ECLI:NL:RBNHO:2015:1659

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 maart 2015
Publicatiedatum
2 maart 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 225
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige ongeldigverklaring rijbewijs en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 4 maart 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen. De eiser had zijn rijbewijs ten onrechte ongeldig verklaard gekregen, wat leidde tot een verzoek om schadevergoeding. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet op objectief verifieerbare wijze had aangetoond dat hij schade had geleden als gevolg van de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs. De eiser had weliswaar een schadevergoeding van € 781,87 ontvangen, maar had een veel hoger bedrag van € 21.135,- geclaimd, wat bestond uit verschillende schadeposten zoals inkomensschade en hogere zorgkosten. De rechtbank concludeerde dat er geen causaal verband was tussen de gestelde schade en het onrechtmatige besluit van de verweerder. De rechtbank oordeelde dat de eiser onvoldoende bewijs had geleverd om zijn claims te onderbouwen, en dat de verweerder terecht had besloten om de schadevergoeding te beperken tot de kosten voor het volgen van de Educatieve Maatregel Alcohol en Verkeer (EMA) en de wettelijke rente hierover. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de verzoeker om schadevergoeding om de gestelde schade op objectieve wijze aannemelijk te maken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 14/225

uitspraak van de meervoudige kamer van 4 maart 2015 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. B. Wernik),
en

de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder

(gemachtigde: drs. M.M. van Dongen).

Procesverloop

Bij besluit van 30 juli 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder een verzoek van eiser om vergoeding van schade ten gevolge van het ten onrechte ongeldig verklaren van zijn rijbewijs deels toegewezen en een bedrag van € 781,87 toegekend aan eiser. Voor het overige heeft verweerder het verzoek afgewezen.
Bij besluit van 4 december 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 september 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Bij besluit van 21 februari 2011 heeft verweerder het rijbewijs van eiser voor alle categorieën ongeldig verklaard, omdat eiser niet de vereiste medewerking heeft verleend aan de aan hem opgelegde Educatieve Maatregel Alcohol en Verkeer (hierna: EMA) nu hij niet is verschenen bij het voorgesprek van de EMA.
Dit besluit is bij uitspraak van 28 november 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BY4436) door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) herroepen omdat aannemelijk is dat – als gevolg van problematische postbezorging op het woonwagenkamp waar eiser woonachtig is – eiser de oproep voor het voorgesprek niet heeft ontvangen en derhalve een geldige reden van verhindering had.
2. De onrechtmatigheid van het besluit van 21 februari 2011, waarmee het rijbewijs van eiser ongeldig is verklaard, staat daarmee vast.
3. Eiser heeft gedurende de periode vanaf 28 februari 2011 tot 7 oktober 2011 niet de beschikking gehad over zijn rijbewijs en heeft verweerder verzocht om vergoeding van schade die hij ten gevolge van het ongeldigverklaren van zijn rijbewijs heeft geleden. Eiser stelt schade te hebben geleden ten bedrage van € 21.135,-, bestaande uit kosten voor de EMA, inkomensschade / gederfd inkomen, hogere zorgkostenpremie, schade in verband met het niet kunnen gebruiken van zijn auto, reiskosten en immateriële kosten.
4. Verweerder heeft bij besluit van 30 juni 2013 aanleiding gezien de kosten voor het voor een tweede keer volgen van de EMA ad € 720,-, daartoe gemaakte transactiekosten ad € 7,50 en de wettelijke rente ten bedrage van € 54,37 te vergoeden. Verweerder heeft het verzoek voor het overige afgewezen. Redengevend daartoe acht verweerder dat met betrekking tot het gestelde gederfde inkomen op grond van de door eiser overgelegde stukken niet verifieerbaar is of eiser in de periode waarin hij niet beschikte over een rijbewijs, minder inkomsten heeft gehad bij zijn activiteiten als koopman van tweedehands artikelen. Voorts is niet verifieerbaar, aldus verweerder, of eiser al dan niet vervangende inkomsten heeft genoten.
Met betrekking tot hogere zorgkosten die eiser is verschuldigd vanwege wanbetaling alsmede kosten die eiser heeft gemaakt voor zijn auto terwijl hij deze niet mocht gebruiken (motorrijtuigenbelasting, autoverzekering, afschrijving van de auto, boete voor nalaten APK-keuring), stelt verweerder zich op het standpunt dat deze geen direct gevolg zijn van het besluit van 21 februari 2011. Verweerder acht voorts niet aannemelijk dat de gestelde reiskosten zijn gemaakt. Voor vergoeding van immateriële kosten ziet verweerder evenmin aanleiding.
5. Eiser voert aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door hem geleden schade niet aannemelijk is gemaakt, dan wel geen causaal verband heeft met het onrechtmatige besluit.
6. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 14 augustus 2013, ECLI:NL:RVS:2013:758) is het aan de verzoeker om schadevergoeding om de gestelde schade op objectieve en verifieerbare wijze aannemelijk te maken.
7. Ter staving van het door eiser gestelde gederfde inkomen als verkoper van tweedehands artikelen heeft eiser in beroep drie verklaringen van bemanningen van schepen overgelegd, voorzien van foto’s. De strekking van deze verklaringen is dat eiser enige tijd niet aanwezig is geweest om tweedehands artikelen te verkopen aan de bemanning van de schepen als zij aanlegden in de haven. De bemanningen zijn blij dat eiser er nu weer is. In de verklaringen wordt voorts aangegeven dat men heeft begrepen dat de oorzaak van de afwezigheid van eiser was gelegen in het feit dat eiser problemen had met zijn rijbewijs. Eiser heeft voorts verklaringen overgelegd van een medewerker van de kringloopwinkel in [plaats 1] en de kringloopwinkel in [plaats 2], twee zussen van eiser, alsmede van twee andere personen ([naam 1] en [naam 2]).
De rechtbank begrijpt de verklaringen aldus, dat eiser hiermee wil aantonen dat hij in de betreffende periode geen inkomen als verkoper van tweedehands spullen heeft kunnen genereren. Eiser heeft echter geen belastingaangifte of andere stukken overgelegd waaruit zou kunnen blijken welke inkomsten eiser genereerde uit de verkoop van tweedehands artikelen voordat zijn rijbewijs ongeldig werd verklaard en welke inkomsten hij genereerde ten tijde van de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser desgevraagd aangegeven dat nadere bewijsstukken niet voorhanden zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met deze verklaringen echter niet aannemelijk gemaakt dat hij in de periode zonder rijbewijs geen inkomen genereerde met de verkoop van tweedehands artikelen. Reeds gelet hierop is de rechtbank met verweerder van oordeel dat eiser niet op objectief verifieerbare wijze aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van verlies van inkomen. Ook heeft eiser geen uitsluitsel kunnen bieden over mogelijke vervangende inkomsten in de betreffende periode. In de omstandigheid dat eiser uit principe nooit een bijstandsuitkering heeft willen aanvragen en altijd in zijn eigen levensonderhoud heeft voorzien en dat dat zijn bewijspositie bemoeilijkt, ziet de rechtbank geen reden voor een ander oordeel.
8. Ten aanzien van de gestelde schade als gevolg van de hogere zorgpremie overweegt de rechtbank als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 2 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1131) ligt het in beginsel op de weg van de persoon die stelt schade te hebben geleden als gevolg van een onrechtmatig besluit, aannemelijk te maken dat deze schade moet worden toegerekend aan het gebrek dat aan het onrechtmatige besluit kleeft.
De rechtbank is van oordeel dat eiser er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat de gestelde schade, een hogere zorgpremie als gevolg van wanbetaling, het gevolg is van het besluit van 21 februari 2011. Nu het oorzakelijk verband tussen deze schade en dit besluit ontbreekt, is er geen aanleiding in te gaan op de gestelde schadepost en de omvang van de gestelde schade.
9. Ten aanzien van de gestelde schade die zou voortvloeien uit het feit dat eiser zijn auto niet kon gebruiken gedurende de periode dat zijn rijbewijs ten onrechte ongeldig was verklaard, overweegt de rechtbank als volgt.
Met betrekking tot de door eiser gemaakte kosten voor motorrijtuigenbelasting en autoverzekering is de rechtbank van oordeel dat, daargelaten of er sprake is van het vereiste oorzakelijk verband, eiser zich onvoldoende heeft ingespannen om schadebeperkende maatregelen te treffen. Eiser had eenvoudig zijn auto kunnen schorsen, waarna hij geen motorrijtuigenbelasting meer verschuldigd zou zijn. Voorts had hij de autoverzekering kunnen opzeggen.
Hetzelfde geldt voor de kosten die voortvloeien uit de boete die aan eiser is opgelegd omdat hij heeft nagelaten zijn auto een APK-keuring te laten ondergaan, nu het in eisers macht lag een dergelijke keuring wel plaats te laten vinden.
Ten aanzien van de afschrijvingskosten van de auto heeft eiser evenmin aangetoond waarop deze kosten zijn gebaseerd.
Gelet hierop komen deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking.
10. Dat sprake is van reiskosten is door eiser op geen enkele wijze onderbouwd, zodat de door hem opgevoerde reiskosten reeds hierom niet voor vergoeding in aanmerking komen.
11. Ten aanzien van gestelde immateriële schade die zich, aldus eiser, vertaalt in spanning, psychische stress en eczeem omdat eiser niet in zijn levensonderhoud heeft kunnen voorzien, overweegt de rechtbank dat hoewel aannemelijk is dat eiser als gevolg van de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs ongemak heeft ervaren, hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij als gevolg hiervan zodanig heeft geleden dat hij in zijn eer of goede naam dan wel op andere wijze in zijn persoon is aangetast, en hem om die reden een forfaitaire vergoeding voor immateriële schade dient te worden toegekend op grond van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek.
12. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder zich bij de vergoeding van schade welke voortvloeit uit het onrechtmatige besluit van 21 februari 2011, terecht heeft beperkt tot de kosten voor het voor een tweede keer volgen van de EMA, de daartoe gemaakte transactiekosten, alsmede wettelijke rente over dit bedrag.
13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, voorzitter, en mr. A.C. Terwiel-Kuneman en mr. I.M. Ludwig, leden, in aanwezigheid van mr. Y.R. Boonstra - van Herwijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.