ECLI:NL:RBMNE:2025:692

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
UTR 23/6322
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlies van het Nederlanderschap en recht op paspoort na langdurig verblijf in het buitenland

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van eiser tegen de mededeling dat zijn Nederlandse paspoort is vervallen omdat hij het Nederlanderschap heeft verloren. Eiser heeft op 2 juni 2023 een brief ontvangen van de Consulaire Service Organisatie waarin staat dat hij op 11 augustus 2018 zijn Nederlanderschap heeft verloren op grond van artikel 15, eerste lid, onder c, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). Dit verlies van het Nederlanderschap heeft geleid tot de verval van zijn paspoort dat op 17 april 2023 aan hem was verstrekt. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard en later ongegrond verklaard door de minister van Buitenlandse Zaken.

De rechtbank heeft op 28 januari 2025 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde niet aanwezig waren. De rechtbank heeft de beslissing genomen dat het beroep tegen het besluit van 10 augustus 2023 niet-ontvankelijk is en het beroep tegen het besluit van 7 januari 2025 ongegrond is. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft geconcludeerd dat eiser het Nederlanderschap heeft verloren en dat hij daarom geen recht heeft op een paspoort. De rechtbank wijst erop dat het verstrekken van het paspoort op onjuiste gegevens was gebaseerd en dat eiser geen rechten kan ontlenen aan het feit dat hem ten onrechte een paspoort is verstrekt.

De rechtbank concludeert dat er geen strijd is met het (Europese) evenredigheidsbeginsel, omdat eiser de mogelijkheid had om een optieverklaring in te dienen, wat hij niet heeft gedaan. De rechtbank heeft de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser en bepaald dat het betaalde griffierecht aan eiser moet worden vergoed. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/6322
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 januari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Görsültürk),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, de minister

(gemachtigde: mr. L.H.T. Geuzendam).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de ook na bezwaar gehandhaafde mededeling dat zijn Nederlandse paspoort is vervallen op grond van artikel 47 van de Paspoortwet, omdat hij het Nederlanderschap is verloren.
1.1.
Op 2 juni 2023 heeft de Consulaire Service Organisatie in Den Haag (CSO) aan eiser per brief medegedeeld dat hij het Nederlanderschap op 11 augustus 2018 heeft verloren op grond van artikel 15, eerste lid en onder c, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). [1] En dat als gevolg hiervan het Nederlandse paspoort dat op 17 april 2023 (op onjuiste gronden) aan hem is verstrekt, van rechtswege is vervallen. Nadat het bezwaar van eiser bij besluit van 10 augustus 2023 niet-ontvankelijk was verklaard omdat de brief geen besluit zou zijn, heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken en op 7 januari 2025 opnieuw op het bezwaar beslist en eisers bezwaar ongegrond verklaard. Eiser is hiervan op de hoogte gesteld en hij is in de gelegenheid gesteld hierop te reageren en nieuwe gronden in te dienen, omdat het beroep van eiser nu van rechtswege gericht is tegen dit nieuwe besluit. [2] Hij heeft van deze mogelijkheid tot en met vandaag geen gebruik gemaakt.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 28 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen. Eiser is niet verschenen, zijn gemachtigde ook niet.
1.3.
Na de behandeling ter zitting is het onderzoek gesloten en heeft de rechtbank meteen mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het besluit van 10 augustus 2023 niet ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 7 januari 2025 ongegrond;
- veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 907,-;
- bepaalt dat de minister het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden.

De rechtbank heeft hiertoe als volgt overwogen

Behoort eiser het Nederlanderschap te behouden omdat aan hem op 17 april 2023 een Nederlands paspoort is verstrekt?
2. Eiser stelt dat zijn Nederlanderschap niet verloren is gegaan en zijn paspoort niet is vervallen omdat op 17 april 2023 nog een nieuw paspoort aan hem is verstrekt. Tijdens de verstrekking van een nieuw paspoort wordt er volgens hem een volledige afweging gemaakt over iemands Nederlanderschap. [3] Het (Unierechtelijke) evenredigheidsbeginsel wordt ook bij deze afweging meegenomen. Uit het feit dat het paspoort is verstrekt, verbindt eiser de conclusie dat deze afweging in zijn voordeel is uitgevallen en dat hij zijn Nederlanderschap heeft behouden.
3. De rechtbank is van oordeel dat de minister terecht heeft geconcludeerd dat eiser het Nederlanderschap is verloren en daarom geen recht heeft op een paspoort. De rechtbank legt dit hierna uit.
4. Een meerderjarige Nederlander die ook een andere nationaliteit heeft, verloor van rechtswege het Nederlanderschap als hij gedurende een ononderbroken periode van tien jaar zijn hoofdverblijf had buiten het Koninkrijk en de EU. [4] Als iemand zijn Nederlandse nationaliteit verliest, vervalt zijn paspoort automatisch. [5]
5. De minister mocht concluderen dat de verstrekking van het paspoort op 17 april 2023 aan eiser op onjuiste gegevens was gebaseerd en dat het daarom op grond van artikel 47, eerste lid, aanhef en onder h van de Paspoortwet van rechtswege is vervallen. Een eerdere paspoortaanvraag is in 2020 niet in behandeling genomen omdat eiser geen Nederlander meer was. Eiser is het Nederlanderschap namelijk op 11 augustus 2018 van rechtswege verloren op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN. Niet is in geschil namelijk dat eiser van 10 augustus 2008 tot en met 11 augustus 2018 onafgebroken hoofdverblijf had in Tunesië. Hij had in die periode ook de Tunesische nationaliteit en er is geen sprake geweest van stuiting van de verjaringstermijn. Aan het feit dat aan eiser op 17 april 2023 ten onrechte een paspoort is verstrekt, kan hij geen rechten ontlenen. Dit blijkt uit bestendige rechtspraak van de Hoge Raad. [6] Deze houdt in dat het Nederlanderschap niet kan worden verkregen en evenmin kan worden behouden door de werking van enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur. Aan het verstrekte paspoort kon eiser dus niet het vertrouwen ontlenen dat hij Nederlander zou zijn.
6. Eisers stelling dat het paspoort moet zijn verleend nadat een evenredigheidstoets is gemaakt, is niet onderbouwd. Dit blijkt niet uit het desbetreffende document en ook niet uit het besluit van 2 juni 2023. Daarin is juist expliciet opgenomen dat als hij een beroep wil doen op het Unierecht, hij daartoe een verklaring moet indienen. Het gaat daarbij om het afleggen van een optieverklaring. Dit heeft eiser niet gedaan. [7] Er is geen reden aannemelijk geworden dat verweerder de desbetreffende evenredigheidstoetsing zelf ambtshalve maakt, zonder dat de betrokkene daartoe het initiatief heeft genomen.
7. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is het verlies van het Nederlanderschap in strijd met het (Europese) evenredigheidsbeginsel?
8. Eiser stelt dat het verlies van de Nederlandse nationaliteit in strijd is met het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel, omdat hij geen afstand kan doen van zijn Tunesische nationaliteit. Als gevolg hiervan valt hij namelijk automatisch onder de verliesbepaling van artikel 15, eerste lid en onder c, van de RWN. Omdat dit onevenredig is, zijn de RWN en de Paspoortwet onverbindend richting eiser en verliest hij daardoor zijn Nederlanderschap niet.
9. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat dit beroepsonderdeel niet slaagt. Uit het Tjebbes-arrest van het Hof van Justitie [8] volgt dat artikel 15 van de RWN verbindend is tegenover een ieder, mits er de mogelijkheid is om in individuele gevallen aan het evenredigheidsbeginsel te toetsen. Dit is het geval. Reeds in de brief van 2 juni 2023 is aan eiser gemeld dat hij de mogelijkheid heeft tot het afleggen van een optieverklaring op grond van artikel 6, eerste lid, onder p van de RWN. Deze bepaling is naar aanleiding van het Tjebbes-arrest van het Hof van Justitie opgenomen in de RWN. [9] Door middel van het indienen van een optieverzoek kan dan worden verzocht op toepassing van de evenredigheidstoets. Er is dus geen strijd met het Europees recht.
10. Deze beroepsgrond slaagt niet.
11. Tenslotte is ten aanzien van het thans bestreden besluit niet gebleken van tekortkomingen in de totstandkoming of motivering. Verweerder heeft na overleg met de gemachtigde van eiser, zijn oorspronkelijke bezwaargronden in het besluit verdisconteerd. Ook overigens is niet gebleken van onzorgvuldigheid in de voorbereiding van het bestreden besluit.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep voor zover nog gericht tegen het besluit van 10 augustus 2023 is niet-ontvankelijk omdat dit besluit is ingetrokken bij het thans bestreden besluit. Het beroep tegen het besluit van 7 januari 2025 is ongegrond.
13. Nu verweerder het bestreden besluit hangende het beroep heeft vervangen, gaat de rechtbank ervan uit dat het beroep terecht is ingediend. Dat betekent dat verweerder de redelijkerwijs gemaakte proceskosten moet vergoeden. Dit betreft 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde van € 907,- . Ook dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Koopmans, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zoals die luidde van 1 april 2003 tot 1 april 2022.
2.Op grond van artikel 6:19 van de Awb.
4.Artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN zoals dat luidde tot 1 april 2022. Na 1 april 2022 is de termijn gewijzigd naar dertien jaar.
5.Artikel 47, eerste lid, aanhef en onder h van de Paspoortwet.
7.Op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder p, van de RWN.
8.ECLI:EU:C:2019:189.
9.Kamerstukken II 2020/21, 35859, 3.