ECLI:NL:RBNHO:2015:4272

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 mei 2015
Publicatiedatum
26 mei 2015
Zaaknummer
15/870501-14
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen invoer van verdovende middelen en gewoontewitwassen met aanzienlijke geldbedragen

Op 1 mei 2015 heeft de Rechtbank Noord-Holland een vonnis uitgesproken in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de invoer van verdovende middelen en gewoontewitwassen. De zaak kwam voort uit een onderzoek naar de invoer van cocaïne en het witwassen van aanzienlijke geldbedragen. De verdachte, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], was op het moment van de zitting gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie, mr. R. Hagemeier, vorderde bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft de feiten chronologisch besproken en kwam tot de conclusie dat de verdachte samen met anderen opzettelijk cocaïne had ingevoerd in Nederland en zich schuldig had gemaakt aan gewoontewitwassen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op verschillende manieren betrokken was bij de invoer van cocaïne, waaronder het onderhouden van contacten met een organisatie in Suriname en het coördineren van het transport per pakketpost. De verdachte werd ook beschuldigd van het witwassen van geldbedragen die niet konden worden verklaard uit legale bronnen. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de tenlastegelegde feiten en legde een gevangenisstraf van 42 maanden op, met verbeurdverklaring van de in beslag genomen geldbedragen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/870501-14 (P)
Uitspraakdatum: 1 mei 2015
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 20 april 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie De Schie te Rotterdam.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R. Hagemeier en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. G.N. Weski, advocaat te Rotterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv), ten laste gelegd dat:
feit 1, primair
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 17 maart 2014 tot en met 3 april 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of Rotterdam, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 193,5 gram en/of ongeveer 2,1 kilogram, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 1, subsidiair
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 17 maart 2014 tot en met 3 april 2014 te Schiphol en/of Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feiten heeft getracht te verschaffen en/of
- een of meer anderen getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of daarbij behulpzaam te zijn en/of daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat die feit(en),
immers heeft/hebben verdachte, en/of zijn mededader(s) (daartoe):
- met elkaar en/of opdrachtgever(s) (telefonische) contacten onderhouden en/of
- afspraken gemaakt en/of
- een of meer ontmoetingen gehad en/of
- adresgegevens ten behoeve van het/de (te verzenden) pakket(ten) met verdovende middelen doorgegeven en/of ontvangen en/of
- instructies (door)gegeven en/of ontvangen (o.a. met betrekking tot de verbergplaats(en) van de verdovende middelen) en/of
- ( telefonisch) informatie verstrekt en/of ontvangen over het land van herkomst van de verdovende middelen (bronland) en/of de mogelijke verzend- en/of aankomstdata van het/de pakket(ten) met verdovende middelen en/of
- afspraken gemaakt over het afhalen van het/de pakket(ten) met verdovende middelen en/of
- geld ontvangen en/of afspraken gemaakt omtrent (een) beloning(en);
feit 2
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 1 juli 2014, te Rotterdam en/of Schiphol en/of Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) van een voorwerp, te weten (telkens) een geldbedrag en/of bankbiljetten,
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld,
althans heeft hij en/of zijn mededader(s) (telkens) verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, te weten (telkens) een geldbedrag en/of bankbiljetten, was of wie bovenomschreven voorwerp(en) voorhanden had,
en/of
heeft hij, verdachte en/of zijn mededader(s) een voorwerp, te weten (telkens) een geldbedrag en/of bankbiljetten, verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten (telkens) een geldbedrag, gebruik gemaakt
immers is op 30 april 2014 op de Rabo Totaalrekening ten name van [medeverdachte 1] met rekeningnummer [rekeningnummer 1] een geldbedrag van 800 euro gestort
en/of
immers zijn er in de periode van 1 januari 2010 tot en met 1 juli 2014 op de ING (betaal)rekening met rekeningnummer [rekeningnummer 2] ten name van [medeverdachte 1] de/het navolgende geldbedrag(en) (met een totaal van 92.669,30 euro) gestort te weten:
- In 2010 18 stortingen met een totaal bedrag van 14.140,- euro en/of
- In 2011 19 stortingen met een totaal bedrag van 12.750- euro en/of
- In 2012 20 stortingen met een totaal bedrag van 17.690,- euro en/of
- In 2013 22 stortingen met een totaal bedrag van 32.230,- euro en/of
- In 2014 9 stortingen met een totaal bedrag van 15.859,30 euro
en/of
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) op 11 maart 2014 bij [bedrijfsnaam] te Rotterdam een kartonnen doos (pakketnummer R095) met daarin verborgen/verpakt in een of meer dekbedovertrekken (euro)bankbiljetten met een totale waarde van 58.000 euro ter verzending als luchtvracht naar Suriname aangeboden en/of daarbij (valselijk) opgegeven/vermeld dat de afzender van het pakket was genaamd [naam 1] wonende aan de [adres 1] te Rotterdam en/of dat de waarde van het pakket (totaal) 54
euro bedroeg
en/of
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) op of omstreeks 30 mei 2014 een hoeveelheid (euro)bankbiljetten ter waarde van (totaal) 49.000 euro, althans 35.070,- euro verworven en/of vervoerd door dit geldbedrag in Amsterdam op te halen en/of te vervoeren naar Rotterdam
en/of
immer heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) op of omstreeks 2 juni 2014 een hoeveelheid (euro)bankbiljetten (met een totale waarde van 35.070,- euro) op meerdere plaatsen in zijn woning te Rotterdam bewaard of voorhanden gehad, te weten
- een hoeveelheid bankbiljetten ter waarde van (ongeveer) 900 euro in een portemonnee op de slaapkamer en/of
- een hoeveelheid bankbiljetten ter waarde van (ongeveer) 2.000 euro in een kledingkast op de slaapkamer en/of
- een hoeveelheid bankbiljetten ter waarde van (ongeveer) 1.000 euro in een broek in de woonkamer en/of
- een hoeveelheid bankbiljetten ter waarde van (ongeveer) 150 euro in een stoel in de woonkamer en/of
- een hoeveelheid bankbiljetten ter waarde van (ongeveer) 31.020 euro in een kast in de woonkamer;
terwijl hij, verdachte (telkens) wist dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk
of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
feit 3
hij in of omstreeks 2 juni 2014 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 40 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

2.1.
Geldigheid dagvaarding en bevoegdheid
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
2.2.
Bespreking van het niet-ontvankelijkheidsverweer (feit 3)
Ter terechtzitting is namens de verdachte bepleit het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging ten aanzien van feit 3, omdat – kort gezegd – het instellen van de vervolging voor dit feit onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde, in de zin van het verbod van willekeur, omdat geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn, nu het gaat om een zeer kleine hoeveelheid softdrugs.
De rechtbank verwerpt het door de raadsman gevoerde verweer. Voorop staat dat de beslissing om tot vervolging over te gaan zich slechts in zeer beperkte mate leent voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing. De enkele omstandigheid dat bij bezit van een dergelijke hoeveelheid softdrugs zoals in onderhavige zaak zal worden vervolgd en doorgaans een geldboete van 200 euro (of hoger bij recidive) zal worden geëist volgens de richtlijn van het openbaar ministerie (Richtlijn voor strafvordering Opiumwet, softdrugs (2015R019)), geeft op zichzelf geen aanleiding te oordelen dat om die reden geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie tot dagvaarding van dit feit kon overgaan. Het verweer wordt daarom verworpen.
De rechtbank heeft aldus vastgesteld dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging.
2.3.
Geen redenen tot schorsing
De rechtbank heeft voorts ook vastgesteld dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
3.2.
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van het volgende.
Voorafgaande opmerking
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis zal de rechtbank de feiten chronologisch bespreken, en daarbij telkens aangeven op welk feit de redengevende feiten en omstandigheden betrekking hebben.
feit 2
Op woensdag 12 maart 2014 wordt tijdens controlewerkzaamheden op een uitgaande luchtvrachtzending voor vlucht PY993 met eindbestemming Paramaribo (Suriname) een pakket aangetroffen voorzien van pakketnummer R095. Op dit pakketnummer staat vermeld als afzender [naam 1], adres [adres 1] te Rotterdam, telefoonnummer [telefoonnummer 1] (hierna [telefoonnummer 1]). De ontvanger van het pakket betreft [naam 2] te Paramaribo. Het pakket is verzonden via [bedrijfsnaam] in Rotterdam. Op de goederen verklaring van [bedrijfsnaam] is vermeld dat de inhoud van het pakket bestaat uit levensmiddelen ter waarde van 39 euro en goederen ter waarde van 15 euro. De totale waarde is volgens opgaaf 54 euro. Na opening van het pakket worden in opgevouwen dekbedovertrekken meerdere in plastic folie en carbonpapier verpakte pakketten met papiergeld aangetroffen. [2] In totaal wordt 58.000 euro aangetroffen, bestaande uit onder meer 73 eurobankbiljetten van 500 euro. [3]
Uit nader onderzoek van de FIOD blijkt dat de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] verdachte betreft. [4] In de woning van verdachte is tevens verpakkingsmateriaal aangetroffen van een telefoontoestel met imei-nummer [imei-nummer]. [5] Uit tapgegevens blijkt dat het telefoonnummer [telefoonnummer 1] gebruikt is in een telefoontoestel met voornoemd imei-nummer. [6]
Uit camerabeelden blijkt dat een persoon gelijkend op verdachte op 11 maart 2014 bij [bedrijfsnaam] te Rotterdam een kartonnen doos aanbiedt. Deze persoon vult een formulier in en betaalt voor de verzending van het pakket. Deze persoon staat bij [bedrijfsnaam] bekend als [naam 1] en heeft al eerder 4 pakketten ter verzending aangeboden. [7]
Voorts blijkt uit onderzoek van de FIOD dat de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer 2] (hierna: [telefoonnummer 2]) medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2]) is en ook wel wordt aangesproken met ‘[medeverdachte 2]’. [8]
Op 13 maart 2014 om 18:22 uur wordt verdachte met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] gebeld door een onbekend gebleven persoon ([medeverdachte 3], ([telefoonnummer 3])) in Suriname, in welk gesprek het volgende wordt besproken.
[telefoonnummer 1]: Ja [medeverdachte 3] (fon) ([medeverdachte 3])
[telefoonnummer 3]: Hoe is het?
[telefoonnummer 1]: Ja hoe is het. Wat heb jij daar gehoord?
[telefoonnummer 3]: Neen, niets. Ik heb die andere mannen niet meer gebeld maar het kan niet zo zijn als wat die mannen de eerste keer hebben gezegd.
[telefoonnummer 1]: Ja toch
[telefoonnummer 3]: Dus . ..(ntv) misschien moet je weer even met ze checken en kijken of ze daar al iets hebben of niet.
[telefoonnummer 1]: Ja toch.
[telefoonnummer 3]: Ja dan weten we hoe of wat. Maar ik vind het wel uuuhhh
[telefoonnummer 1]: Maar iemand heeft jou persoonlijk gezegd hé? Dat dat ding daar is?
[telefoonnummer 3]: Die mannen hebben het tegen die persoon (vrouw) gezegd van wie het is. Op wiens naam het is toch?
[telefoonnummer 1]: Ja toch?
[telefoonnummer 3]: Dus ja ehm het is daar achtergehouden. Dat zegt zij dan. Hoe kan zij dat nou weten? Als die mensen, daar bij jou, het niet weten hoe kan zij het dan weten? Dat kan niet (..)
[telefoonnummer 3]: Neen neen neen. Maar wat ik wilde zeggen. Het nummer wat die andére mannen hebben gebruikt is 1 oude dat eindigt op ehm ik zal even naar het nummer gaan kijken bij die andere man en dan zal ik het voor je sturen. Dan weet jij welke het is
[telefoonnummer 1]: Oke, van die andere mannen. Want wij zouden vandaag met die mannen afstemmen maar vanwege dit dacht ik van ik blijf in de buurt zodat ik nog op en neer kan naar die ehm je weet toch. [9]
Op 13 maart 2014 om 12:31 uur ontvangt verdachte op telefoonnummer [telefoonnummer 1] een sms-bericht met de tekst ‘
[telefoonnummer 4] daarop moeten ze bellen’. [10] In de woning van verdachte wordt een telefoontoestel (Nokia 100) aangetroffen met daarin een simkaart behorend bij telefoonnummer [telefoonnummer 4] (hierna [telefoonnummer 4]). [11] Uit onderzoek bij [bedrijfsnaam] blijkt dat een persoon bekend onder de naam [naam 1] op 4 februari 2014 een pakket ter verzending naar Suriname heeft aangeboden en daarbij het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 4] heeft opgegeven. [12]
Op 14 maart 2014 om 16:41 uur belt een onbekend gebleven persoon ([medeverdachte 3]) wederom naar verdachte (NN) op telefoonnummer [telefoonnummer 1], in welk gesprek onder meer het volgende wordt besproken.
D: Heb je de telefoon gecheckt? (..)
NN: Ja toch, maar omdat ie er niet eh, omdat ie mij heeft afgebeld ben ik daar niet gegaan.
D: Neen neen, het is niet van die mannen. Het is die ene waar die mannen jou op gaan bellen. (..)
NN: Oh dit ooohhh oke oh oooohhh die ja, oke dan zal ik het direct aanzetten. (..) Ik heb ze in de lader gelaten.
D: Dan moet je even checken of het is (over) gegaan.
NN: Is goed. Oké. [13]
feit 1 primair
Uit onderzoek komt naar voren dat verdachte vanaf 27 maart 2014 gebruik maakt van het telefoonnummer [telefoonnummer 5] (hierna genoemd [telefoonnummer 5]). [14] Een persoon die [medeverdachte 3] genoemd wordt maakt onder meer gebruik van het Surinaams telefoonnummer [telefoonnummer 6]. [15]
Op 28 maart 2014 om 15:02 uur belt [medeverdachte 3] (D) naar verdachte (R) op het telefoonnummer [telefoonnummer 5], in welk gesprek onder meer het volgende wordt besproken.
D: Ik had nog minstens twee, eeehhh, ik weet niet of je twee nummers kan vinden.
R: Je hebt twee nummers nodig?
D: Ja, hmm en ehm misschien ehm, je moet kijken of je twee codes voor mij kan vinden, die namen ga ik zelf zetten.
R: Hé?
D: 1 code dan, laat me kijken
R: Eentje?
D: Een code van daar in de buurt. [16]
Om 17:26 uur stuurt verdachte een sms-bericht naar [medeverdachte 3] met de tekst ‘
[telefoonnummer 7]’, waarna hij van [medeverdachte 3] een sms-bericht terug ontvangt met de tekst ‘
Ok heb je nog een en een postcode’. [17]
Om 17:44 uur belt verdachte (R) naar [medeverdachte 3] (D), in welk gesprek onder meer het volgende wordt besproken.
R: Ja, [medeverdachte 3]. Bedoel je gewoon een ingewikkelde (lastige)
D: Ja gewoon eentje, een ingewikkelde. Maar wel eentje bij jou daar in de stad.
R: Ja ja ja, is goed.
D: Dan laat ik het gewoon daar aankomen.
R: Oke, dat zal ik voor je sturen. [18]
Vervolgens stuurt verdachte om 17:47 uur een sms-bericht naar [medeverdachte 3] met de tekst ‘
[adres 2]’. Om 17:49 uur belt verdachte (R) wederom met [medeverdachte 3] (D), in welk gesprek onder meer het volgende wordt besproken.
R: Ja, die ene die ik naar je hebt gestuurd, dat komt overeen met de naam. Met de straatnaam.
D: Oh met, ehm wacht even hoor. Die ene die je naar mij hebt gestuurd?
R: Ja toch, die komt ehm. Maar ik stuur een andere naam je en dat komt met elkaar overeen, dus dat is gewoon een eeehhh, ……(internet)……
D: Dat klopt toch gewoon?
R: Ja, het klopt echt
D: Oke dan is het goed. Zolang het klopt is het goed. Ik zet gewoon een naam. Dus dat eh, ja ehm je moest nog ding naar mij sturen toch? Nog een telefoonnummer.
R: Oh nog een telefoonnummer?
D: Ja
R: Oh oke dan ga ik er eentje halen. [19]
Om 18:36 uur stuurt verdachte een sms-bericht naar [medeverdachte 3] met de tekst ‘
[telefoonnummer 8]’. [20]
Om 23:39 uur belt medeverdachte [medeverdachte 2] (R) met nummer [telefoonnummer 2] (zoals bij de redengevende feiten en omstandigheden van feit 2 vermeld) met de gebruiker van het Surinaams telefoonnummer [telefoonnummer 9] (NN), in welk gesprek onder meer het volgende wordt besproken.
NN: Dus dan moet je de naam en dingen naar mij sturen zodat ik een appartement voor hem kan reserveren.
R: Is goed. Is stuur het straks naar jou.
NN: Ja, straks anders morgenochtend, in de ochtend is goed want ik ga in de ochtend naar die man van het appartement.
R: Oke dan stuur ik voor morgenochtend om zeven uur naar jou.
Op 29 maart 2014 om 7:18 uur stuurt medeverdachte [medeverdachte 2] een sms-bericht naar de gebruiker van het Surinaamse telefoonnummer [telefoonnummer 9] met de tekst ‘
[naam 3] [adres 3] gr. [medeverdachte 2]’. [21]
Op 30 maart 2014 worden de pakketten die op deze dag zijn aangekomen met de vlucht van Surinam Airways met nummer PY994 gecontroleerd. Een van de pakketten is voorzien van pakketnummer 20741 en heeft een handgeschreven adressering met daarop onder meer de volgende gegevens: ‘naam: [naam 4].[naam 4], adres: [adres 2], plaats: Rotterdam, telefoonnummer: [telefoonnummer 7]’. [22] Een tweede pakket met pakketnummer 20754 is voorzien van een handgeschreven adressering met daarop onder meer de volgende gegevens: ‘naam: [naam 3], tel: [telefoonnummer 8], adres: [adres 3] Rotterdam. [23] In het pakket met pakketnummer 20741 wordt een plastic bak met bruine vruchten aangetroffen. In deze bruine vruchten worden in totaal 245 bollen aangetroffen. Het totaal netto gewicht van de inhoud van deze bollen betreft 193,55 gram. [24] Nader onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut wijst uit dat de inhoud van de bollen cocaïne bevat. [25] Het pakket met pakketnummer 20741 wordt met oorspronkelijke inhoud, behoudens de plastic bak met bruine vruchten, doorgelaten in het logistieke proces. [26]
In het pakket met pakketnummer 20754 worden levensmiddelen en 9 flessen haarolie aangetroffen. [27] Nader onderzoek wijst uit dat 6 van de 9 flessen cocaïne bevatten. Het nettogewicht hiervan bedraagt 2,1 kilogram. [28]
Op 31 maart 2014 om 16:53 uur belt verdachte ([verdachte]) met telefoonnummer [telefoonnummer 5] naar [medeverdachte 3], in welk gesprek onder meer het volgende wordt besproken.
[medeverdachte 3] vraagt of [verdachte] al naar de telefoons heeft gekeken of dat hij al door die mannen is gebeld
[verdachte] zegt dat die mannen hem nog niet hebben gebeld. Die mannen bellen niet zegt [verdachte]. De laatste paar keren hebben die mannen hem ook niet gebeld.
[medeverdachte 3] zegt dat hij de namen van één van ze aan [verdachte] door zal geven. (..) [medeverdachte 3] zegt dat als [verdachte] zover is hij hem moet bellen zodat hij de namen door kan geven. [29]
Om 17:22 uur belt [medeverdachte 3] naar verdachte ([verdachte]) op telefoonnummer [telefoonnummer 5], in welk gesprek onder meer het volgende wordt besproken.
[medeverdachte 3] zegt dat [verdachte] hem twee had gegeven en dat hij de beide heeft gebruikt. [verdachte] zegt dat er slechts eentje is afgegaan. (..) [verdachte] vraagt of het naar dezelfde plek is gestuurd. [medeverdachte 3] zegt van wel maar dat [verdachte] voor hem moet checken of het het eerste of het laatste nummer is geweest waarop hij gebeld is. [medeverdachte 3] zegt dat [verdachte] dit even voor hem moet checken. Is goed zegt [verdachte].
Vervolgens stuurt verdachte een sms-bericht naar [medeverdachte 3] met de tekst ‘
Einde [telefoonnummer 7]’. [30]
Omstreeks 16:28 uur rijdt medeverdachte [medeverdachte 2] in een Peugeot Partner en parkeert hij op de [adres 4] te Rotterdam. Een negroïde man stapt uit de woning aan de [adres 4] en loopt met medeverdachte [medeverdachte 2] weg. Om 16:51 uur komen beiden terug bij de auto en vertrekken. Om 17:11 uur stopt de Peugeot Partner op de [adres 5] te Rotterdam. Om 17:13 uur belt medeverdachte [medeverdachte 2] aan bij de [adres 5] en wordt binnengelaten. Op dat moment wordt gezien dat de negroïde man in de Peugeot Partner zit. Om 17:17 uur loopt medeverdachte [medeverdachte 2] weer naar de Peugeot Partner en vertrekt weer. [31] Het pand aan de [adres 5] in Rotterdam wordt vanaf maart 2014 gedurende twee maanden tot 15 mei 2014 gehuurd door verdachte. [32]
Om 17:27 uur belt [medeverdachte 3] (D) naar verdachte (R) met telefoonnummer [telefoonnummer 5], in welk gesprek onder meer het volgende wordt besproken.
R: Ja, [medeverdachte 3]. Heb je het gezien?
D: Ja [verdachte]. Dat is juist de kleine, die andere, die van ons, daarvoor moet je die mannen bellen hoor. Op die andere telefoon, op die eeehhh 61 op het einde.
R: Ja toch.
D: Juist maar ben je daar of ben je nog niet daar?
R: Ja toch, want ik vroeg het net he, toevallig heb ik [bijnaam] gezien. Die man moest net bij mij zijn en hij zei dat ze om half zes sluiten dus ik ga snel even proberen. (..)
R: Ik ga nu gelijk effe proberen maar dan moet je mij de naam even doorgeven.
Om 17:29 uur stuurt [medeverdachte 3] een sms-bericht met de tekst ‘
20754 [naam 3]’ naar verdachte.
Om 19:02 uur belt medeverdachte [medeverdachte 2] ([medeverdachte 2]) naar een onbekend gebleven persoon ([telefoonnummer 10]) in Suriname, in welk gesprek onder meer het volgende wordt besproken.
[medeverdachte 2] zegt dat hij niets van zijn oom heeft gehoord.
Misschien morgen zegt [telefoonnummer 10].
[medeverdachte 2] zegt dat [verdachte] ernaar vroeg. [medeverdachte 2] is net bij hem ([verdachte]) geweest en tegen hem gezegd om er naar te gaan informeren. [33]
Op 1 april 2014 om 10:36 uur belt een medewerkster van pakkettendienst [bedrijfsnaam] te Rotterdam (NNvrouw) naar het telefoonnummer [telefoonnummer 7] ([verdachte]), in welk gesprek het volgende wordt besproken.
NNvrouw vraagt of zij met de familie [naam 4] spreekt, [verdachte] bevestigt dit. NNvrouw zegt dat er een pakket uit Suriname is met nummer 41, de kosten zijn 15 euro. [verdachte] bedankt de nnvrouw.
Om 12:51 uur belt verdachte met telefoonnummer [telefoonnummer 5] (R) naar [medeverdachte 3] (D), in welk gesprek onder meer het volgende wordt besproken.
R: Die van, het nummer wat ik je gisteren gaf. Die nummer 17.
D: Ja 17 hmm
R: Ja, die is er wel maar die andere is er nog niet. Tenminste, die mensen hebben nog niet gebeld. [34]
Om 15:00 uur belt de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 7] naar pakkettendienst [bedrijfsnaam] te Rotterdam en informeert of er een doos is gekomen voor ‘[naam 3]’, waarna een medewerkster van de pakkettendienst vraagt waar ze het hebben gepost. De gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 7] zegt dat hij dat niet weet, waarna de medewerkster van de Pakkettendienst laat weten dat er geen pakket op deze naam is binnengekomen. [35]
Om 15:02 uur belt verdachte met telefoonnummer [telefoonnummer 5] naar [medeverdachte 3] en zegt dat hij net heeft gebeld en dat er niets op die naam binnen is. Hij vindt het raar en zegt dat die vrouw vroeg waar ze het hebben gezet (gepost).
Om 16:56 uur wordt verdachte ([verdachte]) gebeld door [medeverdachte 3], in welk gesprek onder meer het volgende wordt besproken.
[medeverdachte 3] zegt dat ze hier gebeld hebben en dat het gewicht waarschijnlijk een rol heeft gespeeld. [medeverdachte 3] zegt dat het een beetje te zwaar was en dat die mannen het hebben achtergehouden om het te bekijken. (..) [verdachte] moet er wel iedere dag even op gaan kijken of er iets is binnengekomen.
Om 16:59 uur wordt medeverdachte [medeverdachte 2] (R) gebeld door een onbekend gebleven persoon uit Suriname (NN), in welk gesprek onder meer het volgende wordt besproken.
NN: Kan je het weghalen (meenemen/ophalen) (..)
NN: Wacht ik geef je het pakketnummer dan is het veel makkelijker. (..)
NN: 20741
R: dus 20741
NN: Ja en de naam is [naam 4]. [36]
Om 20:40 uur wordt medeverdachte [medeverdachte 2] (R) wederom gebeld door een onbekend gebleven persoon uit Suriname (NNman), in welk gesprek onder meer het volgende wordt besproken.
NNman zegt dat [medeverdachte 2] morgen met [verdachte] man moet praten en dat hij die mensen moet bellen en zeggen dat hij voor zijn werk in Engeland zit en dat hij iemand anders wil sturen om het op te halen. [verdachte] man moet met het nummer bellen dat is opgegeven en moet zich ook met [naam 4] voorstellen. In de ochtend moet [medeverdachte 2] wel even observeren. NNm zegt dat het niet veel is. Het zou slechts om “200 euro” gaan. En die van mij, vraagt [medeverdachte 2]. Die was wel groot en volgens het oude systeem, zegt de NNm.
Op 2 april 2014 om 10:45 uur belt de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 7] naar pakkettendienst [bedrijfsnaam] te Rotterdam en informeert wederom of er al een pakket op naam van [naam 3] met pakketnummer 20754 binnen is, waarop de medewerkster zegt dat ze vermoedt dat het bij de douane is.
Om 14:23 uur belt verdachte ([verdachte]) met telefoonnummer [telefoonnummer 5] naar [medeverdachte 3], in welk gesprek onder meer het volgende wordt besproken.
[verdachte] vraagt of die man het andere wel kan gaan halen.
[medeverdachte 3] zegt dat [verdachte] een vriend moet laten bellen en dat het op naam van [naam 4] is. Deze vriend moet zeggen dat [verdachte] [naam 4] is en dat hij er niet is. [verdachte] moet dan iemand langs sturen om het te halen. [medeverdachte 3] zegt dat [verdachte] het in zijn geheel aan die andere man moet geven. [medeverdachte 3] zegt dat het maar een beetje is. [verdachte] vraagt of het hetzelfde systeem is. Die ene die [verdachte] als laatste had, zegt [medeverdachte 3]. (..)
Die mannen moeten het rechtstreeks bij die andere man gaan halen zegt [medeverdachte 3]. [verdachte] hoeft het niet te nemen. (Het hoeft niet eerst langs [verdachte]) [37]
Om 14:34 uur belt verdachte met medeverdachte [medeverdachte 2] en zegt hem dat hij kan gaan. Om 15:33 uur belt verdachte nogmaals naar medeverdachte [medeverdachte 2], die hem vraagt of het ‘
die van [naam 4]’ is waarop verdachte zegt dat ‘
die mannen weten welke het is’. Om 18:01 uur belt medeverdachte [medeverdachte 2] naar verdachte en zegt dat ‘
die jongen al klaar is’.
Op 3 april 2014 om 13:40 uur belt verdachte (R) naar [medeverdachte 3], in welk gesprek het volgende wordt besproken.
D: Neen toch … (ntv) … maar nu, ehm één van die mannen van die man is het gaan halen en toen hij het openmaakte daar bij hem zat dát er niet in. Daarin.
R: Hmmmmm?! (..)
D: Daarom ben ik blij dat jij niet geweest bent omdat eh
R: Ja toch. Zo, ik ben direct blij. [38]
Het pakket met nummer 20754 op naam van [naam 3] is in zijn geheel in beslag genomen en werd niet doorgezonden naar de afzender. [39]
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft ter terechtzitting op 20 april 2015 als getuige verklaard dat verdachte de ‘[verdachte] Man’ en [verdachte] is. [40]
Op 2 juni 2014 wordt tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte in de trapkast verpakkingsmateriaal aangetroffen. [41] Nader onderzoek wijst uit dat zich op dit verpakkingsmateriaal resten bevinden van cocaïne. [42] In de woning van verdachte worden voorts diverse mobiele telefoons en verpakkingen van mobiele telefoons aangetroffen. [43]
In de woning wordt onder andere een telefoontoestel (Nokia 100) aangetroffen met daarin een simkaart behorend bij telefoonnummer [telefoonnummer 4] [44] en een telefoontoestel (Nokia 100) met daarin een simkaart behorend bij telefoonnummer [telefoonnummer 11] (hierna: [telefoonnummer 11]). [45]
feit 2 (vervolg)
Uit financieel onderzoek naar de bankrekeningen van medeverdachte [medeverdachte 1] blijkt het volgende. Op 30 april 2014 wordt op de Rabo Totaalrekening ten name van [medeverdachte 1] met rekeningnummer [rekeningnummer 1] een geldbedrag van 800 euro gestort. [46]
De ING betaalrekening met rekeningnummer [rekeningnummer 2] ten name van [medeverdachte 1] heeft op 1 januari 2010 een negatief saldo van -947,82 euro. Op 1 juli 2014 is het saldo eveneens negatief, en wel -904,80 euro. [47] In deze periode wordt in totaal 92.669,30 euro gestort op de rekening. In 2010 worden 18 stortingen gedaan met een totaal bedrag van 14.140 euro, in 2011 worden 19 stortingen gedaan met een totaal bedrag van 12.750 euro, in 2012 worden 20 stortingen gedaan met een totaal bedrag van 17.690,- euro, in 2013 worden 22 stortingen gedaan met een totaal bedrag van 32.230,- euro en in 2014 worden 9 stortingen gedaan met een totaal bedrag van 15.859,30 euro. [48] In alle voornoemde jaren overschrijdt het totaal aan afschrijvingen het totaal van reguliere bijschrijvingen, en zijn die afschrijvingen slechts mogelijk door de contante stortingen op deze rekening. [49]
Bij de belastingdienst zijn van verdachte in 2010 inkomsten in verband met uitkoop door een compagnon uit een v.o.f. ter hoogte van 3.000 euro bekend, in 2011 looninkomsten van 6.670 euro, in 2012 looninkomsten van 21.719 euro, in 2013 looninkomsten van 20.347 en in 2014 looninkomsten van 7.760 euro. [50] Deze bij de belastingdienst bekende looninkomsten over de jaren 2011 tot en met 2013 zijn niet door verdachte genoten. [51]
Van medeverdachte [medeverdachte 1] zijn bij de belastingdienst in 2010 looninkomsten van 34.440 euro, in 2011 van 26.778 euro, in 2012 van 24.951 euro, in 2013 van 23.492 euro en in 2014 van 18.722 euro bekend. [52]
In de periode van 17 april 2009 tot en met 27 juni 2014 worden door verdachte diverse auto’s gehuurd voor een bedrag van in totaal ruim 57.000 euro. [53]
Op 30 mei 2014 om 15:38 uur wordt [medeverdachte 3] (D) op het Surinaams telefoonnummer [telefoonnummer 12] gebeld door verdachte met het telefoonnummer [telefoonnummer 11], in welk gesprek onder meer het volgende wordt besproken.
D: Want ik heb daar nog een 50 liggen, bij die uuuhh, dus dan kon je die ook gelijk ‘gooien’ (overmaken/sturen)
R: Maar waar is die 50? Aan de andere kant of hier?
D: In Rotterdam, ehm Amsterdam, Amsterdam
R: Oh Amsterdam
D: Ja
R: Anders rij ik even langs en haal het op. [54]
Om 20:47 uur belt verdachte met telefoonnummer [telefoonnummer 11] naar een onbekend gebleven persoon met telefoonnummer [telefoonnummer 13] en zegt hem dat hij nu vertrekt. [55] Om 22:00 uur belt verdachte nogmaals en zegt dat hij er met twee minuten is. Op dat moment straalt de telefoon met telefoonnummer [telefoonnummer 11] een mastlocatie in Amsterdam aan. [56]
Op 31 mei 2014 om 9:54 uur belt verdachte ([verdachte]) nogmaals met de onbekend gebleven persoon ([medeverdachte 4]), in welk gesprek onder meer het volgende wordt besproken.
[verdachte]: Sorry dat ik je stoor, maar ik was bezig om het ding te tellen en ik mis 1000 [duizend]
[medeverdachte 4]: Nee nee nee nee
[verdachte]: Het is 49
[medeverdachte 4]: Dat is onmogelijk.
[verdachte]: Maar ik zeg het je. Ik word net wakker en ik dacht voordat ik naar die mensen ga, laat ik het nog even tellen, die ene 5000 [vijf duizend] bundel. Die, da tis maar 4000 [vier duizend]
[medeverdachte 4]: nee het is niet mogelijk dat die ontbreekt.[verdachte]: ik zeg het je.(..)[verdachte]: En ik weet niet of je iets op de biljetten hebt geschreven? Want op die waar duizend ontbreekt, daar op het vijftig (biljet) , daar heeft iemand ‘duizend’ opgeschreven, dus ik weet niet wat dat betekent. (…)
[medeverdachte 4]: Normaal gesproken, het geld [ovb] elke keer. Als ik het aan iemand geef, dan wil ik dat die persoon het telt voordat …
[verdachte]: Ja, maar we waren in de auto gisteren, snap je wat ik bedoel? Dat is het probleem. (..)
[verdachte]: Ik weet het niet man, ik weet het echt niet. Ik heb het nu drie keer geteld. De vijfhonderd en alles is compleet, met tien tien tien tien. Maar er zijn er twee van de vijf duizend, vijf duizend, die is niet goed. [57]
Om 10:18 uur belt deze onbekend gebleven persoon ([medeverdachte 4]) met verdachte ([verdachte]), in welk gesprek onder meer het volgende wordt besproken.
[medeverdachte 4]: Ja, heb je het nog een keer nageteld?
[verdachte]: Ik heb het intussen 4 of 5 keer geteld. Er ontbreken precies twintig stuks van vijftig, dat is precies duizend.
Om 13:52 uur belt verdachte (R) met het telefoonnummer [telefoonnummer 11] naar [medeverdachte 3] (D), in welk gesprek het volgende wordt besproken.
R: Luister dan. Ik ben gisteravond naar die vriend van je gegaan toch?
D: Ja
R: Dus vanmorgen toen ik opstond dacht ik van, laat ik het maar even gaan tellen voordat ik het naar die mannen breng. Nu ben ik het gaan tellen en was het 49. (..)
Die man heeft het in de auto aan mij gegeven, dus ja, wij konden het niet tellen. (..)
R: Ik ga zo meteen naar die mannen en dan geef ik je een seintje.
De telefoon met telefoonnummer [telefoonnummer 11] straalt tijdens dit gesprek een zendmast in Rotterdam aan. Om 14:59 uur belt verdachte nogmaals met [medeverdachte 3] en zegt hem dat hij net bij hen is geweest. [58]
Op 2 juni 2014 wordt de woning van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] aan de [adres 6] te Rotterdam doorzocht. [59] In de slaapkamer wordt een hoeveelheid bankbiljetten ter waarde van 900 euro in een portemonnee en 2.000 euro in een kledingkast aangetroffen. In de woonkamer wordt een hoeveelheid bankbiljetten ter waarde van 1.000 euro in een broek, 150 euro in een stoel en 31.020 euro in een kast aangetroffen. [60] In totaal wordt een hoeveelheid eurobankbiljetten met een totale waarde van 35.070 euro aangetroffen. [61]
feit 3
In de keukenlade van de woning van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] wordt een pakje sigaretten aangetroffen. [62] In dit pakje sigaretten zit een bruin harsachtig blokje. Het nettogewicht van het blokje betreft 40 gram. [63] Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het blokje hasjiesj betreft en dat hij dit al ongeveer 7 jaar in zijn bezit heeft. [64]
3.3.
Bewijsoverwegingen
Door de raadsman van verdachte is ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat verdachte nimmer wetenschap heeft gehad omtrent de werkelijke inhoud van de twee pakketten. Uit de inhoud van de telefoon- en tapgesprekken in het dossier blijkt niet dat het om cocaïne gaat. Voorts kan op basis van de verklaringen in het dossier die conclusie evenmin volgen. Daarnaast heeft verdachte nimmer opzet gehad op het doen vervoeren van verdovende middelen per pakketpost vanuit Suriname. Verdachte dient aldus van dit feit vrijgesproken te worden, aldus de raadsman.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat niet bewijsbaar is dat het verdachte is geweest die de doos met daarin 58.000 euro heeft aangeboden voor verzending bij de pakkettendienst. Evenmin is bewijsbaar dat hij wetenschap heeft gehad omtrent de inhoud van deze doos. Ten aanzien van de contante stortingen op rekening van medeverdachte [medeverdachte 1] voert de raadsman aan dat, behalve de omstandigheid dat zij met verdachte ten tijde van die overschrijvingen een relatie had, geen bewijs voorhanden is waaruit blijkt dat verdachte deze stortingen heeft gedaan. Ten aanzien van het geldbedrag dat in Amsterdam zou zijn opgehaald voert de raadsman aan dat überhaupt niet uit de gesprekken volgt dat het gaat om een geldbedrag, laat staan hoe hoog dit bedrag zou moeten zijn of uit welke valuta dit bedrag bestond. Ten slotte, ten aanzien van het geld dat is aangetroffen in de woning van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] geldt dat deze bedragen verklaard kunnen worden. De 900 euro in de portemonnee behoort toe aan Monteira, zo blijkt uit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1]. Voor het overige betreft het geld dat is geleend van de heer [getuige 1]. Hiervoor is ter onderbouwing een leenovereenkomst overgelegd aan de rechtbank. Door de rechtbank is het verzoek tot het horen van de heer [getuige 1] afgewezen. Derhalve kan het openbaar ministerie niet bewijzen dat deze gelden van misdrijf afkomstig zijn. Verdachte dient ook van dit feit te worden vrijgesproken, aldus de raadsman. Tot slot heeft de raadsman ten aanzien van feit 3 aangevoerd dat de hasjiesj niet zijn getest door het Nederlands Forensisch Instituut en derhalve ook voor dit feit vrijspraak dient te volgen.
De rechtbank verwerpt alle door de raadsman gevoerde verweren en overweegt daartoe als volgt.
ten aanzien van feit 1
Het verweer van de raadsman dat verdachte geen wetenschap dan wel opzet had op de invoer van verdovende middelen in Nederland wordt reeds op grond van de hierboven weergegeven redengevende feiten en omstandigheden weerlegd. Uit deze redengevende feiten en omstandigheden volgt dat verdachte in versluierd taalgebruik telkens contact onderhoudt met een onbekend gebleven persoon in Suriname en deze persoon voorziet van gegevens van ontvangers van pakketten, zogenaamde katvangers. Deze katvangers ontvangen vervolgens een pakket op hun naam. Verdachte beheert zelf de telefoonnummers op deze pakketten en maakt daarbij gebruik van vele verschillende, tijdelijke nummers. Verdachte blijft aldus geheel op de achtergrond en houdt toch de controle over de gang van de pakketten. Als bij de onderhavige pakketten problemen optreden is het verdachte die organiserend en informerend optreedt. De verklaring van verdachte, dat hij niet wist dat hij zich inliet met georganiseerde drugssmokkel, acht de rechtbank dan ook volstrekt ongeloofwaardig. Zij stelt deze verklaring ter zijde en acht bewezen dat verdachte zich, samen met anderen, schuldig heeft gemaakt aan de invoer van verdovende middelen in Nederland.
ten aanzien van feit 2
Het verweer van de raadsman dat verdachte geen pakket met daarin 58.000 euro heeft aangeboden bij een pakketdienst, of een geldbedrag van 49.000 euro heeft opgehaald in Amsterdam en vervoerd naar Rotterdam, vindt eveneens zijn weerlegging in de hierboven opgenomen redengevende feiten en omstandigheden. De rechtbank merkt ten aanzien van dit tweede bedrag nog op dat in de tapgesprekken gesproken wordt over onder meer ‘bundels van tien en vijf’, ‘duizend’, ‘twintig keer vijftig’, ‘biljetten’ en ‘het geld’, dat dwingt tot de conclusie dat het hier gaat om een geldbedrag van 49.000. Dat het betrekking heeft op euro’s concludeert de rechtbank uit het feit dat er sprake is van coupures van 50, namelijk ‘twintig keer vijftig’ en alle in het dossier voorkomende geldbedragen, waaronder de verzending van 58.000 euro, bedragen in de valuta euro zijn De rechtbank acht het dan ook aannemelijk dat het hier gaat om een bedrag van 49.000 euro.
Voor zover het verweer ten aanzien van dit feit ziet op het ontbreken van wetenschap van de werkelijke inhoud (de 58.000 euro) van het pakket, treft het eveneens geen doel. Uit de opgenomen tapgesprekken met telefoonnummer [telefoonnummer 1] volgt immers dat verdachte ook ten aanzien van dit pakket gebruik maakt van een schuilnaam en -adressering, en zelf de contactgegevens van het pakket beheert en daarbij gebruik maakt van verschillende, tijdelijke telefoonnummers. Hij houdt daarbij contact met personen in Suriname om te informeren wat er met het pakket gebeurd is. Ook dit verweer wordt daarom verworpen.
Voor zover het verweer van de raadsman ten aanzien van dit feit betrekking heeft op de stelling dat de gelden niet afkomstig zijn uit enig misdrijf, overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht (Sr) opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van hetgeen is bepaald bij genoemd wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp "uit enig misdrijf" afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als uit het door het openbaar ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp.
Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het voorwerp, dan ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp.
Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden (HR 27 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT4094; HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM0787; HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2471 en HR 28 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:194).
In onderhavige zaak heeft verdachte 58.000 euro verzonden per pakketpost naar Suriname, was hij, samen met zijn medeverdachte [medeverdachte 1], in het bezit van 35.070 euro aan contanten en werd in totaal 92.669,30 euro en 800 euro op rekeningen van medeverdachte [medeverdachte 1] gestort, en heeft verdachte 49.000 euro van Amsterdam naar Rotterdam gebracht.
Gelet op de bij de Belastingdienst bekende inkomens van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] is het onaannemelijk dat evengenoemd geld uit legale bron afkomstig zou zijn.
De rechtbank stelt vervolgens vast dat op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen bovengenoemde gelden en een ten laste van verdachte uitgesproken bewezenverklaring ter zake van het begaan van een ander misdrijf (dan witwassen) met betrekking tot deze gelden, door middel van welk misdrijf verdachte deze gelden kennelijk heeft verworven of voorhanden had. Uit de bewezenverklaring van de invoer van 2,3 kilogram cocaïne in de periode van 17 maart 2014 tot en met 3 april 2014 volgt geen direct verband met het verzenden van het bedrag van 58.000 euro op 11 maart 2014 naar Suriname noch met het verwerven en/of vervoeren van 49.000 euro op 30 mei 2014 noch met het in de woning aangetroffen geldbedrag van 35.070 euro op 2 juni 2014 noch met de contante stortingen in de periode van 1 januari 2010 tot en met 1 juli 2014. Ook door of namens verdachte is niet aangevoerd dat er sprake is van het verwerven of voorhanden hebben van deze gelden door eigen misdrijf.
De rechtbank deelt het standpunt van de officier van justitie dat de hiervoor onder 3.3. opgenomen feiten en omstandigheden een vermoeden van witwassen rechtvaardigen. Alsdan mag van verdachte worden verwacht dat hij een “concrete verifieerbare en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk aan te merken verklaring” geeft voor de legale herkomst van de door hem voorhanden gehouden gelden.
Verdachte heeft slechts een verklaring afgelegd, zelf of bij monde van zijn raadsman, ten aanzien van de in zijn woning aangetroffen geldbedragen. De contante geldbedragen in de woning, met uitzondering van de 900 euro, zijn afkomstig van de heer [getuige 1] die verdachte een geldlening zou hebben verstrekt.
De rechtbank is van oordeel dat deze door verdachte gegeven verklaring het vermoeden van witwassen niet weerlegt en dat deze verklaring over de herkomst van het geldbedrag als ongeloofwaardig terzijde moet worden gelaten. Zij betrekt bij dat oordeel het volgende.
Verdachte heeft ruim acht maanden gewacht met zijn verklaring over de herkomst van het geld. Verdachte heeft eerst dan een overeenkomst van lening overgelegd, welke ongerijmdheden bevat, zoals een niet bestaande datum van 31 juni 2015, waarop de lening opeisbaar wordt. Voorts valt niet in te zien waarom verdachte in de beantwoording van de vragen ter terechtzitting ten aanzien van zijn persoonlijke omstandigheden heeft geantwoord dat hij geen schulden heeft, terwijl zijn stelling ten aanzien van deze gelden is dat hij juist een aanzienlijk hoge lening is aangegaan. Ook is nimmer enig begin van aannemelijkheid gegeven aan de stelling dat verdachte bezig was met het opzetten van een eigen bedrijf in sportartikelen.
Ten aanzien van het voorwaardelijk verzoek tot het horen van getuige [getuige 1] oordeelt de rechtbank nog als volgt. Gelet op het moment van overleggen van de overeenkomst van geldlening en de tegenstrijdige inhoud van dit stuk is de rechtbank van oordeel dat het verzoek tot het horen van de getuige niet naar behoren is gemotiveerd, zoals de rechtbank reeds eerder had beslist, terwijl door verdachte geen nadere onderbouwing is verstrekt. De rechtbank oordeelt derhalve dat er ook nu geen noodzaak bestaat getuige [getuige 1] te horen.
Tegenover de verklaring van verdachte staat de vaststelling dat de inhoud van het strafdossier tal van ongerijmdheden bevat. Zo zijn de hierboven genoemde geldbedragen niet verklaarbaar uit inkomsten die hij of zijn partner, medeverdachte [medeverdachte 1], genoten. Uit het financieel onderzoek van de FIOD is immers onder meer naar voren gekomen dat verdachte vanaf 2010 niet beschikte over substantiële tegoeden op zijn rekeningen bij de ABN Amro bank. In de periode van oktober 2011 tot en met december 2013 had verdachte bovendien slechts een fictief dienstverband bij een schoonmaakbedrijf en genoot hij daaruit feitelijk geen inkomsten. De inkomsten die medeverdachte [medeverdachte 1] genoot uit haar werk als administratief medewerker kunnen evenmin voornoemde geldbedragen verklaren. Uit de inhoud van het dossier volgt evenwel dat zowel medeverdachte [medeverdachte 1] als verdachte op grote voet leefden, door onder meer langere tijd gebruik te maken van meerdere huurauto’s en alleen daarvoor al ruim 57.000 euro aan uitgaven te hebben gehad.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank het vermoeden van witwassen van het bij hem aangetroffen geldbedrag onvoldoende ontzenuwd en moet zijn verklaring als ongeloofwaardig terzijde worden gelaten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de bovenbedoelde geldbedragen onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat verdachte en zijn mededader(s) dat ook wisten. Gelet op de [verdachte] duur van de periode waarin dit heeft plaatsgevonden heeft verdachte samen met anderen van het plegen van witwassen een gewoonte gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank is het onder feit 2 ten laste gelegde feit mitsdien wettig en overtuigend bewezen.
ten aanzien van feit 3
Anders dan de raadsman acht de rechtbank, op grond van het door de verbalisanten van de FIOD gedane onderzoek naar de substantie in het sigarettenpakje, in combinatie met de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat het hasjiesj betreft, bewezen dat verdachte een hoeveelheid van ongeveer 40 gram hasjiesj in zijn bezit heeft gehad.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
feit 1, primair
hij in de periode van 17 maart 2014 tot en met 3 april 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of Rotterdam, telkens tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, ongeveer 193,5 gram en ongeveer 2,1 kilogram cocaïne;
feit 2
hij in de periode van 1 januari 2010 tot en met 1 juli 2014, te Rotterdam en/of Schiphol en/of Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) telkens een voorwerp, te weten een geldbedrag,
verworven, voorhanden gehad en overgedragen,
immers is op 30 april 2014 op de Rabo Totaalrekening ten name van [medeverdachte 1] met rekeningnummer [rekeningnummer 1] een geldbedrag van 800 euro gestort
en
immers zijn er in de periode van 1 januari 2010 tot en met 1 juli 2014 op de ING betaalrekening met rekeningnummer [rekeningnummer 2] ten name van [medeverdachte 1] de volgende geldbedragen met een totaal van 92.669,30 euro gestort te weten:
- In 2010 18 stortingen met een totaal bedrag van 14.140,- euro en
- In 2011 19 stortingen met een totaal bedrag van 12.750- euro en
- In 2012 20 stortingen met een totaal bedrag van 17.690,- euro en
- In 2013 22 stortingen met een totaal bedrag van 32.230,- euro en
- In 2014 9 stortingen met een totaal bedrag van 15.859,30 euro
en
immers heeft verdachte op 11 maart 2014 bij [bedrijfsnaam] te Rotterdam een kartonnen doos (pakketnummer R095) met daarin verpakt in dekbedovertrekken eurobankbiljetten met een totale waarde van 58.000 euro ter verzending als luchtvracht naar Suriname aangeboden en daarbij valselijk opgegeven dat de afzender van het pakket was genaamd [naam 1] wonende aan de [adres 1] te Rotterdam en dat de waarde van het pakket totaal 54 euro bedroeg
en
immers hebben verdachte en zijn mededader op 30 mei 2014 een hoeveelheid bankbiljetten ter waarde van 49.000 euro, verworven en vervoerd door dit geldbedrag in Amsterdam op te halen en te vervoeren naar Rotterdam
en
immers hebben verdachte en zijn mededader op 2 juni 2014 een hoeveelheid eurobankbiljetten (met een totale waarde van 35.070 euro) op meerdere plaatsen in zijn woning te Rotterdam bewaard of voorhanden gehad, te weten
- een hoeveelheid bankbiljetten ter waarde van 900 euro in een portemonnee op de slaapkamer en
- een hoeveelheid bankbiljetten ter waarde van 2.000 euro in een kledingkast op de slaapkamer en
- een hoeveelheid bankbiljetten ter waarde van 1.000 euro in een broek in de woonkamer en
- een hoeveelheid bankbiljetten ter waarde van 150 euro in een stoel in de woonkamer en
- een hoeveelheid bankbiljetten ter waarde van 31.020 euro in een kast in de woonkamer;
terwijl hij, verdachte telkens wist dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk
of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
feit 3
hij op 2 juni 2014 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad 40 gram hasjiesj.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2
medeplegen van gewoontewitwassen;
feit 3
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de straffen

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tweeënveertig (42) maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de onder verdachte in beslag genomen geldbedragen verbeurd zullen worden verklaard.
6.2.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich, samen met anderen, meermalen schuldig gemaakt aan de invoer van cocaïne in Nederland. Het behoeft geen betoog dat het invoeren van een dergelijke stof volstrekt onacceptabel is. Verdachte heeft, enkel voor financieel gewin, een belangrijke rol gespeeld bij de invoer van ten minste ongeveer 2,3 kilogram cocaïne door onder meer contacten te onderhouden met de organisatie in Suriname en het transport, dat per pakketpost werd verzorgd, te coördineren.
Verdachte heeft zich voorts, samen met een ander, schuldig gemaakt aan het witwassen van aanzienlijke geldbedragen. Door dit handelen heeft verdachte getracht directe of indirecte opbrengsten van misdrijf te onttrekken aan het zicht van justitie en de fiscus, hetgeen een ernstige aantasting van de integriteit van het financieel en economisch bestel betekent. Door dergelijke witwaspraktijken wordt het plegen van criminele activiteiten in stand gehouden en indirect ook bevorderd, want zonder personen als verdachte die criminele gelden een (schijnbaar) legale herkomst verschaffen, is het genereren van illegale winsten beduidend minder lucratief. Het reguliere handels- en betalingsverkeer wordt daardoor ondermijnd en de maatschappij wordt veel schade toegebracht.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde komt naar het oordeel van de rechtbank slechts een vrijheidsbenemende straf als straf in aanmerking.
De strafeis van de officier van justitie is in overeenstemming met de straf die ten aanzien van dit soort strafbare feiten in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd. In de omstandigheden waaronder het feit is begaan noch in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, vindt de rechtbank aanleiding daarvan af te wijken. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat verdachte op 3 februari 2010 door de Rechtbank Rotterdam is veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf voor – onder meer – Opiumwet feiten.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
6.3.
Bijkomende straf (verbeurdverklaring)
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten een geldbedrag van 58.000 euro en een geldbedrag van 35.070 euro, dienen te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat
het onder 3.4. bewezen verklaarde feit 2 met behulp van die voorwerpen, die aan verdachte toebehoren, is begaan.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
47, 57 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht;
2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
TWEEËNVEERTIG (42) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart verbeurd:
  • een geldbedrag van 58.000 euro;
  • een geldbedrag van 35.070 euro.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.D. de Jong, voorzitter,
mr. E.C. Smits en mr. T. Fuchs, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.J. de Vries, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van vrijdag 1 mei 2015.
Mr. T. Fuchs is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Het proces-verbaal van relaas van bevinding d.d. 13 maart 2014 (ordner 2, AH-001, pagina’s 1, 2 en 5).
3.Het proces-verbaal van inbeslagneming d.d. 13 maart 2014 (ordner 2, AH-002b).
4.Het proces-verbaal van ambtshandeling d.d. 24 maart 2014 (ordner 2, AH-007, pagina’s 2 en 3).
5.Het proces-verbaal onderzoek verpakkingen van mobiele telefoons (..) d.d. 18 juni 2015 (ordner 2, AH-041, pagina 1).
6.Het proces-verbaal van relaas van bevinding d.d. 13 maart 2014 (ordner 2, AH-001, pagina 93).
7.Het proces-verbaal van onderzoek [bedrijfsnaam] Rotterdam d.d. 9 april 2014 (ordner 2, AH-003a, pagina’s 2-onder en 3).
8.Het proces-verbaal van ambtshandeling d.d. 2 april 2014 (ordner 2 AH-009), pagina’s 2 onder en 3.
9.Het proces-verbaal van ambtshandeling d.d. 18 april 2014 (ordner 2, AH-004, pagina 3).
10.Het proces-verbaal van ambtshandeling d.d. 18 april 2014 (ordner 2, AH-004, pagina 4-midden).
11.Het proces-verbaal onderzoek mobiele telefoon d.d. 4 juni 2014 (ordner 2, AH-050).
12.Het proces-verbaal van ambtshandeling d.d.18 april 2014 (ordner 2, AH-004, pagina 2 onder)
13.Het proces-verbaal van ambtshandeling d.d. 18 april 2014 (ordner 2, AH-004, pagina’s 4-onder en 5-boven).
14.Het proces-verbaal van ambtshandeling d.d. 8 april 2014 (ordner 2, AH-012, pagina 4-midden).
15.Het proces-verbaal van ambtshandeling d.d. 30 maart 2014 (ordner 2, AH-010, pagina 2-onder).
16.Het proces-verbaal van ambtshandeling d.d. 30 maart 2014 (ordner 2, AH-010, pagina 2-onder, 3-boven).
17.Het proces-verbaal van ambtshandeling d.d. 30 maart 2014 (ordner 2, AH-010, pagina 3).
18.Het proces-verbaal van ambtshandeling d.d. 30 maart 2014 (ordner 2, AH-010, pagina 3-onder, 4-boven).
19.Het proces-verbaal van ambtshandeling d.d. 30 maart 2014 (ordner 2, AH-010, pagina 4).
20.Het proces-verbaal van ambtshandeling d.d. 30 maart 2014 (ordner 2, AH-010, pagina 5).
21.Het proces-verbaal van ambtshandeling d.d. 30 maart 2014 (ordner 2, AH-010, pagina 7).
22.Het proces-verbaal van ambtshandeling d.d. 30 maart 2014 (ordner 2, AH-010, pagina 9-onder).
23.Het proces-verbaal van ambtshandeling d.d. 7 april 2014 (ordner 2, AH-010, pagina 11 boven).
24.Het proces-verbaal van uitpak verdovende middelen d.d. 3 april 2014 (ordner 2, AH-015a, pagina 1 en 2).
25.Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, opgesteld door ing. A.B.M. van Esch-de Bruin d.d. 11 april 2014 (ordner 2, AH-015b).
26.Het proces-verbaal van ambtshandeling d.d. 30 maart 2014 (ordner 2, AH-010, pagina 10).
27.Het proces-verbaal van ambtshandeling d.d. 30 maart 2014 (ordner 2, AH-010, pagina 11).
28.Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, opgesteld door ing. A.G.A. Sprong d.d. 2 mei 2014 (ordner 2, AH-016b).
29.Het proces-verbaal van ambtshandeling d.d. 8 april 2014 (ordner 2, AH-012, pagina 11-onder).
30.Het proces-verbaal van ambtshandeling d.d. 8 april 2014 (ordner 2, AH-012, pagina’s 12-onder en 13-boven).
31.Het proces-verbaal van observatie d.d. 9 mei 2014 (ordner 3, OBS-1, pagina 3).
32.Het proces-verbaal verhoor van een getuige [getuige 2] d.d. 4 juni 2014 (ordner 1, G1-01, pagina 2 en 3)
33.Het proces-verbaal van ambtshandeling d.d. 8 april 2014 (ordner 2, AH-012, pagina’s 13-onder, 14 en 15).
34.Het proces-verbaal van ambtshandeling d.d. 8 april 2014 (ordner 2, AH-012, pagina’s 16 en 17).
35.Het proces-verbaal van ambtshandeling d.d. 8 april 2014 (ordner 2, AH-012, pagina’s 18-onder en 19-boven).
36.Het proces-verbaal van ambtshandeling d.d. 8 april 2014 (ordner 2, AH-012, pagina’s 19-22).
37.Het proces-verbaal van ambtshandeling d.d. 8 april 2014 (ordner 2, AH-012, pagina’s 24-26).
38.Het proces-verbaal van ambtshandeling d.d. 8 april 2014 (ordner 2, AH-012, pagina’s 27-28 en 31).
39.Het proces-verbaal van ambtshandeling d.d. 30 maart 2014 (ordner 2, AH-010, pagina 12-midden).
40.Verklaring van getuige [medeverdachte 2], ter terechtzitting van maandag 20 april 2015 afgelegd.
41.Een schriftelijk stuk, te weten een bewijs inbeslagneming d.d. 2 juni 2014 (ordner 2, AH-021-3).
42.Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 5 juni 2014, opgesteld door ing. P.H. Wallinga (ordner 2, AH-021h).
43.Een schriftelijk stuk, te weten een bewijs inbeslagneming d.d. 2 juni 2014 (ordner 2, AH-021-2/3).
44.Het proces-verbaal onderzoek mobiele telefoon d.d. 4 juni 2014 (ordner 2, AH-050).
45.Het proces-verbaal onderzoek mobiele telefoon d.d. 4 juni 2014 (ordner 2, AH-047).
46.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 oktober 2014 (ordner 2, AH-058, pagina 3-onder) en een schriftelijk stuk, te weten een rekeningoverzicht Rabo Totaalrekening [rekeningnummer 1] (ordner 4, D-029-7, blad 5).
47.Het proces-verbaal van bevindingen in bankrekeningen tnv [medeverdachte 1] d.d. 22 oktober 2014 (ordner 2, AH-058, pagina 4-onder).
48.Het proces-verbaal van bevindingen in bankrekeningen tnv [medeverdachte 1] d.d. 22 oktober 2014 (ordner 2, AH-058, pagina 8-midden).
49.Het proces-verbaal van bevindingen in bankrekeningen tnv [medeverdachte 1] d.d. 22 oktober 2014 (ordner 2, AH-058, pagina 5-7).
50.Het overzichtsproces-verbaal d.d. 6 november 2014 (ordner 1, pagina 124-onder)
51.Het aanvullend proces-verbaal inzake fictieve dienstbetrekking d.d. 13 november 2014 (los opgenomen)
52.Het overzichts-proces-verbaal d.d. 6 november 2014 (ordner 1, pagina 125-boven)
53.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 oktober 2014 (ordner 2, AH-059, pagina 1-4)
54.Het overzichtsproces-verbaal d.d. 6 november 2014 (ordner 1, pagina’s 101-midden en 102-boven).
55.Het overzichtsproces-verbaal d.d. 6 november 2014 (ordner 1, pagina’s 103-onder).
56.Het overzichtsproces-verbaal d.d. 6 november 2014 (ordner 1, pagina 104).
57.Het overzichtsproces-verbaal d.d. 6 november 2014 (ordner 1, pagina’s 105-midden/onder en 106-boven).
58.Het overzichtsproces-verbaal d.d. 6 november 2014 (ordner 1, pagina’s 107-onder en 108).
59.Het proces-verbaal binnentreden zonder toestemming d.d. 2 juni 2014 (ordner 2, AH-022, pagina 1).
60.Een schriftelijk stuk, te weten een bewijs inbeslagneming d.d. 2 juni 2014 (ordner 2, AH-021-1).
61.Een proces-verbaal van kennisgeving van inbeslagneming d.d. 2 juni 2014 (ordner 2, AH-021c, pagina 1-onder).
62.Een schriftelijk stuk, te weten een bewijs inbeslagneming d.d. 2 juni 2014 (ordner 2, AH-021-3).
63.Een proces-verbaal van bevindingen m.b.t. uitpakken verdovende middelen zending d.d. 6 juni 2014 (ordner 2, AH-021j, pagina 2-onder).
64.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 20 april 2015.