6. Rechtsvorm, inschrijving, fiscaalnummer, jaarverslagen en contactgegevens
De stichting is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel te [plaats 3] onder nummer
[NUMMER]. Daarnaast is de stichting gerangschikt als ANBI.
Het bestuur bestond tot 5 februari 2012 uit de heer [B & D].
Sinds het overlijden van de heer [D] wordt door het bestuur gezocht naar
vervanging.
Jaarrekeningen kunnen worden opgevraagd bij het bestuur.
Contacten met de stichting verloopt via de heer [B], te [plaats 1].”
17. Op 22 april 2013 deelt verweerder aan eiseres mede dat de ANBI-status met terugwerkende kracht tot 1 januari 2008 zal worden ingetrokken. Met dagtekening 13 mei 2013 is de intrekkingsbeschikking verzonden.
18. Na 2008 heeft eiseres volgens haar bescheiden geen donaties meer gedaan. Eiseres is na ontvangst van de laatste periodieke schenking van de heren [G] geliquideerd. Er was geen liquidatiesaldo om te verdelen.
GeschilIn geschil is of de ANBI-status van eiseres terecht met terugwerkende kracht is ingetrokken.
Beoordeling van het geschil
1. Ingevolge artikel 6:33, lid 1, aanhef en onderdeel b, van de Wet IB 2001 (tekst tot 2012), dient – om in aanmerking te worden genomen als ANBI – voldaan te zijn aan door de inspecteur te stellen voorwaarden. Tot 1 januari 2010 was om als ANBI te worden aangemerkt voldoende dat de werkzaamheden van de instelling ongeveer in gelijke mate het algemene en een particulier belang dienden (vgl. HR 12 mei 2006, nr. 40.684, ECLI:NL:HR:2006:AT8202, BNB 2006/267). Per 1 januari 2010 dient ingevolge artikel 6:33, lid 1, aanhef en onderdeel b, van de Wet IB 2001 (tekst tot 2012) – om in aanmerking te worden genomen als ANBI – voldaan te zijn aan door de inspecteur te stellen voorwaarden en dient het algemeen belang uitsluitend of nagenoeg uitsluitend (90%) te worden beoogd. In het derde lid van artikel 6:33 van de Wet IB 2001, is bepaald dat de ANBI-status kan worden ingetrokken bij voor bezwaar vatbare beschikking en dat het tijdstip van intrekking kan liggen voor de datum van dagtekening van de beschikking. Voor de toepassing hiervan kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld (artikel 6:33, lid 4, van de Wet IB 2001).
In artikel 41a, lid 1, van de Uitvoeringsregeling is – voor zover hier van belang – het volgende bepaald:
“Een instelling wordt door de inspecteur aangemerkt als een algemeen nut beogende instelling indien en zolang:
(…)
f. de instelling beschikt over een actueel beleidsplan dat inzicht geeft in de door de instelling
te verrichten werkzaamheden ter verwezenlijking van haar doelstelling, de wijze van
werving van inkomsten, het beheer van het vermogen van de instelling en de besteding
daarvan;
(…)
i. de administratie van de instelling zodanig is ingericht dat daaruit duidelijk blijkt:
1°. de aard en omvang van de aan de afzonderlijke leden van het orgaan van de instelling
dat het beleid bepaalt toekomende onkostenvergoedingen en vacatiegelden;
2°. de aard en omvang van de kosten die door de instelling zijn gemaakt ten behoeve van
het beheer van de instelling, alsmede de aard en omvang van de andere uitgaven van
de instelling;
3°. de aard en omvang van de inkomsten van de instelling, en
4°. de aard en omvang van het vermogen van de instelling.”
Per 1 januari 2012 luidt de definitie van een ANBI – voor zover hier van belang – volgens lid 1 van artikel 5b van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR):
“a. een instelling — niet zijnde een vennootschap met in aandelen verdeeld kapitaal, een coöperatie, een onderlinge waarborgmaatschappij of een ander lichaam waarin bewijzen van deelgerechtigdheid kunnen worden uitgegeven — die:
1. uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen nut beoogt;
2. voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden;
3. gevestigd is in het Koninkrijk, in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een bij
ministeriële regeling aangewezen staat, en
4. door de daartoe bevoegde inspecteur als zodanig is aangemerkt;
(…)”
In het zevende lid van dit artikel 5b van de AWR is bepaald dat de intrekking van de ANBI-status kan geschieden indien de instelling niet meer voldoet aan de in de ministeriële regeling gestelde eisen en dat het tijdstip van intrekking kan liggen voor de datum van de dagtekening van de intrekkingsbeschikking.
Met ingang van 1 januari 2012 zijn voormelde bepalingen uit de Uitvoeringsregeling opgenomen in artikel 1a van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 (hierna ook: de Uitvoeringsregeling AWR).
2. Anders dan verweerder betoogt, is bij de beoordeling van de vraag of de intrekkingsbeschikking terecht is genomen niet relevant of eiseres tevens voldoet aan de administratieverplichtingen genoemd in artikel 52 van de AWR en de artikelen 5 en 9 van haar statuten. De vraag of eiseres als ANBI kwalificeert en voldoet aan de hierbij gestelde administratieve eisen dient naar het oordeel van de rechtbank uitsluitend op basis van de vereisten zoals neergelegd in de Uitvoeringsregeling te worden beoordeeld.
3. In de toelichting op de artikelen 41a, 41b en 41c, van de Uitvoeringsregeling, is
- voor zover hier van belang - het volgende opgemerkt (NvT Stcrt. 2007, 28):
“Het tweede aspect betreft de vraag of de door of in de instelling bijeengebrachte middelen daadwerkelijk en controleerbaar ten behoeve van de doelstelling worden ingezet. De onderhavige wijziging van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 geeft regels met betrekking tot dit tweede aspect. De regels hebben onder meer betrekking op de kenbaarheid en toetsbaarheid van het beleid van de instelling, het aanhouden van vermogen, de administratie en de jaarverslaggeving. Inhoudelijk is daarbij waar mogelijk aangesloten bij wat nationaal en internationaal als ‘best practices’ voor algemeen nut beogende instellingen wordt beschouwd.
De in deze regeling gestelde voorwaarden zijn bedoeld om te gelden voor zeer verschillende instellingen. Dat betekent dat de toepassing van de regels vaak maatwerk zal zijn, aangepast aan de aard en de omvang van de instelling. Ter adstructie: de regeling geldt zowel voor de zuiver fondswervende instelling, het zuivere vermogensfonds als fondsen met een gemengd karakter, voor internationaal opererende instellingen zowel als instellingen die uitsluitend regionaal of lokaal opereren, voor instellingen die zich richten op het algemeen belang in Nederland en voor instellingen die uitsluitend werkzaam zijn in een andere lidstaat van de Europese Unie, voor instellingen met een lange bestaanshistorie tegenover recentelijk opgerichte instellingen met een binnen afzienbare tijd voor verwezenlijking vatbare doelstelling, en voorts geldt de regeling voor verschillende kerkelijke instellingen met steeds een geheel eigen karakter. Deze verscheidenheid vraagt om maatwerk bij de toepassing. Het doel van de regeling moet echter altijd in het oog worden gehouden: het waarborgen dat de door de instelling bijeengebrachte middelen daadwerkelijk en controleerbaar ten behoeve van de – het algemeen nut betreffende – doelstelling worden ingezet.”
In de artikelsgewijze toelichting op artikel 41a, lid 1, aanhef en onderdeel i, van de Uitvoeringsregeling, is het volgende opgemerkt:
Een algemeen nut beogende instelling is verplicht een administratie te voeren. In dit onderdeel worden specifieke voorwaarden gesteld waaraan de administratie van algemeen nut beogende instellingen moet voldoen.
Van instellingen wordt concreet het volgende verlangd. Allereerst moet uit de administratie de aard en omvang van de aan de afzonderlijke leden van het orgaan dat het beleid bepaalt, betaalde onkostenvergoedingen en/of vacatiegelden kunnen worden afgeleid (onder 1°). Beoogd wordt daarmee dat de inspecteur kan beoordelen of de leden van het bestuur al dan niet bovenmatige onkostenvergoedingen en vacatiegelden ontvangen.
Voorts dient de administratie van de instelling blijk te geven van de aard en omvang van de kosten van werving van gelden en het beheer van de instelling, alsook de aard en omvang van de andere uitgaven van de instelling (onder 2°). De administratie dient hiervan blijk te geven om te kunnen beoordelen of de instelling ook een redelijke verhouding hanteert tussen deze kosten en bestedingen.
De administratie van de instelling dient ten slotte ook blijk te geven van de aard en omvang van de inkomsten (van derden ontvangen vermogensbestanddelen, inkomsten uit vermogen en vermogenswinst) en het vermogen van de instelling (onder 3° en 4°). Deze administratieve voorwaarden beogen mogelijk te maken de bestedingen van de instelling te beoordelen op het bestedingscriterium van artikel 41b van deze regeling.”
In de toelichting op artikel 1a, lid 1, aanhef en onderdeel i, van de Uitvoeringsregeling AWR is het volgende opgemerkt (NvT, Stcrt. 2012, 12737):
“Op grond van artikel 2:10, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek is het bestuur van een rechtspersoon verplicht om uiterlijk zes maanden na afloop van het boekjaar de balans en de staat van baten en lasten van de rechtspersoon op te maken. De staat van baten en lasten is datgene wat bij commerciële rechtspersonen als winst- en verliesrekening wordt aangeduid. Om een staat van baten en lasten te kunnen opmaken is het noodzakelijk een administratie te voeren. In artikel 1a, eerste lid, onderdeel i, van de UR AWR 1994 worden specifieke voorwaarden gesteld met betrekking tot die administratie. Uit de administratie moet de aard en omvang van de aan de afzonderlijke leden van het beleidsbepalend orgaan betaalde onkostenvergoedingen en vacatiegelden kunnen worden afgeleid (zie onder 1°). Aan de hand van die informatie kan de inspecteur beoordelen of de leden van het beleidsbepalende orgaan van de ANBI al dan niet bovenmatige onkostenvergoedingen en vacatiegelden hebben ontvangen. Voorts moet de administratie van de instelling de aard en omvang van de kosten van het beheer van de instelling, alsook de aard en omvang van de andere uitgaven van de instelling ten behoeve van het bereiken van haar doel bevatten (zie onder 2°). Dit is nodig om te kunnen beoordelen of de instelling een redelijke verhouding hanteert tussen deze kosten en haar bestedingen ten behoeve van de doelstelling van de ANBI. De administratie van de instelling dient voorts blijk te geven van de aard en omvang van de inkomsten en het vermogen van de instelling (zie onder 3° en 4°). Deze administratieve voorwaarden beogen mogelijk te maken dat het bestedingscriterium van artikel 1b van de UR AWR 1994 kan worden getoetst.”
4. Uit de stukken blijkt duidelijk dat de bestuursleden van eiseres geen onkostenvergoedingen en vacatiegelden hebben ontvangen en dat geen kosten zijn gedeclareerd ten behoeve van het beheer van eiseres. Zoals eiseres onweersproken heeft gesteld, hebben de heren [B & D] nimmer kosten doorbelast aan eiseres en hebben zij steeds de kosten van eiseres in privé gedragen. Ook de reizen naar Brazilië om de besteding van de middelen aldaar te controleren zijn niet aan eiseres in rekening gebracht. Over de aard en de omvang van de inkomsten van eiseres en de aard en de omvang van het vermogen van eiseres verschillen partijen evenmin van mening. Niet in geschil is dat de vorderingen op de kopers van de overgedragen ondernemingen zijn gecedeerd aan eiseres, dat daartegenover de heren [B & D] een vordering op eiseres hebben verkregen en dat de hiermee corresponderende schulden van eiseres vervolgens door middel van kwijtscheldingen in termijnen door de heren [B & D] aan eiseres zijn geschonken. Nu dit een en ander ook duidelijk blijkt uit de door eiseres overgelegde bescheiden (de schenkingsakten, akten van cessie, schuldigerkenningen door eiseres en de jaarstukken), is de rechtbank van oordeel dat de administratie van eiseres in zoverre voldoet aan de in de Uitvoeringsregeling gestelde eisen. Het geschil spitst zich toe op de vraag of uit de overgelegde stukken duidelijk blijkt dat de uitgaven van eiseres zijn besteed aan de gestelde liefdadigheidsprojecten. Met betrekking tot de onderhavige jaren is in het bijzonder in geschil de vraag of de gelden ten goede zijn gekomen aan de [NAAM GOEDE DOEL] die het kinderopvangcentrum exploiteert. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
5. Ingevolge artikel 41a, lid 1, aanhef en onderdeel i, aanhef en onder 3, van de Uitvoeringsregeling dient de administratie zodanig te zijn ingericht dat daaruit duidelijk blijkt de aard en de omvang van de kosten die door de instelling zijn gemaakt ten behoeve van de werving van gelden en het beheer van de instelling, alsmede de aard en omvang van de andere uitgaven van de instelling. Uit de Nota van Toelichting bij de Uitvoeringsregeling volgt dat deze eis erop is gericht om te kunnen beoordelen of de instelling een redelijke verhouding hanteert tussen haar beheers- en wervingskosten en haar bestedingen ten behoeve van de doelstelling van de ANBI. Bij de beoordeling of eiseres aan deze administratieve eis heeft voldaan, dient in het achterhoofd te worden gehouden dat – naar eiseres onweersproken stelt – geen beheers- of wervingskosten ten laste van eiseres zijn gekomen.
6. Voorts volgt uit de Nota van Toelichting bij de Uitvoeringsregeling dat de toepassing van de administratieve voorwaarden maatwerk vergen en dat de te stellen eisen dienen te worden aangepast aan de aard en de omvang van de instelling (vgl. HR 27 september 2002, nr. 36.676, ECLI:NL:HR:2002:AD8780, BNB 2003/13). Hierbij moet in het oog worden gehouden dat de regeling erop gericht is om te waarborgen dat de door de instelling bijeengebrachte middelen daadwerkelijk en controleerbaar ten behoeve van de doelstelling worden ingezet. In dit verband overweegt de rechtbank dat sprake is van een stichting opgericht door twee particulieren met als doel gelden uit de nalatenschap van hun overleden broer te doneren aan liefdadigheidsprojecten in Brazilië en Paraguay. Eiseres is hierbij opgetreden als financier en heeft zich niet bezighouden met de concrete uitvoering van de projecten aldaar. Zoals eiseres heeft uiteengezet, zijn de donaties aan de liefdadigheidsprojecten gelopen via de ondernemingen in Brazilië en Paraguay. Het zogenoemde [X] – een samenwerkingsverband van de betrokken ondernemers ter plaatse, zo begrijpt de rechtbank uit de door eiseres gegeven toelichting – zorgde ervoor dat de gedoneerde gelden aldaar werden besteed aan de liefdadigheidsprojecten. Eiseres had als enig activum een vordering op genoemde ondernemingen die met het oog op de donaties aan de goede doelen is kwijtgescholden. Daartegenover stond een schuld aan de heren [B & D] die periodiek werd kwijtgescholden. Verder hebben er binnen eiseres geen transacties plaatsgevonden.
7. Gelet op de eenvoudige aard en de beperkte omvang van de activiteiten van eiseres kan de rechtbank verweerder niet volgen in zijn betoog dat erop neerkomt dat van eiseres wordt verlangd een administratie bij te houden van de genoemde liefdadigheidsprojecten. Overlegging van de administratie van de [NAAM GOEDE DOEL], ter zake waarvan eiseres heeft gesteld dat de beschikbare gelden in de onderhavige jaren nagenoeg volledig zijn besteed aan meergenoemde projecten, acht de rechtbank dan ook mogelijk in het kader van voldoening aan de onderhavige administratieve verplichtingen, temeer daar deze administratie – zo is onweersproken vast komen te staan – is goedgekeurd door een plaatselijke accountant en uit deze administratie blijkt van donaties van de ondernemingen. De omstandigheid dat deze administratie in het Portugees is gesteld, acht de rechtbank niet van belang.
8. Verweerder moet in zoverre worden gevolgd in zijn betoog dat de door eiseres overgelegde administratie een aantal tekortkomingen bevat. Zo is in de door eiseres en [F] verstrekte overzichten niet steeds het desbetreffende valutateken vermeld. Voorts is – zo heeft eiseres zelf ook toegegeven – geen nauwkeurige boekhouding bijgehouden van de besteding van de gelden in Brazilië en Paraguay en behoeven de overgelegde administratieve bescheiden enige toelichting. Het is met name niet mogelijk de door eiseres gedoneerde bedragen in de administratie van de [NAAM GOEDE DOEL] afzonderlijk te identificeren omdat deze opgaan in donaties van de ondernemingen.
9. De rechtbank acht bovenvermelde tekortkomingen in het licht van de overige administratieve bescheiden van eiseres van ondergeschikt belang, dat wil zeggen van onvoldoende gewicht om de ontzegging van de ANBI-status te rechtvaardigen. Uit de administratie van de [NAAM GOEDE DOEL] in combinatie met de overzichten en verklaringen van [F] en de directeur van het kinderopvangcentrum, blijkt naar het oordeel van de rechtbank duidelijk dat de gedoneerde bedragen ten goede zijn gekomen aan het liefdadigheidsproject van de [NAAM GOEDE DOEL] en voorts dat in de donaties van de ondernemingen mede de van eiseres afkomstige donaties zijn begrepen.
10. De rechtbank is gelet op al het voorgaande, in het bijzonder gelet op de aard en de omvang van eiseres, van oordeel dat de door eiseres overgelegde bescheiden en jaarstukken tezamen en in onderling verband bezien voldoen als administratie als bedoeld in de Uitvoeringsregeling AWR. De administratie van eiseres waarborgt voldoende dat de bijeengebrachte middelen daadwerkelijk en controleerbaar ten behoeve van haar doelstelling worden ingezet.
11. De omstandigheid dat de jaarstukken van eiseres achteraf in 2012 zijn opgesteld, brengt de rechtbank niet tot het oordeel dat de intrekking voor de jaren 2008 tot en met 2011 in stand blijft. Eiseres heeft zich in dit verband beroepen op de brief van verweerder van
16 mei 2012 en uitlatingen van de staatssecretaris naar aanleiding van Kamervragen (staatssecretaris van Financiën 16 februari 2012, 2012Z00865, NTFR 2012/421). De rechtbank vat het betoog van eiseres op als een beroep op het vertrouwensbeginsel en oordeelt hierover als volgt.
12. In genoemde brief van verweerder van 16 mei 2012 is eiseres in de gelegenheid gesteld alsnog een administratie (balansen en staten van baten en lasten) op te stellen over de jaren 2008 tot en met 2011. De brief vermeldt dat de administratie van eiseres (naast de nog op te stellen administratie over de jaren 2008 tot en met 2011) aan alle regelgeving zal moeten voldoen, wil men de ANBI-status behouden. Indien de administratie bij nader onderzoek niet voldoet of er niet wordt voldaan aan andere ANBI-voorwaarden, dan zal intrekking van de ANBI-status (mogelijk met terugwerkende kracht) plaatsvinden. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres met deze brief in de gelegenheid gesteld alsnog de onderhavige jaarstukken op te stellen en is daarbij de indruk gewekt dat eiseres – indien alsnog aan de administratieve eisen zou worden voldaan – de intrekking van de ANBI-status met terugwerkende kracht zou vervallen. Hierbij acht de rechtbank ook van belang dat het antwoord van de staatssecretaris op Kamervragen naar aanleiding van het feit dat veel organisaties niet voldoen aan alle voorwaarden om in het ANBI-register te worden opgenomen. De staatssecretaris heeft daarbij aangegeven dat omissies kunnen worden hersteld:
“De Belastingdienst oefent toezicht uit op de feitelijke werkzaamheden van ANBI’s, waarbij onder meer wordt onderzocht of die werkzaamheden passen in de statutaire doelstelling en of aan de overige voorwaarden voor ANBI’s is voldaan. Indien mocht blijken dat een instelling niet voldoet aan één of meer voorwaarden, dan kan de Belastingdienst het bestuur van een instelling verzoeken om binnen een redelijke termijn omissies te herstellen. Uiteindelijk kan de Belastingdienst ook de ANBI-status intrekken. Bij misbruik van de ANBI-status kan deze met terugwerkende kracht worden ingetrokken.”
Kennelijk heeft verweerder beoogd in overeenstemming met deze beleidslijn te handelen, zodat eiseres ook om die reden erop heeft mogen vertrouwen dat intrekking van de ANBI-status met terugwerkende kracht achterwege zou blijven indien achteraf alsnog zou worden voldaan aan de vereisten.
13. Eiseres heeft met het opmaken van de jaarstukken alsnog voldaan aan de administratieve vereisten. De cijfers weergegeven in de balansen en de overzichten van de inkomsten en uitgaven stemmen overeen met de bedragen genoemd in de overige reeds aanwezige administratieve bescheiden. Gelet op het gewekte vertrouwen dient intrekking van de ANBI-status met terugwerkende kracht, achterwege te blijven. Van misbruik van de ANBI-status is overigens niet gebleken, zodat ook in dat opzicht intrekking met terugwerkende kracht niet op zijn plaats is.
14. De omstandigheid dat het beleidsplan van eiseres achteraf in 2012 is opgemaakt, brengt de rechtbank evenmin tot een ander oordeel. De activiteiten van eiseres zijn eenvoudig van aard en het beleidsplan stemt overeen met de doelstelling van eiseres, haar feitelijke activiteiten en de beschrijving van haar activiteiten in de overige administratieve bescheiden. Gelet hierop en op bovenvermelde uitlatingen van verweerder en de staatssecretaris is de rechtbank van oordeel dat eiseres erop heeft mogen vertrouwen dat zij in de gelegenheid werd gesteld ook deze omissie te herstellen en heeft zij – nu zij daaraan alsnog heeft voldaan – in rechte erop mogen vertrouwen dat intrekking van de ANBI-status met terugwerkende kracht achterwege blijft.
15. Verweerder stelt zich subsidiair op het standpunt dat eiseres niet heeft bewezen dat zij tot 1 januari 2010 met haar werkzaamheden in ongeveer gelijke mate zowel een algemeen als een particulier belang heeft gediend en niet heeft bewezen dat zij na 1 januari 2010 uitsluitend of nagenoeg uitsluitend een algemeen belang heeft gediend. Voor zover verweerder hiermee betoogt dat eiseres niet heeft bewezen dat zij schenkingen heeft gedaan ten behoeve van het te bouwen kinderopvangcentrum, faalt het nu zulks – zoals hierboven is geoordeeld – uit de overgelegde administratieve bescheiden blijkt. De rechtbank acht aannemelijk dat de doelstelling en de feitelijke activiteiten van eiseres in gelijke mate (tot 2010) onderscheidenlijk nagenoeg geheel (vanaf 2010) het algemeen belang dienen. De door verweerder in zijn pleitnota ingenomen stelling dat de activiteiten mede het particuliere belang van de ondernemingen dienen, volgt de rechtbank niet. Eiseres financiert liefdadigheidsprojecten in Brazilië, al dan niet in samenwerking met aldaar gevestigde personen en instellingen en is gericht op het geestelijk en materieel welzijn van de mensen in de omgeving. Het kinderopvangcentrum staat - zo is onweersproken vast komen te staan - open voor alle kinderen in de omgeving, zodat het niet uitsluitend is opengesteld voor kinderen van (oud-)werknemers van de ondernemingen. De omstandigheid dat de gelden via de buitenlandse ondernemingen aan de liefdadigheidsprojecten zijn besteed, staat er evenmin aan in de weg om te oordelen dat eiseres rechtstreeks het algemeen belang heeft gediend met haar activiteiten.
16. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.
Proceskosten
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.703,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 243, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van een conclusie van repliek, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487 en een wegingsfactor 1).
Eiser verzoekt om vergoeding van de werkelijk gemaakte proceskosten voor juridische bijstand in bezwaar en beroep. Ingevolge artikel 2, lid 3, van het Besluit kan op grond van bijzondere omstandigheden van de hiervoor gegeven berekening van de te vergoeden proceskosten worden afgeweken. Voor een toekenning van een proceskostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen van het Besluit is grond indien het bestuursorgaan het verwijt treft dat het een beschikking of uitspraak geeft respectievelijk doet of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een (de) daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden (zie Hoge Raad 13 april 2007, nr. 41 235, ECLI:NL:HR:2007:BA2802, BNB 2007/260). Ook in andere gevallen kan aanleiding bestaan om, alle (bijzondere) omstandigheden van het geval in aanmerking nemend, af te wijken van de forfaitaire bedragen van het Besluit, bijvoorbeeld omdat de inspecteur bij het nemen van een besluit in vergaande mate onzorgvuldig heeft gehandeld (vgl. Hoge Raad, 4 februari 2011, nr. 09/02123, ECLI:NL:HR:2011:BP2975, BNB 2011/103). Anders dan eiseres kennelijk meent, is de rechtbank niet van oordeel dat verweerder tegen beter weten in is gekomen tot intrekking van de ANBI-status met terugwerkende kracht en het handhaven van deze beslissing in bezwaar. Van andere bijzondere omstandigheden die een integrale vergoeding van de proceskosten rechtvaardigen, zoals handelen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, is evenmin sprake. De enkele omstandigheid dat het besluit in beroep niet wordt gehandhaafd, is hiertoe onvoldoende. De omstandigheid dat in de inkomstenbelasting boetes zijn opgelegd aan de heer [B], is bij de beoordeling niet van belang.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de beschikking van 13 mei 2013 waarbij eiseres met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2008 niet meer is aangemerkt als een ANBI;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.703,50, en
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 318 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A. Fase, voorzitter, mr. S.K.A. Efstratiades en
mr. R. van Scharrenburg, leden, in aanwezigheid van mr. J. de Jong, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2015.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.