ECLI:NL:RBNHO:2014:9038
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - meervoudig
- M.H.L.C. Bijvoet
- J.P.A. Boersma
- A.A. Fase
- Rechtspraak.nl
Bepaling van de hoogte van de vergoeding van proceskosten voor rechtsbijstand bij hoorzitting in WOZ-zaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 25 september 2014 uitspraak gedaan in een geschil over de vergoeding van proceskosten voor rechtsbijstand bij een hoorzitting in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Eiser, wonende te [Z], had beroep ingesteld tegen de beslissing van de heffingsambtenaar van de gemeente [P] over de vastgestelde waarde van zijn onroerende zaak en de daarbij behorende aanslag onroerende-zaakbelastingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de waarde van de onroerende zaak in bezwaar was verlaagd van € 3.120.000 naar € 2.735.000, en dat eiser recht had op een kostenvergoeding van € 515 voor rechtsbijstand. Eiser heeft echter beroep ingesteld tegen de hoogte van deze kostenvergoeding.
Tijdens de zitting op 21 augustus 2014 zijn de standpunten van beide partijen besproken. De rechtbank heeft overwogen dat op grond van artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan vergoed dienen te worden. De rechtbank heeft daarbij de relevante bepalingen van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) in acht genomen en vastgesteld dat de vergoeding voor het verschijnen van de rechtsbijstandverlener ter hoorzitting op een forfaitaire basis dient te worden berekend.
De rechtbank heeft in haar uitspraak uitgangspunten geformuleerd voor de vaststelling van de vergoeding voor rechtsbijstand bij hoorzittingen, vooral in gevallen waar meerdere bezwaren door dezelfde rechtsbijstandverlener worden behandeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vergoeding voor de bezwaarfase op € 728 dient te worden vastgesteld, en heeft de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 487. De rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar vernietigd voor zover het de beslissing omtrent de kostenvergoeding betreft en heeft verweerder opgedragen het betaalde griffierecht van € 45 aan eiser te vergoeden.