemeenschap en dienen deze te worden verdeeld. De vrouw verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 25 maart 2016 (ECLI:NL:HR:2016:502) en de conclusie van de advocaat-generaal van 18 december 2015 (ECLI:NL:PHR:2015:2480). Meer subsidiair stelt de vrouw zich op het standpunt dat bij aanname van verknochtheid van de periodieke uitkeringen, deze verknochtheid zich niet verzet tegen het vallen van die uitkeringen in de gemeenschap. Gelet op de gegeven omstandigheden, onder meer (i) het traditionele huwelijk van ruim 36 jaar, (ii) de zorg die de vrouw voor de kinderen heeft gehad, (iii) de kansen die de man heeft gehad om carrière te maken en bakken met geld te verdienen, (iv) het feit dat partijen hebben moeten interen op hun vermogen omdat de man geen betaalde arbeid meer heeft verricht de afgelopen jaren, (v) de keuze van partijen om een bedrag van de ontslagvergoeding opzij te zetten als prepensioen, en (vi) de verdeling van alle overige bestanddelen van de gemeenschap bij helfte, maakt dat naar maatschappelijke opvattingen niet kan worden gesteld dat de aard van deze polis zich verzet tegen het vallen in de gemeenschap. De polis moet volgens de vrouw dus in de verdeling worden betrokken in die zin dat de man aan haar de helft van de waarde van de lijfrentepolis (minus de belastinglatentie) moet vergoeden. Ter nadere onderbouwing van haar standpunt heeft de vrouw een brief van [naam] , werkzaam bij [naam] van 19 september 2017 overgelegd.
De rechtbank overweegt als volgt. Volgens vaste rechtspraak hangt het antwoord op de vragen of een goed op grond van artikel 1:94 lid 3 BW op enigerlei bijzondere wijze aan een der echtgenoten is verknocht en, zo ja, in hoeverre die verknochtheid zich ertegen verzet dat het goed in de gemeenschap valt, af van de aard van dat goed, zoals deze aard mede door de maatschappelijke opvattingen wordt bepaald. In een geval waarin de werkgever een aan de betrokken echtgenoot toegekende ontslagvergoeding, die bestemd is tot vervanging van toekomstig gederfd loon, als koopsom voor een stamrechtverzekering onder een verzekeringsmaatschappij heeft gestort, moet bij de beantwoording van de vraag of de uit de stamrechtverzekering voortvloeiende aanspraken in de huwelijksgemeenschap vallen, onderscheid worden gemaakt tussen aanspraken die zien op de periode vóór en aanspraken die zien op de periode ná ontbinding van de huwelijksgemeenschap. Deze laatste vallen, nu zij strekken tot vervanging van inkomen dat de echtgenoot bij voortzetting van de dienstbetrekking na die ontbinding zou hebben genoten, evenmin in de gemeenschap als de uit een bestaande arbeidsverhouding voortvloeiende aanspraak op voor nog te verrichten arbeid te ontvangen loon. Nu het gaat om de strekking van de aanspraak, is niet van belang in hoeverre de gerechtigde deze daadwerkelijk heeft verzilverd. Van belang is de strekking van de aanspraak: het verstrekken van een periodieke uitkering na ontslag, zodat een evenredig deel van de uitkering in de gemeenschap valt (ECLI:NL:HR:2008:BE9080 en ECLI:NL:HR:2016:1293). In voornoemde overeenkomst van 5 april 1999 is opgenomen dat de voormalig werkgever van de man een overeenkomst van levensverzekering met [naam] . op het leven van de man regelt en dat de op te maken polis van levensverzekering van zodanige clausules zal worden voorzien dat deze polis voldoet aan de fiscale eisen, die aan een recht op periodieke uitkeringen worden gesteld.
Tussen partijen wordt als vaststaand aangenomen dat ter uitvoering van voornoemde overeenkomst het hiervoor genoemde bedrag van NLG 300.000 door de voormalig werkgever van de man is gestort in de lijfrentepolis bij (thans) [naam] , die met ingang van
1 maart 2019 tot maandelijkse uitkeringen aan de man zal overgaan. Zoals uit de hiervoor aangehaalde jurisprudentie kan worden afgeleid, gaat het bij de beantwoording van de hiervoor omschreven vragen om de strekking van de aanspraak op periodieke uitkeringen jegens een verzekeringsmaatschappij. Nu de strekking van de aanspraak is het verstrekken van een periodieke uitkering wegens gederfde c.q. te derven inkomsten ná ontslag, is de rechtbank van oordeel dat in beginsel een evenredig deel van de uitkering van de polis bij [naam] in de gemeenschap valt. Aan de omstandigheid dat de man tot op het moment van wijzen van deze beschikking nog geen enkele periodieke uitkering van [naam] heeft ontvangen, komt geen betekenis toe, evenmin als aan de omstandigheden dat de man na ontvangst van de ontslagvergoeding een nieuwe dienstbetrekking is aangegaan met een hoger salaris en hij in 2005 een tweede ontslagvergoeding heeft ontvangen.
Aangezien aan de man in 1999 een deel van de ontslagvergoeding (NLG 326.487,95) in de vorm van een bedrag ineens is uitgekeerd, is de rechtbank van oordeel dat het deel van de polis bij [naam] dat in de gemeenschap valt, en tussen partijen verdeeld dient te worden, als volgt moet worden berekend: de gehele ontslagvergoeding (een bedrag van NLG 326.487,95 te vermeerderen met de waarde van de lijfrente op de peildatum (10 augustus 2016)) evenredig verdeeld over het aantal maanden over de periode vanaf de datum ontslag
(26 februari 1999) tot de pensioengerechtigde leeftijd van de man, welk bedrag vermenigvuldigd dient te worden met het aantal huwelijksmaanden vanaf 26 februari 1999 tot de peildatum (10 augustus 2016) en verminderd dient te worden met het bedrag van
NLG 326.487,95 en verminderd dient te worden met de latente belastingclaim op de uitkeringen uit de lijfrentepolis. Hierbij gaat de rechtbank, bij gebrek aan gegevens er vanuit dat voornoemd bedrag van NLG 326.487,95 voor de peildatum reeds is opgesoupeerd dan wel dat partijen er rekening mee houden dat dit bedrag niet dubbel in de verdeling zal worden betrokken. Voor zover de ontslagvergoeding blijkens voornoemde berekening ziet op de periode ná de peildatum zijn deze naar maatschappelijke normen op bijzondere wijze aan de man verknocht.
de polis [naam] met polisnummer [polisnummer]
Op 7 juni 1999 hebben partijen en de voormalig werkgever van de man een afstandsverklaring getekend op grond waarvan de man eenmalig een bedrag van
NLG 158.897 ter pensioenverbetering is toegekend, welk bedrag terstond is gestort in een lijfrentepolis bij [naam] (polisnummer [polisnummer] ).
Partijen zijn het er over eens dat deze polis een pensioenvoorziening betreft die valt onder de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding.
bijdrage ten behoeve van levensonderhoud paard
Vaststaat dat partijen hun paard op 28 september 2015 hebben verkocht aan een derde. Met de koper is afgesproken dat partijen tot 1 maart 2012 een bijdrage leveren in het levensonderhoud van het paard van € 50 per maand.
Partijen zijn overeengekomen dat zij met ingang van 10 augustus 2016 ieder € 25 per maand rechtstreeks betalen aan de koper ter nakoming van voornoemde afspraak.