ECLI:NL:RBMNE:2025:7

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 januari 2025
Publicatiedatum
2 januari 2025
Zaaknummer
UTR 24/7204 en UTR 24/7205
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) voor verzorgende na veroordeling voor afpersing

Op 3 januari 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak waarin eiseres, een verzorgende, een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) had aangevraagd voor haar werk in de zorg. De aanvraag werd door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afgewezen vanwege een veroordeling voor poging tot afpersing. Eiseres kwam in beroep tegen deze afwijzing en vroeg om een voorlopige voorziening, zodat zij in afwachting van de uitspraak in de bodemprocedure als ware in het bezit van een VOG kon worden behandeld.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 19 december 2024 behandeld en moest beoordelen of eiseres een spoedeisend belang had bij haar verzoek. De rechtbank oordeelde dat eiseres, die sinds 2012 als verzorgende werkt en sinds 2019 als zelfstandige is ingeschreven, een spoedeisend belang had, omdat zij door het ontbreken van een VOG sinds september 2024 niet meer kon werken in de zorg. De staatssecretaris had de aanvraag afgewezen op basis van de veroordeling van eiseres, die onherroepelijk was, en de rechtbank oordeelde dat het belang van de samenleving om beschermd te worden tegen herhaling van strafbare feiten zwaarder woog dan de persoonlijke belangen van eiseres.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geweigerd om de VOG te verstrekken, omdat eiseres een ernstig delict had gepleegd en er onvoldoende tijd was verstreken om te beoordelen of zij goed gedrag had laten zien. De rechtbank wees het beroep van eiseres ongegrond en wees ook het verzoek om voorlopige voorziening af. Eiseres heeft geen recht op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten, omdat zij ongelijk heeft gekregen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 24/7204 en 24/7205
uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 januari 2025 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. K. Cras),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie

(gemachtigde: mr. E.H.U.S. Pütz).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de staatssecretaris heeft mogen weigeren om aan eiseres een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) te verstrekken.
2. Eiseres heeft op 17 mei 2024 een VOG aangevraagd voor haar werk in de zorg. De staatssecretaris heeft de aanvraag op 7 augustus 2024 afgewezen en heeft die afwijzing met het besluit van 30 oktober 2024 gehandhaafd. Eiseres komt daartegen in beroep en vraagt om in afwachting daarvan een voorlopige voorziening te treffen waarbij zij wordt behandeld als ware in het bezit van een VOG.
3. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 19 december 2024 op zitting behandeld. Daarbij waren eiseres, haar gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Eiseres heeft een spoedeisend belang
4. Allereerst moet de voorzieningenrechter beoordelen of eiseres een spoedeisend belang heeft bij haar verzoek, waardoor ze niet kan wachten tot de uitspraak in de bodemprocedure. [1] De staatssecretaris vindt dat het spoedeisend belang ontbreekt, omdat eiseres andere mogelijkheden heeft om inkomen te verdienen. Ook wijst de staatssecretaris erop dat alleen een financieel belang onvoldoende is om spoedeisendheid aan te nemen.
5. De rechtbank overweegt dat eiseres vanaf 2012 als verzorgende werkt en sinds 2019 als zelfstandige staat ingeschreven. Door het ontbreken van een VOG kan ze sinds september 2024 niet meer werken in de zorg. Dit leidt niet alleen tot inkomstenverlies doordat het haar nog niet is gelukt om ander werk te vinden en ze als zelfstandige niet in aanmerking komt voor een werkloosheidsuitkering, maar raakt ook de continuïteit van de relatie met haar opdrachtgevers. De rechtbank ziet hierin voldoende aanleiding om aan te nemen dat eiseres een spoedeisend belang heeft bij de behandeling van haar verzoek.
De voorzieningenrechter behandelt ook direct de bodemprocedure
6. De voorzieningenrechter is na afloop van de zitting tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak in beroep. Hij zal daarom direct beslissen op het beroep. [2]
Het belang van de samenleving weegt in dit geval zwaarder dan het belang van eiseres
7. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de staatssecretaris terecht heeft geweigerd om aan eiseres een VOG te verstrekken. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris in dit geval heeft mogen besluiten dat het belang om de samenleving te beschermen zwaarder weegt dan de persoonlijke belangen van eiseres. Hierna wordt dit verder toegelicht.
8. De staatssecretaris heeft aan eiseres geen VOG verleend omdat ze op 31 juli 2024 is veroordeeld voor poging tot afpersing in vereniging. [3] De uitspraak is inmiddels onherroepelijk.
9. In de beleidsregels van de staatssecretaris staat dat een VOG alleen mag worden geweigerd als aan het objectieve en het subjectieve criterium is voldaan. [4] Dat eerste staat niet ter discussie: eiseres is het ermee eens dat het door haar gepleegde strafbare feit bij herhaling een belemmering zou vormen voor een behoorlijke uitoefening van haar functie als verzorgende en dat dus aan het objectieve criterium is voldaan
10. Deze zaak gaat over de vraag of ook aan het subjectieve criterium is voldaan. Daarbij moet het belang van de aanvrager van de VOG worden afgewogen tegen het belang van de samenleving om beschermd te worden tegen het risico op herhaling van het strafbare feit binnen de uitoefening van de functie. In de beleidsregels staat dat de afdoening van de strafzaak, het tijdsverloop en de antecedenten altijd moeten worden betrokken bij deze belangenafweging.
11. Volgens eiseres had de belangenafweging in haar voordeel moeten uitvallen. Ze wijst erop dat ze niet eerder met justitie in aanraking is gekomen, dat de strafrechter vanwege persoonlijke omstandigheden een lagere straf heeft opgelegd dan geëist en dat het strafbare feit in mei en juni van 2023 is begaan en er sindsdien anderhalf jaar is verstreken. Daarbij vindt eiseres dat de staatssecretaris onvoldoende waarde heeft gehecht aan rapportages van de reclassering en de behandelaar. Ook wijst eiseres op haar financiële belang om inkomsten te kunnen genereren.
12. De rechtbank stelt voorop dat eiseres geen gering delict heeft gepleegd, hetgeen blijkt uit het feit dat een gevangenisstraf is opgelegd van 98 dagen plus een taakstraf van 240 uur. Dat dit lager is dan de eis van de officier van justitie vindt de rechtbank daarbij niet relevant.
13. Verder gaat de rechtbank niet mee in het betoog van eiseres dat het tijdsverloop in haar voordeel moet wegen. Het strafvonnis was op het moment dat het besluit op bezwaar werd genomen pas enkele maanden oud. Het is niet onredelijk dat de staatssecretaris het moment van veroordeling in principe als uitgangspunt neemt [5] bij het bepalen van het verstreken tijdsverloop, om te kunnen beoordelen of eiseres ook goed gedrag laat zien als dit niet door strafrechtelijke kaders wordt beheerst. Dat eiseres in de periode tussen het strafbare feit en de veroordeling zonder problemen in de zorg heeft gewerkt weegt om die reden niet zwaar mee.
14. Uit de rapporten van de reclassering en de behandelaar binnen de forensische geestelijke gezondheidszorg blijkt dat zij het recidiverisico laag tot zeer laag inschatten. Volgens de reclassering is het verkrijgen van een VOG essentieel zodat eiseres haar werk kan blijven doen en sociaal isolement wordt voorkomen. Dat eiseres volgens deze deskundigen goed gedrag heeft laten zien en dat de kans klein is dat zij opnieuw de fout ingaat werkt in haar voordeel, maar is niet doorslaggevend. Uit vaste rechtspraak volgt dat de staatssecretaris een eigen verantwoordelijkheid heeft en de inschatting van het recidiverisico mag afwegen tegen het tijdsverloop sinds de veroordeling om het op waarde te toetsen. [6] Dat leidt er in dit geval toe dat de rapportages maar beperkt gewicht in de schaal leggen vanwege de nog maar recente veroordeling. Eiseres heeft sindsdien simpelweg nog onvoldoende de tijd gehad om goed gedrag te laten zien.
15. Duidelijk is dat eiseres niet eerder de fout in is gegaan. Dat werkt in haar voordeel, maar weegt niet op tegen de ernst van het delict en het korte tijdsverloop sinds de veroordeling. Het persoonlijke belang van eiseres dat zij inkomstenverlies lijdt doordat ze haar werk als verzorgende niet kan doen en nog geen ander werk heeft kunnen vinden, heeft de staatssecretaris afgewogen tegen het belang van de bescherming van de samenleving. De staatssecretaris heeft dit belang zwaarder mogen laten wegen dan het persoonlijke belang van eiseres.
16. Dat maakt dat de staatssecretaris heeft mogen beslissen dat het belang om de samenleving te beschermen in dit geval, gelet op alle omstandigheden, zwaarder weegt dan de belangen van eiseres.

Conclusie en gevolgen

17. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen VOG krijgt en voorlopig niet als verzorgende zal kunnen werken. Omdat eiseres ongelijk heeft gekregen krijg zou het griffierecht niet terug en ook geen vergoeding van haar proceskosten. Het verzoek voor een voorlopige voorziening wordt om dezelfde reden afgewezen.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.T. Könning, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van L.M. Kalkman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 januari 2025.
voorzieningenrechter
de griffier is verhinderd om deze uitspraak mede te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Zie artikel 8:86, eerste lid, van de Awb.
3.Zie de uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 31 juli 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:6374.
4.Beleidsregels VOG-NP-RP 2024, Staatscourant 2024, 18554.
5.Zoals de beleidsregels ook voorschrijven in paragraaf 3.1.2
6.Zie de uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 juli 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1601), 7 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2698) en 13 april 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BW3037).