201305088/1/A2.
Datum uitspraak: 2 april 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
M.D. Import Export, gevestigd te Delfzijl,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 22 april 2013 in zaak nr. 13/70 in het geding tussen:
M.D. Import Export
en
het college van burgemeester en wethouders van Appingedam.
Procesverloop
Bij besluit van 4 juni 2012 heeft het college een verzoek van M.D. Import Export om vergoeding van schade afgewezen.
Bij besluit van 6 december 2012 heeft het college het door M.D. Import Export daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 april 2013 heeft de rechtbank het door M.D. Import Export daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft M.D. Import Export hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 maart 2014, waar M.D. Import Export, vertegenwoordigd door mr. I. van der Meer, advocaat te Leeuwarden, en J. Ottens en het college, vertegenwoordigd door mr. W.R. van der Velde, advocaat te Groningen, en mr. I. van der Meer, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. M.D. Import Export is huurder van de Zusterflat aan de Solwerderweg 7 in Appingedam. Zij stelt schade te hebben geleden in de vorm van gederfde winst en door brandstichting en diefstal, omdat de Zusterflat lange tijd leeg heeft gestaan als gevolg van het besluit van 15 april 2009. Bij dit besluit heeft het college geweigerd medewerking te verlenen aan huisvesting van dak- en thuislozen met psychiatrische problemen in de Zusterflat. Bij besluit van 27 oktober 2009 heeft het college het daartegen door M.D. Import Export gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 26 juli 2010 heeft de rechtbank het daartegen door M.D. Import Export ingestelde beroep gegrond verklaard. Bij besluit van 27 september 2010 heeft het college geweigerd vrijstelling van het destijds geldende bestemmingsplan te verlenen. Bij uitspraak van 25 mei 2011 in zaak 201008900/1/H1 heeft de Afdeling het hoger beroep van het college tegen de uitspraak van de rechtbank ongegrond verklaard en het beroep van M.D. Import Export tegen het besluit van 27 september 2010 gegrond verklaard.
2. Bij besluit van 6 december 2012 heeft het college overeenkomstig het advies van de Commissie bezwaarschriften van 14 november 2012 het bezwaar van M.D. Import Export tegen het besluit van 4 juni 2012 ongegrond verklaard. Het college erkent, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 25 mei 2011, dat het besluit van 27 oktober 2009 onrechtmatig is, maar stelt dat de door M.D. Import Export gestelde schade geen gevolg is van dat besluit.
3. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak overwogen dat de gestelde schade niet kan worden toegerekend aan het besluit van het college, omdat M.D. Import Export er niet in is geslaagd het oorzakelijke verband tussen het besluit van 27 oktober 2009 en de gestelde schade aannemelijk te maken.
4. M.D. Import Export betoogt in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het op haar weg ligt aannemelijk te maken dat de door haar opgevoerde schadeposten in voldoende causaal verband staan met het besluit van 27 oktober 2009 en dat zij daarin niet is geslaagd.
4.1. Dit betoog slaagt niet. In beginsel ligt het op de weg van de persoon die stelt schade te hebben geleden als gevolg van een onrechtmatig besluit, aannemelijk te maken dat deze schade moet worden toegerekend aan het gebrek dat aan het onrechtmatige besluit kleeft; aldus bijvoorbeeld het arrest van de Hoge Raad van 29 oktober 1993 (NJ 1994, 108) en de uitspraken van de Afdeling van 6 november 2002 in zaak no. 200102592/1 (BR 2003, 608) en 1 juni 1999 in zaak no. H01.98.0143 (JB 1999/192).
4.2. Voor zover M.D. Import Export in dit verband heeft aangevoerd dat uit de uitspraak van de Afdeling van 15 december 2004 in zaak nr. 200305561/1 (Gst. 2005, 75) volgt dat het causale verband tussen de gestelde schade en het vernietigde besluit alleen dan onaannemelijk is, indien het college aantoont dat de schade ook zou zijn ingetreden ingeval ten tijde van het nemen van het desbetreffende besluit ook een rechtmatig besluit zou hebben kunnen worden genomen dat tot eenzelfde schade zou hebben geleid, treft dit betoog geen doel. De uitspraak van 15 december 2004 is in deze zaak niet van toepassing, omdat deze ziet op de specifieke categorie gevallen waarin een bestuursorgaan aanvoert dat in plaats van een onrechtmatig besluit, ook een rechtmatig besluit met dezelfde inhoud had kunnen worden genomen. In de voorliggende zaak stelt het college zich geenszins op het standpunt dat het verlenen van medewerking ook rechtmatig geweigerd had kunnen worden.
4.3. Het betoog van M.D. Import Export dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat de gestelde schadeposten het gevolg zijn van het besluit van 27 oktober 2009, treft evenmin doel. De door M.D. Import Export overgelegde brief van Kantoor Keizer, waarin staat dat zij regelmatig op zoek zijn naar woonplekken die geschikt zijn voor jongeren die begeleid moeten wonen, dateert van 3 oktober 2012, terwijl het onrechtmatige besluit op 15 april 1999 is genomen. Evenmin geeft de brief blijk van concrete belangstelling voor het project van M.D. Import Export. Dat geldt ook voor de verwijzing naar de opvang in Hoogezand. Voor zover M.D. Import Export betoogt dat de stichting CIZ Delfzijl en de Stichting Huis destijds belangstelling hadden voor het project, is van belang dat dit niet blijkt uit concrete bewijsstukken. Uit de bij brief van 27 februari 2014 overgelegde verklaringen van H. van Veenen en R. Ottens van 24 februari 2014 en van A. Thijsse van 6 mei 2013 blijkt evenmin dat M.D. Import Export in de van belang zijnde periode de reële mogelijkheid heeft gehad de Zusterflat aan een zorginstelling te kunnen verhuren.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. A. Hammerstein en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Planken
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 april 2014
299.