49.5.Verweerder heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat eiseres de identiteit van de afnemers van haar afnemers kende. Dat eiseres aan [T] doorgaf aan wie de goederen in Spanje konden worden vrijgegeven, leidt niet tot die conclusie. Eiseres heeft verklaard dat zij uitsluitend een naam doorgaf van een persoon die de goederen zou ophalen. Dit wordt bevestigd door de passage achter ‘4.’ in het Spaanse rapport (hierboven geciteerd). Verweerder heeft verder onvoldoende onderbouwd dat het feit dat eiseres de goederen in Spanje vrijgaf reden is om aannemelijk te achten dat zij had kunnen weten van de fraude.
50. Verweerder heeft voor wat betreft de Italiaanse afnemers gesteld dat de Italiaanse agenten kennis hadden van de fraude en die kennis aan eiseres moet worden toegerekend. De rechtbank is van oordeel dat verweerder dit niet aannemelijk heeft gemaakt. De door verweerder aangehaalde MSN-gesprekken van agente [O] zijn onvoldoende om aan te nemen dat zij weet had of had moeten weten van de fraude. Over de relatie tussen de agenten en eiseres is ook onvoldoende aangevoerd om hun kennis aan eiseres toe te rekenen.
51. Verweerder heeft zich beroepen op de 135 SCAC-verzoeken met betrekking tot eiseres in de periode in geding. Daarnaast zouden in de periode 2001 tot en met 2015 nog eens in totaal 515 SCAC-verzoeken met betrekking tot eiseres zijn uitgewisseld, aldus verweerder. De rechtbank oordeelt dat deze informatie niet kan dienen ter onderbouwing van het standpunt van verweerder dat eiseres deelnam aan de btw-fraude. Het bevestigt slechts dat zij in een risicovolle branche opereerde.
52. De correcties met betrekking tot [W] B.V. en [Y] B.V. hebben betrekking op inkooptransacties voorafgaand aan leveringen door eiseres aan [V] . [V] heeft vervolgens de goederen aan genoemde Nederlandse vennootschappen geleverd.
53. Verweerder neemt primair het standpunt in dat de twee Nederlandse afnemers missing traders zijn. Ze hebben de verschuldigde btw niet voldaan en de btw is niet bij hen na te heffen. [V] wist of had kunnen weten van de fraude. [V] heeft ter zake van de doorleveringen niet goed gelist en heeft uitsluitend geleverd aan risicovolle afnemers die nadien missing traders bleken. Gelet op de verwevenheid tussen [V] en eiseres moet de kennis van [V] aan eiseres worden toegerekend. Eiseres moet kennis hebben gehad van de identiteit van de Nederlandse afnemers en dat zij potentiële missing traders waren.
54. Eiseres bestrijdt het voorgaande. De bedoeling was in eerste instantie om Spaanse afnemers door te spelen naar [V] , maar dat is uiteindelijk niet gebeurd. Eiseres heeft [V] uitsluitend hulp geboden in de opstartfase. Een operationele band is niet ontstaan.
55. De rechtbank acht aannemelijk dat sprake is van fraude in de keten. Uit de stukken leidt de rechtbank af dat de twee Nederlandse afnemers niet op juiste wijze btw-aangifte hebben gedaan en de verschuldigde btw ook niet hebben voldaan, alsmede dat zij of de bij die ondernemingen feitelijk betrokken personen niet traceerbaar zijn. Ook heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat afnemer [W] B.V. een prijsval heeft veroorzaakt, hetgeen op fraude wijst. Dat [Y] B.V. niet aan haar btw-verplichtingen heeft voldaan wordt bevestigd door SCAC-informatie (bijlage Q048 bij het verweerschrift). Voor zover eiseres heeft gesteld dat de intentie van de Nederlandse afnemers ter zake van het niet voldoen aan de btw-verplichtingen niet was gericht op fraude, ligt het op haar weg om dit nader te onderbouwen. Verwezen wordt naar hetgeen hierboven met betrekking tot de fraude door de Spaanse afnemers is vermeld.
56. De rechtbank oordeelt verder dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres had moeten weten dat zij heeft deelgenomen aan de fraude. Ter toelichting dient het volgende.
57. De rechtbank acht aannemelijk dat [V] een verwijt kan worden gemaakt dat niet is voldaan aan de op haar rustende btw-verplichtingen. Dat [V] niet goed heeft gelist, leidt de rechtbank af uit informatie opgenomen in paragraaf 6.1.16 van het controlerapport. Ook is aannemelijk dat [V] het VAT-nummer van [W] niet heeft geverifieerd. Dit blijkt uit informatie opgenomen in paragraaf 6.1.13.2 van het controlerapport. Dat [V] niet aan haar btw-verplichtingen heeft voldaan wordt bevestigd door de in het dossier aanwezige SCAC-informatie (bijlagen Q044 en Q049 bij het verweerschrift). De door eiseres ingebrachte verklaring van [IIII] doet hieraan niet af. In de verklaring staat dat een gerenommeerd belastingadvieskantoor de listing voor [V] zou hebben verzorgd en dat daarover nooit klachten zouden zijn ontvangen van de Slowaakse overheid. Dit stemt echter niet overeen met de door verweerder ingebrachte SCAC-informatie van de Slowaakse overheid (bijlage Q044 bij het verweerschrift). Daarin staat immers dat [V] een waarschuwing heeft gekregen met betrekking tot de op hem rustende btw-verplichtingen in verschillende landen. Ook stemt de verklaring niet overeen met e-mails tussen [IIII] en [C] van 14 december 2007 (bijlage Q043 bij het verweerschrift).
58. Het feit dat [V] voornoemd verwijt kan worden gemaakt, betekent echter niet dat – zoals verweerder heeft gesteld – het verwijt aan eiseres moet worden toegerekend. Verweerder heeft zich in dit verband gebaseerd op de verwevenheid tussen eiseres en [V] . In dat verband is van belang dat uit de door verweerder ingebrachte informatie volgt dat eiseres bij de oprichting van [V] de intentie had bepaalde voor btw-fraude ‘risicovolle’ afnemers in Spanje aan [V] door te spelen. De samenwerking tussen eiseres en [V] was dus oorspronkelijk in ieder geval mede bedoeld om dergelijke Spaanse afnemers door te spelen
.Uit het dossier blijkt echter dat voornoemde Spaanse afnemers niet daadwerkelijk aan [V] zijn doorgespeeld. De oorspronkelijke bedoeling heeft dus geen gevolg gekregen.
59. Het is onder deze omstandigheden aan verweerder om te onderbouwen dat de verhouding tussen [V] en eiseres erop was gericht om ook andere risicovolle afnemers door te spelen. Daarin is verweerder niet geslaagd. Er is niets bekend over een verdere bedoeling van eiseres met betrekking tot [V] . In dit verband wijst de rechtbank erop dat verweerder heeft gesteld noch onderbouwd dat eiseres [V] heeft gebruikt om potentiële Nederlandse risicovolle afnemers zoals [W] B.V. en [Y] B.V. onder te brengen.
60. In dit verband is verder van belang dat uit het dossier blijkt dat eiseres hulp heeft geboden in de fase van het opzetten van [V] en dat zij daarvoor een vergoeding heeft ontvangen. Zo zijn in 2007 werknemers van eiseres naar [V] gegaan om te helpen bij het opzetten van het betalings- en ordersysteem. Ook is er bemoeienis van [C] geweest bij de keuze en wijze van inhoud geven aan de contacten met banken. Daarnaast heeft [JJJJ] in de periode 1 september 2007 tot en met 31 mei 2008 op de loonlijst van eiseres gestaan, terwijl hij werkzaamheden voor [V] verrichtte. Eiseres heeft het standpunt ingenomen dat dit tijdelijk en uit praktisch oogpunt was, hetgeen wordt bevestigd door een e-mailbericht van 14 april 2008 (bijlage Q038 bij het verweerschrift) en dossierstukken waaruit blijkt dat na 31 mei 2008 een contract tussen [V] en [JJJJ] tot stand is gekomen. Ook heeft eiseres in 2007 kapitaal uitgeleend aan [V] . Dit is in 2008 terugbetaald. Ten slotte heeft eiseres over het laatste kwartaal 2007 en het jaar 2008 een winstaandeel van [V] ontvangen. Uit het dossier blijkt echter niet dat de activiteiten van eiseres in relatie tot [V] zijn gecontinueerd na de opstartfase van [V] . De bewijslast ter zake ligt op verweerder. Hij heeft echter geen bewijs van de periode na 2008 ingebracht. Verweerder heeft ter zitting van 15 februari 2017 bevestigd dat er geen onderzoek is verricht met betrekking tot de betrokkenheid van eiseres bij [V] na 2008. Uit de e-mailberichten volgt ook niet, anders dan verweerder stelt, dat na 2008 een winstaandeel is genoten of na de oprichtingsfase door eiseres kapitaal aan [V] is verstrekt. De rechtbank merkt op dat de informatie in het dossier over samenwerking tussen de Zwitserse vennootschap van [L] genaamd [KKKK] enerzijds en [V] anderzijds (bijlagen Q050 tot en met 055 bij het verweerschrift) niet duidt op een continuering van de activiteiten van eiseres voor [V] na 2008. Verweerder verklaart bovendien zelf in dit verband dat die samenwerking uiteindelijk niet is doorgegaan.
61. Dat eiseres kennis kon hebben gehad van de identiteit van de Nederlandse afnemers en dat zij potentiële missing traders betroffen, is – anders dan met een beroep op verwevenheid met [V] – niet nader onderbouwd. Dit klemt te meer omdat de correcties betrekking hebben op leveringen in 2009 en 2010 en dus ruim na de oprichtingsfase van [V] waarbij eiseres betrokken was. Verweerder heeft in dit verband nog gesteld dat eiseres kennis had van het vervoer vanuit Luxemburg naar Nederland door [V] . Dit wordt bevestigd door de SCAC-informatie (bijlage Q049 bij het verweerschrift) en ook een e-mail van [C] van 17 juni 2013 (bijlage 10 bij de conclusie van repliek). Dit betekent echter geenszins dat eiseres de bijzonderheden van de afnemers van [V] kende.
62. Uit door verweerder ingebrachte e-mailberichten maakt de rechtbank op dat eiseres en haar bestuurders overleggen over de wijze waarop zij hun activiteiten op de fiscaal meest gunstige wijze kan worden vormgegeven. Bijlage Q009 bij het verweerschrift wijst hier op, met dien verstande dat de in dat bericht genoemde 19% (anders dan verweerder stelt) wijst op een vennootschapsbelastingtarief (vergelijk bijlage Q58). Daaruit volgt echter niet dat sprake is van deelname aan btw-fraude. Andere e-mailberichten lijken juist te wijzen op de intentie om niet betrokken te raken bij btw-fraude. De rechtbank verwijst naar e-mailberichten van [C] aan [L] van 31 mei 2007, waarin staat dat ze volgens de regels willen werken (bijlage Q010 bij het verweerschrift), en van [C] aan [IIII] van 14 december 2007, waarin staat dat ze geen problemen willen wekken (bijlage Q043 bij het verweerschrift).
63. Verweerder stelt subsidiair ten aanzien van de leveringen aan [V] dat het nultarief ten onrechte is toegepast vanwege misbruik van recht. De goederen zijn in het kader van de leveringen vervoerd vanuit Nederland naar Luxemburg en daarna terug naar Nederland. Dit is uitsluitend gebeurd om toepassing van het nultarief te realiseren. Er was geen noodzaak voor het intracommunautaire vervoer. Uit de vervoersbescheiden gevoegd bij de conclusie van repliek blijkt dat de goederen op dezelfde dag van Nederland naar Luxenburg en weer terug zijn vervoerd, aldus verweerder. Eiseres heeft dit laatste gemotiveerd bestreden. Ook stelt zij dat deze bescheiden niet exemplarisch zijn voor de leveringen waarop de correcties zien. Volgens haar lagen er ook langere periodes tussen de leveringen door eiseres aan [V] en doorlevering door [V] aan één van de gecorrigeerde afnemers. De rechtbank stelt vast dat dit wordt bevestigd door het dossier (vergelijk bijlage Q046 bij het verweerschrift). Reeds daarom faalt dit standpunt van verweerder.
64. Voor zover verweerder heeft gesteld dat het nultarief ten onrechte is toegepast omdat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat voldaan is aan de voorwaarden voor intracommunautaire leveringen, is het volgende van belang. Verweerder bestrijdt niet langer, zoals blijkt uit het ter zitting van 15 februari 2017 gestelde, dat sprake is geweest van vervoer van Nederland naar Luxemburg in verband met de levering door eiseres aan [V] . [V] was ter zake in Luxemburg btw verschuldigd. Daarmee is aan de bewijslast voor eiseres voldaan, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 15 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BM9147). 65. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.
Overige standpunten partijen
66. Eiseres heeft haar verzoeken om toepassing van 8:45 van de Awb en het oproepen van getuigen door de rechtbank herhaald op de zitting van 15 februari 2017. Daarbij heeft zij geageerd tegen de afwijzing van de rechtbank van die verzoeken in de brief van 28 december 2016. Daarnaast heeft eiseres verzocht de op de zitting van 15 februari 2017 aanwezige [LLLL] als getuige te horen in het kader van haar beroep op het vertrouwensbeginsel. Eiseres heeft gelet op het voorgaande geen belang bij deze onderzoekswensen. De rechtbank laat deze thans verder onbesproken.
67. De rechtbank komt ook niet toe aan de beroepen van eiseres op de fiscale neutraliteit, het vertrouwensbeginsel en het beginsel van fair play. Dit heeft ook te gelden voor hetgeen eiseres heeft aangevoerd tegen de boete. Deze dient op grond van al het voorgaande reeds te worden vernietigd.
68. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. De reeds in bezwaar gegeven proceskostenvergoeding is niet in geschil. De kosten voor beroep stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 3.960 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van de conclusie van repliek, 1 punt voor het verschijnen ter zitting van 11 augustus 2014, 0,5 punt voor het verschijnen op de comparitie van 15 juni 2015, 0,5 punt voor het verschijnen ter zitting van 1 september 2016, 0,5 punt voor het verschijnen ter zitting van 15 februari 2017, met een waarde per punt van € 495 en een wegingsfactor 2).
69. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van gelegen schade. Vanwege het ontbreken van voldoende onderbouwing van het bestaan van specifieke schade als gevolge van de onrechtmatige besluiten kent de rechtbank geen schadevergoeding toe. Aan het verzoek om heropening vanwege het onderbouwen van de omvang van schade wordt daarom niet toegekomen.