Beoordeling door de rechtbank
Voorafgaand aan deze procedure
8. Op 4 mei 2017 is bij [bedrijf 2] , de eenmanszaak van de heer [A] 850 gram soft drugs aangetroffen. Op 1 november 2018 is nogmaals drugs aangetroffen en is het bedrijfspand voor een jaar gesloten. De strafrechter heeft de heer [A] in verband hiermee op 29 juni 2022 veroordeeld voor het aanwezig hebben van de verdovende middelen en stelde vast dat verborgen ruimtes zijn ingebouwd in auto’s bij de garage van [A] , alhoewel niet aangenomen werd dat dat ten behoeve van het vervoeren van drugs was. De burgemeester heeft vervolgens op 30 september 2021 op grond van artikel 2.34g, tweede lid, van de Algemene plaatselijke verordening [plaats 2] een vergunningplicht opgelegd aan het pand aan de [adres 2] in [plaats 2] omdat de openbare orde onder druk staat. Het bezwaar, beroepen hoger beroepdaartegen zijn ongegrond verklaard. De vergunningplicht staat dus in rechte vast.
9. Op 6 juli 2022 is er ook een last onder dwangsom opgelegd om de exploitatie van het garagebedrijf aan de [adres 2] in [plaats 2] per 1 augustus 2022 te staken en gestaakt te laten houden.
10. Eiseres heeft op 30 augustus 2022 een aanvraag ingediend voor een exploitatievergunning voor het uitoefenen van [bedrijf 1] in het pand aan de [adres 2] in [plaats 2] . De burgemeester heeft op 8 november 2022 het voornemen uitgebracht waarbij hij heeft aangegeven voornemens te zijn om de vergunning te weigeren. Hierop heeft eiseres op 22 november 2022 een zienswijze ingediend. Naar aanleiding van de zienswijze heeft de burgemeester zorgvuldigheidshalve op 15 november 2023 aan Landelijk Bureau Bibob (LBB) gevraagd om advies op grond van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen in het openbaar bestuur (Wet Bibob).
11. Op 4 juni 2024 is er een LBB-advies uitgebracht. Het LBB is - samengevat weergegeven - van oordeel dat sprake is van een samenwerkingsverband tussen eiseres met [bedrijf 1] en de heer [A] , en dat er een mindere mate van gevaar bestaat dat de aangevraagde vergunning mede zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen. Ook is niet gebleken van een gevaar dat de vergunning zal worden gebruikt om uit strafbare feiten verkregen of te verkrijgen voordelen te benutten.
12. Op 9 augustus 2024 heeft de burgemeester nogmaals een voornemen uitgebracht en aangegeven dat hij nog steeds voornemens is om de vergunning te weigeren. Hierop heeft eiseres op 6 september 2024 een zienswijze ingediend. Op 15 november 2024 heeft de burgemeester de aanvraag voor een exploitatievergunning afgewezen.
Waarom is de aanvraag afgewezen?
13. De burgemeester heeft de aanvraag afgewezen op grond van drie redenen.
14. De eerste reden is dat volgens de burgemeester niet eiseres, maar de heer [A] feitelijk de exploitant/beheerder is van [bedrijf 1] . De feitelijke exploitatie komt volgens de burgemeester daarom niet overeen met de aanvraag. Dit is volgens de burgemeester in strijd met artikel 2:34h, derde lid, aanhef en onder c, van de Algemene plaatselijke verordening Soest 2022 (APV).
15. De tweede reden is dat de heer [A] als feitelijke exploitant/beheerder van [bedrijf 1] volgens de burgemeester van slecht levensgedrag is, wat in strijd is met artikel 2:34h, derde lid, aanhef en onder b, van de APV.
16. De derde reden is dat er volgens de burgemeester – in afwijking van het LBB advies - sprake is van een ernstig gevaar dat de vergunning mede gebruikt zal worden om strafbare feiten te plegen. Dat is in strijd met artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet Bibob.
17. Verder vindt de burgemeester de afwijzing van de vergunning redelijk. Het voorbereiden en bevorderen van drugs door het inbouwen van de verborgen ruimtes in de voertuigen vindt de burgemeester ernstig. Deze strafbare feiten acht hij te ernstig om met minder vergaande maatregelen te kunnen volstaan.
18. Met de beslissing op bezwaar van 11 juni 2025 is de burgemeester bij de afwijzing gebleven. Ook heeft de burgemeester aangegeven dat het bedrijfspand aan de [adres 2] in [plaats 2] vanaf 21 juni 2025 gesloten moet worden omdat eiseres geen exploitatievergunning heeft.
19. Eiseres is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag voor een exploitatievergunning en heeft daarvoor verschillende gronden aangevoerd. De rechtbank zal deze hieronder bespreken.
Is er sprake van een schijnconstructie?
Wat voert eiseres hierover aan?
20. Eiseres voert aan dat de feitelijke exploitatie wel in overeenstemming zal zijn met de aanvraag. De heer [A] vervult geen dominante rol in het bedrijf [bedrijf 1] en is geen feitelijk leidinggevende/niet feitelijk de exploitant of beheerder. Ter zitting is besproken dat de heer [A] tot 2019 de eenmanszaak [bedrijf 2] had, die was gericht op garage en reparaties van auto’s. Op dat moment had eiseres ook de eenmanszaak [bedrijf 1] , wat gericht was op verkoop van auto’s. Beide eenmanszaken waren ingeschreven op het zelfde adres in de Kamer van Koophandel (KvK), aan de [adres 2] in [plaats 2] . Vanaf 16 oktober 2019 bestaat [bedrijf 2] niet meer. Dat volgt uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel. Vanaf dat moment is de inschrijving van andere bedrijven van de heer [A] gericht op andere activiteiten. De stelling van de burgemeester dat [bedrijf 2] pas in september 2022 is uitgeschreven uit de KvK is daarom volgens eiseres niet juist.
21. De heer [A] en eiseres hebben vanaf 16 oktober 2019 samen [bedrijf 1] voortgezet, in welk bedrijf beide voornoemde activiteiten vanaf toen gecombineerd zijn. Vanaf de zomer van 2022 heeft de heer [A] een stap teruggedaan. Hij is vanaf dat moment nog slechts werkzaam als ZZP-er als adviseur inkoop en ten behoeve van APK keuringen. Er is verder een beheerder aangesteld die het bedrijf samen met eiseres leidt. De voorvallen waarnaar de burgemeester verwijst in punt 4.10 van het verweer in bezwaar als reden waarom hij aanneemt dat de heer [A] toch een dominantie rol in het bedrijf vervult, rechtvaardigen die conclusie niet.
Wat is de relevante regelgeving?
22. In artikel 2:34h, derde lid, onder c, van de APV is het opgenomen dat de burgemeester een exploitatievergunning kan weigeren indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke exploitatie niet met de aanvraag in overeenstemming zal zijn.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
23. Naar het oordeel rechtbank heeft de burgemeester voldoende gemotiveerd dat sprake is van een schijnconstructie, waarbij de heer [A] feitelijk exploitant/beheerder/feitelijk leidinggevende van [bedrijf 1] ’s . Hierna legt de rechtbank uit waarom zij dat vindt.
24. De rechtbank stelt vast dat eiseres ter zitting heeft onderkend dat de heer [A] vanaf 16 oktober 2019 tot de zomer van 2022 een dominante rol binnen [bedrijf 1] vervulde en feitelijk leidinggevende/exploitant/beheerder was van [bedrijf 1] . Dit is tussen partijen dan ook niet in geschil. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de burgemeester er terecht op gewezen dat sindsdien – ondanks de door eiseres gestelde stap terug van de heer [A] - niet is gebleken dat dit anders is. In het bestreden besluit is gewezen op diverse voorvallen voor en na de zomer van 2022 waarin handhavers hebben geconstateerd dat de heer [A] zich als eigenaar dan wel leidinggevende van [bedrijf 1] voordeed. De burgemeester heeft ter zitting toegelicht dat hij naar voorvallen voor de zomer van 2022 heeft verwezen om duidelijk te maken dat de heer [A] toen feitelijk leidinggevende/beheerder/exploitant was, en naar voorvallen van erna om duidelijk te maken dat dit niet anders is geworden. Nu niet in geschil is dat de heer [A] feitelijk leidinggevende/exploitant/beheerder was tot de zomer van 2022 wordt op de eerdere voorvallen niet ingegaan.
25. Ter onderbouwing van voorvallen na de zomer van 2022 heeft de burgemeester gewezen op de volgende omstandigheden:
- Uit een rapportage van bevindingen van 15 oktober 2022 van een bezoek van toezichthouders aan de onderneming [bedrijf 1] op dezelfde dag, blijkt dat de heer [A] zichzelf heeft geïdentificeerd als bedrijfsleider of eigenaar van de onderneming. In de rapportage staat: ‘Toen mijn collega [toezichthouder] naar binnen liep hoorde ik mijn collega vragen: "Ik ben op zoek naar de bedrijfsleider, bent u dat" of woorden van gelijke strekking. Ik zag een man op een motor zitten en ik hoorde dat de man, bij ons bekend als dhr. [A] , (hierna te noemen, betrokkene) ons bevestigend antwoordde.’
- De heer [A] heeft zich ook op 19 oktober 2022 geïdentificeerd als bedrijfsleider of eigenaar van de onderneming. In het proces-verbaal van bevindingen van 19 oktober 2022 is opgenomen dat een toezichthouder een voertuig in de buurt van [bedrijf 1] verkeerd geparkeerd zag staan, en dat de heer [A] hem benaderde. In het proces-verbaal staat verder het volgende: ‘Ik vroeg aan betrokkene van wie zijn nu al die auto's die nu vijftien meter verderop op de stoep staan? De betrokkene antwoorde "die auto's zijn van mij". Ik zei tegen de betrokkene dat ik had gehoord dat bovengenoemde garage niet meer van hem is. Ik hoorde de betrokkene geïrriteerd zeggen " Het is mijn bedrijf!" Daarna vroeg de betrokkene naar mijn dienstnummer en die heb ik gegeven. Tijdens het uitgeven van deze informatie verklaarde de betrokkene, nogmaals dat het genoemde autobedrijf zijn bedrijf is. De betrokkene zei tegen mijn collega [toezichthouder] (stagiaire)" heb jij goed gehoord het is mijn bedrijf" […]’
- Uit het proces-verbaal van de politie van 16 maart 2023 blijkt dat eiseres is aangetroffen in een voertuig met € 21.000,-. In dit verband heeft de heer [A] ongevraagd verklaard dat dat geld zijn eigendom was en dat hij een autobedrijf had en dat geld de dag erna wilde afstorten.
- Bij een politiecontrole op 4 oktober 2023 heeft de heer [A] aan een verbalisant van politie medegedeeld dat hij een bedrag van € 3.000,- contant in zijn voertuig had liggen. Over de herkomst van het geld heeft de heer [A] op dat moment verklaard dat hij een autobedrijf, genaamd [bedrijf 1] , heeft en dat hij voor sommige auto’s cash geld kreeg. Dit blijkt uit een politiemutatie van 4 oktober 2023.
- Uit een politiemutatie van 13 oktober 2023 volgt dat de betrokken verbalisant een voertuig bij [bedrijf 1] tegenkwam, en dat de heer [A] in het voertuig zat. In de auto werd € 2.000,- geld aangetroffen. Als reden daarvoor gaf de heer [A] aan dat hij mede-eigenaar was van een autobedrijf in [plaats 2] .
- Uit het proces-verbaal van bevindingen van toezichthouders van de gemeente Soest van 21 februari 2024 volgt dat toezichthouders bij een controle van voertuigen die geparkeerd stonden op de [straat] in Soest hebben gesproken met de heer [A] . Uit het gesprek dat de toezichthouders hebben gevoerd, bleek dat de heer [A] praat als eigenaar van de garage [bedrijf 1] .
- Op de website van [bedrijf 1] , staat het telefoonnummer gemeld, wat hetzelfde telefoonnummer was van de inmiddels opgeheven eenmanszaak van de heer [A] .Verder heeft de burgemeester erop gewezen dat eiseres nooit is aangetroffen bij [bedrijf 1] . Ook is besproken dat meneer [B] nooit is aangetroffen.
26. De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester gezien deze voorvallen terecht heeft aangenomen dat de heer [A] geen stap terug heeft gedaan in de onderneming en dat hij nog steeds feitelijke leidinggevende/beheerder/exploitant is, en een dominante rol vervult. De heer [A] positioneert zich in deze voorvallen duidelijk als eigenaar die een dominante actieve rol heeft in het bedrijf. De uitlatingen verhouden zich niet met het standpunt van eiseres dat hij een stap terug heeft gedaan en slechts APK keuringen doet en adviseert over inkoop van auto’s. Deze uitlatingen verhouden zich – anders dan dat eiseres stelt - ook niet met feit dat de heer [A] via de band van het huwelijk (huwelijksgoederen gemeenschap) mede-eigenaar is. Dit te meer nu de burgemeester het terecht opmerkelijk vindt dat eiseres – in ieder geval tijdens alle bovengenoemde voorvallen - niet is aangetroffen op bedrijf. De burgemeester heeft bovendien ter zitting gemotiveerd toegelicht dat er ook los van voornoemde voorvallen, handhavers op het bedrijf langs zijn geweest en dat zij eiseres nooit hebben aangetroffen. De rechtbank ziet ondanks betwisting daarvan door eiseres ter zitting, geen aanleiding om daaraan te twijfelen
.
27. Het feit dat de heer [B] aangesteld is geweest als feitelijk leidinggevende, zoals eiseres heeft aangevoerd in beroep, maakt dat niet anders. Ook hij is immers tijdens de bezoeken van het bedrijf door de toezichthouders niet op het bedrijf aangetroffen. Daarbij komt dat de aanstelling van de heer [B] (nog los van het feit dat zijn gebrek aan beheersing Nederlandse taal en het niveau van zijn salaris over het algemeen niet overeenkomt met een positie van beheerder/leidinggevende), niet af doet aan de positie die de heer [A] gezien het bovenstaande in het bedrijf is blijven innemen. Daarbij komt verder dat ter zitting is gebleken dat de heer [B] niet meer werkzaam is bij [bedrijf 1] . Voor zover eiseres zoals zij stelt daadwerkelijk een andere beheerder/leidinggevende heeft aangesteld doet ook die aanstelling niet af aan de positie die de heer [A] in het bedrijf is blijven innemen gezien de bovengenoemde voorvallen.
28. Ook de verdere stellingen eiseres maken dit niet anders. Ten aanzien van de betwisting van de (interpretatie van de) uitlatingen van de heer [A] , overweegt de rechtbank als volgt. Gelet op vaste jurisprudentie mag de burgemeester uitgaan van een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal, tenzij er vanwege tegenbewijs van dit uitgangspunt moet worden afgeweken.Ten aanzien van bestuurlijke rapportages overweegt de rechtbank dat dit weliswaar minder bewijskracht heeft omdat die niet op ambtseed- of belofte zijn opgemaakt, maar dat dit betekent dat die zonder betekenis zijn.Eiseres heeft geen tegenbewijs geleverd waardoor van het uitgangspunt moet worden afgeweken. De rechtbank gaat dus uit van hetgeen is opgenomen in onderstaande processen-verbaal en politiemutaties.
29. Het is verder juist is dat een aantal uitlatingen kort na de zomer – en de gestelde stap terug van de heer [A] hebben plaatsgevonden-, namelijk in oktober 2022. Het standpunt van eiseres dat de heer [A] zich daarom nog heeft uitgelaten als eigenaar, is daarvoor echter geen afdoende verklaring. Juist omdat eiseres stelt dat de heer [A] welbewust een stap terug heeft gedaan omwille van het verkrijgen van een exploitatievergunning zodat het bedrijf voortgezet zou kunnen worden, hadden andere uitlatingen op zijn plaats geleken. Dit te meer nu de heer [A] op 19 oktober 2022 ook wanneer erop doorgevraagd – en de heer [A] dus zijn antwoord nog heeft kunnen overdenken - herhaalt dat het zijn bedrijf is. Dat het bedrijf strikt juridisch ook van de heer [A] is gezien het feit dat eiseres en hij in gemeenschap van goederen zijn getrouwd, doet daar niet aan af. Daarbij komt dat de heer [A] zich ook in 2023 en in 2024 heeft voorgedaan als eigenaar van [bedrijf 1] .
30. Ook het standpunt van eiseres dat de telefoon van haar is en niet van de heer [A] , en de overgelegde factuur voor telefoonnummer [telefoonnummer] d.d. 18 december 2019 waaruit blijkt dat het telefoonnummer op naam staat van eiseres, maakt het voorgaande niet anders. Dit doet niet af aan het feit dat in het LBB rapport op pagina 18 staat dat telefoonnummer vermeld staat op de website van [bedrijf 1] , én dat uit het Handelsregister blijkt dat dat ook het telefoonnummer is van de (opgeheven) eenmanszaak van de heer [A] . Dit heeft de burgemeester dus kunnen betrekken bij zijn oordeel.
31. Ten aanzien van de verdenking van witwassen in maart 2023 heeft eiseres ter zitting uitgelegd dat zij wist dat het geld in de auto lag en dat het geld afgestort zou worden. Eiseres zou dit tijdens het verhoor hebben verklaard. Deze verklaring komt niet overeen met de verklaring die is vastgelegd in het proces-verbaal van verhoor van 16 maart 2023, dat als bijlage bij het LBB-advies is opgenomen. Uit het proces-verbaal blijkt dat eiseres als volgt heeft verklaard:
‘
V: Dus kort verklaart u het volgende:'' U heeft gebruikt gemaakt van een voertuig van uw man. U heeft niet met uw man gesproken voordat u het voertuig meenam. U wist niet dat er in het voertuig een groot geldbedrag lag en dit geld zou vandaag gestort gaan worden. Klopt dat?
A: Ja.”
Uitgaande van de verklaring die eiseres heeft gegeven bij de politie, heeft de burgemeester daarover terecht gesteld dat het opmerkelijk is dat eiseres niet zou weten van het geld als zij de leiding heeft in de onderneming. Deze verklaring draagt bij het geheel van feiten en omstandigheden waarom niet aannemelijk is dat de heer [A] geen feitelijk leidinggevende meer is. De omstandigheid dat er een sepot is gekomen voor het gestelde witwassen van geld, is in dit verband niet relevant.
32. Verder kunnen volgens eiseres de genoemde incidenten van 4 oktober 2023, 13 oktober 2023 en 21 februari 2024, niet bijdragen aan de motivering van de burgemeester. De rechtbank volgt dit standpunt niet. Het gaat erom dat dat de heer [A] bij deze incidenten heeft aangegeven dat hij een eigen autobedrijf heeft, en dat hij mede-eigenaar zou zijn van [bedrijf 1] . Deze incidenten dragen daardoor wel degelijk bij aan de motivering waarom de burgemeester van mening is dat de feitelijke exploitatie van de onderneming niet in lijn zal zijn met de exploitatievergunning.
Conclusie feitelijk leidinggevende/exploitant/beheerder
33. De rechtbank komt tot de conclusie dat de burgemeester terecht heeft vastgesteld dat de heer [A] feitelijk leidinggevende/exploitant/beheerder is in [bedrijf 1] en een dominante rol heeft. De burgemeester heeft de exploitatievergunning daarom kunnen weigeren op grond van artikel 2:34h, derde lid, onder c, van de APV, omdat de feitelijk exploitatie niet overeenkomt met de situatie zoals weergegeven op de aanvraag.
34. Ondanks dat weigering van de exploitatievergunning op deze grond al in stand kan blijven zal rechtbank gezien de belangen en het langslepende geschil tussen partijen ook de overige beroepsgronden beoordelen.
Is de heer [A] van slecht levensgedrag?
Wat voert eiseres hierover aan?
35. Eiseres voert verder aan dat geen sprake is van slecht levensgedrag van de feitelijk exploitant/beheerder, omdat de heer [A] volgens eiseres dat niet is.
36. Voor zover de rechtbank er wel vanuit gaat dat de heer [A] feitelijk exploitant/beheerder is, voert eiseres aan dat het begrip van slecht levensgedrag niet nader is ingevuld en dus sprake van strijd met Dienstenrichtlijn. Op voorhand is niet duidelijk wat er onder verstaan moet worden. De Afdelingsjurisprudentie is niet van toepassing omdat niet uitgelegd is door de burgemeester hoe eiseres op voorhand – voorafgaande aan het opleggen van de vergunningsplicht - had kunnen weten dat het gestelde gedrag zou leiden tot slecht levensgedrag. Een actief bedrijf wordt ineens met vergunningplicht geconfronteerd op grond van feiten die hebben plaatsgevonden voorafgaande aan opname van de bevoegdheid om een vergunningplicht op te nemen in de APV.
37. Verder is geen sprake van slecht levensgedrag. Het enige strafrechtelijke feit dat wordt tegengeworpen, komt uit 2018. Inmiddels is dat zeven jaar geleden, wat te lang is om tegen te werpen. Het vermeende feit uit 2021 kan volgens eiseres niet worden tegengeworpen. Het voertuig Smart For Two dat toen aangetroffen is, is hetzelfde voertuig dat in 2018 is aangetroffen. Dit voertuig is altijd op de bedrijfsvoorraad blijven staan en is niet bruikbaar omdat de versnellingsbak en motor niet aanwezig zijn. De auto kon en kan dus niet voor strafbare feiten gebruikt worden. Ten aanzien van de Volkswagen Caddy voert eiseres aan dat daar niets in is gebouwd door eiseres of de heer [A] .
38. Verder voert eiseres aan dat de inbeslaggenomen voertuigen geretourneerd zijn. Dit volgt ook uit een brief van 30 maart 2022 van Domeinen Roerende Zaken aan eiseres. Inbeslaggenomen goederen worden niet teruggekeerd als er strafbare feiten mee zijn gepleegd. Het is alleen strafbaar als er ten behoeve van drugs verborgen ruimtes in auto’s worden ingebouwd. Automerken bouwen zelf ook geheime compartimenten in auto’s. Als voorbeeld daarvan heeft eiseres foto’s meegestuurd. De strafrechter heeft niet aangenomen dat de heer [A] compartimenten heeft ingebouwd, en ook niet dat dat ten behoeve van drugs is gedaan. Daarvoor is geen enkel bewijs zegt strafrechter.
39. De burgemeester heeft ook ten onrechte de kilometerfraude tegengeworpen. Uit de brief van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) van 28 augustus 2018 volgt namelijk dat een geconstateerde overtreding van het onjuist invoeren van een tellerstand is gecorrigeerd binnen 24 uur.
40. Eiseres voert in dit verband ook aan dat de heer [A] een Verklaring omtrent gedrag (VOG) heeft gekregen voor een ondernemingsvergunning Kiwa Beheer.
41. Ter zitting is ook besproken dat ook een feit uit 2017 ten grondslag ligt aan de vaststelling dat de heer [A] van slecht levensgedrag is. Dit feit is echter te lang geleden.
Wat is de relevante regelgeving?
42. Uit artikel 2:34h, derde lid, aanhef en onder b, van de APV volgt de burgemeester een exploitatievergunning kan weigeren als de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is. Wat onder slecht levensgedrag moet worden verstaan, is in de APV niet nader gespecificeerd.
43. De rechtbank stelt voorop dat uit vaste rechtspraak volgt dat de motivering van de burgemeester of iemand in enig opzicht van slecht levensgedrag is aan drie voorwaarden moet voldoen, als, zoals in dit geval, niet nader in een wettelijke regeling, beleidsregels of een ander beleidsstuk is gespecificeerd wat onder slecht levensgedrag moet worden verstaan.
44. Uit deze vaste rechtspraak volgt namelijk dat de burgemeester in de eerste plaats moet motiveren waarom de feiten en omstandigheden die aan zijn oordeel over het levensgedrag ten grondslag liggen in dat concrete geval relevant zijn voor de exploitatie van een horecabedrijf. Ten tweede moet de burgemeester motiveren hoe de betrokkene vooraf had kunnen weten dat hij, gezien die feiten en omstandigheden, niet aan die voorwaarde voldoet. Daaronder vallen uitsluitend gedragingen waarvan het voor een ieder evident is dat daarmee niet aan die voorwaarde is voldaan. Ten derde moet de burgemeester motiveren waarom de feiten en omstandigheden waarop hij zijn weigering baseert niet gering zijn en waarom zij, ondanks een bepaald tijdsverloop, nog steeds iets zeggen over de betrouwbaarheid van betrokkene om een horecabedrijf op verantwoorde wijze uit te oefenen.
45. De voorwaarde dat een beheerder of exploitant niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is, strekt ertoe het belang van de veiligheid, de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf te waarborgen.Bij de invulling of iemand van slecht levensgedrag is, komt de burgemeester beoordelingsruimte toe. Wanneer aan een leidinggevende van een horecabedrijf wordt tegengeworpen dat hij in enig opzicht van slecht levensgedrag is, moet dit per geval door de burgemeester worden onderbouwd. Van geval tot geval zal het verschillen welke feiten en/of omstandigheden aanleiding geven tot tegenwerping van het levensgedrag.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
46. De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de heer [A] van slecht levensgedrag is. De burgemeester heeft dit voldoende gemotiveerd. De rechtbank zal haar oordeel hierna uitleggen.
47. Ter onderbouwing van het standpunt dat sprake is van slecht levensgedrag van de heer [A] , heeft de burgemeester de navolgende omstandigheden betrokken:
- Voor de aanvraag voor de exploitatievergunning is een schijnconstructie voorgehouden waarbij de heer [A] buiten de aanvraag is gehouden teneinde de vergunning te verkrijgen.
- Een ernstig vermoeden dat de heer [A] op 19 februari 2021 verborgen ruimtes heeft ingebouwd in voertuigen die bestemd waren om te worden gebruikt voor drugshandel- en smokkel.
- De veroordeling van de heer [A] van 29 juni 2022 voor de in het garagebedrijf aangetroffen harddrugs op 1 november 2018.
- De veroordeling van de heer [A] van 29 juni 2022 voor de aangetroffen softdrugs (vier blokken hasj) in het pand van [bedrijf 1] op 1 november 2018.
- De op 4 mei 2017 in de onderneming van de heer [A] aangetroffen softdrugs (601,69 gram hennep en 350 gram hasj).
- De herhaaldelijke sanctionering van de heer [A] voor kilometertellerfraude. In de periode van augustus 2015 tot en met november 2018 heeft de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) maar liefst 21 afwijkingen geconstateerd tussen de fysieke en opgegeven kilometerstanden.
48. Zoals hiervoor is overwogen, heeft de burgemeester terecht een schijnconstructie aangenomen. De burgemeester heeft dit ook ten grondslag kunnen leggen bij het aannemen van slecht levensgedrag.
49. Verder is de rechtbank van oordeel dat de burgemeester ook het voorval uit 2021 ten grondslag heeft kunnen leggen aan het aannemen van slecht levensgedrag. Uit de bestuurlijke rapportage, opgesteld door de politie op 3 juli 2021, blijkt daarover het volgende. Tijdens een controle door de politie op 19 februari 2021 zijn twee voertuigen aangetroffen met verborgen ruimtes, een Volkswagen Caddy en een Smart For Two.
50. De Volkswagen Caddy stond vanaf 9 september 2020 op naam van eiseres. De auto is verkocht aan een Estische vrouw. Op 19 februari 2021 is de auto door de heer [A] aangemeld als exportvoertuig ten behoeve van voornoemde vrouw. Omstreeks die aanmelding is deze vrouw (samen met een man) de auto op komen halen bij de garage. Vlak nadat zij bij de garage wegreden is de vrouw staande gehouden door de politie. Bij doorzoeking van de Volkswagen Caddy, zijn verschillende ingebouwde verborgen ruimtes ontdekt die voorzien waren van een schone laag smeervet. De verborgen ruimtes waren niet fabrieksmatig ingebouwd. De buitenzijden in de laadruimte waren bedekt met metalen wanden bekleed met vloerbedekking, waardoor een verborgen ruimte is ontstaan. De auto rook naar nieuw gelegd tapijt..
51. Direct na doorzoeking van de Volkswagen Caddy is ook het pand aan de [adres 2] doorzocht. De heer [A] was daar aanwezig. Daar trof de politie een grote rol donkerkleurig tapijt aan van dezelfde samenstelling als de vloerbedekking die in de cabine van de auto was aangebracht.
52. De Smart For Two is aangetroffen op de [adres 3] . Deze auto stond vanaf 6 mei 2017 onafgebroken op de bedrijfsvoorraad van [bedrijf 1] . Reeds eerder op 1 november 2018 is deze Smart For Two ook aangetroffen in de garage en onderzocht op de aanwezigheid van verborgen ruimtes. Tijdens dat onderzoek werden, onder andere met behulp van een röntgenscan, geen verborgen ruimtes aangetroffen.
53. Bij de doorzoeking op 19 februari 2021 zijn er echter wel verborgen ruimtes in de auto aangetroffen. Daar komt bij dat de wijze waarop de ruimtes waren ingericht en aangebracht, overeenkwamen met de drie voertuigen die op 1 november 2018 zijn doorzocht, waar toen ook verborgen ruimtes in zijn gevonden. Het is daarom volgens de politie aannemelijk dat deze ruimtes door zelfde persoon/personen zijn ingebouwd. De strafrechter heeft over die drie voertuigen uit 2018 vastgesteld dat de inbouw van de verborgen ruimtes in de garage van [bedrijf 1] heeft plaatsgevonden.
54. Naar het oordeel van de rechtbank is de burgemeester gelet op het voorgaande terecht tot de conclusie gekomen dat de aangetroffen ruimtes in de Volkswagen Caddy en in de Smart For Two door [bedrijf 1] / de heer [A] zijn ingebouwd.
55. Bovendien heeft de burgemeester ook kunnen stellen dat de verborgen ruimtes zijn ingebouwd ten behoeve van drugshandel.
56. Uit de bestuurlijke rapportage van de politie 3 juli 2021 blijkt immers dat er diverse meldingen zijn gedaan van (internationale) drugshandel ten aanzien van de heer [A] .Ook blijkt uit politiemutaties, die worden genoemd in de bestuurlijke rapportage van 3 juli 2021, dat er meerdere voertuigen die op naam van de heer [A] en [bedrijf 1] staan, in verband worden gebracht met handel in verdovende middelen. Zo is er in januari 2021 een verdachte in Noord-Holland aangehouden die met een voertuig een blok van één kilogram cocaïne had opgehaald. Ook was er een geldtelmachine aanwezig in het voertuig, en was er een verborgen ruimte aangebracht. Het voertuig bleek twee weken eerder verkregen te zijn uit de bedrijfsvoorraad van [bedrijf 1] . En zo is er op 18 februari 2021 een voertuig van de heer [A] aangetroffen bij een loods in Lunteren. In de loods waren grote hoeveelheden softdrugs, grondstoffen, machines en andere artikelen die gebruikt kunnen worden bij de productie, handel en smokkel van drugs. De aangehouden persoon had autosleutel bij zich en is herhaaldelijk in gezelschap van de heer [A] gezien, zo staat in de politiemutatie.
56. Het standpunt van eiseres dat het voertuig Smart For Two hetzelfde voertuig is dat in 2018 is aangetroffen, maak het voorgaande niet anders. Eiseres stelt dat de auto op de bedrijfsvoorraad is blijven staan en niet bruikbaar is, omdat de versnellingsbak en motor niet aanwezig zijn. De rechtbank merkt in dit kader op, dat het niet van belang is of de auto wel of niet gebruiksklaar is. De vraag is namelijk of sprake is van inbouwen van ruimtes ten behoeve van het vervoeren van drugs. Zoals hierboven weergegeven, is daar sprake van.
57. Ook het standpunt van eiseres dat zij of de heer [A] geen verborgen ruimtes in de Volkswagen Caddy heeft gebouwd, en de stelling ter zitting dat het gebruikelijk en niet strafbaar is om autowanden binnen te bekleden en dat er dan noodzakelijkerwijs enige ruimte ontstaat tussen de bekleding en de wand, maken het voorgaande niet anders. Dit maakt de conclusie uit de bestuurlijke rapportage niet anders. Er was bovendien niet enkel sprake van het bekleden van de binnenruimte van de voertuigen, maar ook van ingebouwde andere ruimtes. De stelling van eiseres ter zitting dat het niet begrijpelijk is dat wanneer een met een mechanisme te bedienen ruimte niet opengaat dat niet nader onderzocht wordt, maar wel als strafbaar wordt beschouwd, en dat als iets niet opengaat het de vraag of daar wel een ruimte is, maakt voorgaande ook niet anders.. In de bestuurlijke rapportage staat: ‘Achter het dashboardkastje van de Caddy werd nog een verborgen ruimte aangetroffen. Deze was vermoedelijk ook elektrische bedienbaar, maar uit onderzoek is niet gebleken hoe deze exact geopend kon worden.’Hieruit leidt de rechtbank af dat de verborgen ruimte wel is aangetroffen en dat is vastgesteld dat deze er daadwerkelijk was, maar dat deze alleen niet op de elektronische wijze is geopend.
58. Uit de brief van 30 maart 2022 van Domeinen Roerende Zaken die eiseres heeft overgelegd, volgt niet om welk goed of goederen het gaat en waarom de waarde daarvan wordt teruggegeven. In de brief van Domeinen Roerende Zaken aan eiseres staat dat alleen er “een goed, dan wel goederen”, teruggegeven moet worden. Verder staat er: ‘Aangezien het goed/dan wel goederen al is/zijn vernietigd, wordt de waarde daarvan aan eiseres teruggekeerd.’ Reeds hierom valt er uit deze brief niet af te leiden of het gaat om het voertuig Smart For Two.
59. Verder heeft de burgemeester – anders dan eiseres stelt - de door de Rijksdienst voor Wegverkeer (RDW) geconstateerde kilometerfraude kunnen betrekken bij de beoordeling. In de periode van augustus 2015 t/m november 2018 zijn er 21 afwijkingen geconstateerd tussen de opgegeven en fysieke kilometerstanden. Daarvoor is de heer [A] gesanctioneerd.De overgelegde brief van de RDW aan [bedrijf 1] ’s van 28 augustus 2018 gaat slechts over één constatering in de genoemde periode. In de brief wordt aangegeven dat er een overtreding is geconstateerd, dat die binnen 24 uur is gecorrigeerd en dat op dat moment de overtreding geen gevolgen heeft voor [bedrijf 1] ’s.
60. De burgemeester heeft ook de twee veroordelingen voor aanwezigheid van hard- en softdrugs in het garagebedrijf in 2018 kunnen betrekken. Op 29 juni 2022 is de heer [A] daarvoor veroordeeld.De stelling van eiseres dat dit niet mogelijk omdat die veroordelingen te lang geleden zijn, maakt dit niet anders. In dit verband heeft de burgemeester verwezen naar de Leidraadvan het LBB en naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 3 juli 2024. In de Leidraad wordt een terugkijktermijn van vijf jaar gehanteerd. In de uitspraak van de Afdeling is niet onredelijk bevonden dat de Kansspelautoriteit (Ksa) onbeperkt terugkijkt als er binnen acht jaar voorafgaande aan het betreffende besluit, antecedenten worden aangetroffen.De rechtbank begrijpt het standpunt van de burgemeester zo, dat hij een terugkijktermijn van vijf jaar hanteert voor de beoordeling of sprake is van slecht levensgedrag, en een terugkijktermijn van acht jaar voor beoordeling of sprake is van een gevaar op grond van de Wet Bibob. Als er iets wordt aangetroffen in deze termijnen, wordt er verder teruggekeken. De veroordeling van 29 juni 2022 voor de aanwezigheid van hard- en softdrugs valt binnen deze terugkijktermijnen. Ook de andere omstandigheden zoals weergegeven in overweging 47 kon de burgemeester betrekken nu deze ofwel op zichzelf reeds binnen voornoemde terugkijk termijn vallen ofwel gezien de veroordeling van 29 juni 2022 meegewogen mogen worden omdat ook langer teruggekeken mag worden. Dit geldt – anders dan eiseres stelt - dus ook voor de op 4 mei 2017 in de onderneming van de heer [A] aangetroffen softdrugs.
61. De omstandigheid dat de heer [A] een VOG heeft gekregen voor een ondernemingsvergunning, doet naar het oordeel van de rechtbank aan het voorgaande niet af. Dit betreft een heel ander toetsingskader.
62. De rechtbank is tot slot van oordeel dat de term ‘slecht levensgedrag’ weliswaar niet is uitgewerkt in de APV Soest, maar dat het voor eiseres duidelijk had kunnen zijn dat het inbouwen van verborgen ruimtes, het aanwezig hebben van hard- en softdrugs en kilometerteller fraude zich niet verhouden met de exploitatie van een autobedrijf. Daarmee is voldaan aan de hiervoor in overweging 44 omschreven voorwaarden. De grond van eiseres dat de weigering in strijd is met de Dienstenrichtlijn, slaagt daarom niet.
Conclusie slecht levensgedrag
63. De rechtbank komt tot de conclusie dat de burgemeester voldoende heeft gemotiveerd dat de heer [A] , als feitelijk beheerder/exploitant/leidinggevende van [bedrijf 1] , van slecht levensgedrag is. De burgemeester heeft de exploitatievergunning daarom ook op grond van artikel 2:34h, derde lid, aanhef en onder b, van de APV, kunnen weigeren.
Is sprake van een ernstig gevaar dat vergunning zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen?
Wat heeft eiseres hierover aangevoerd?
64. Eiseres heeft verder aangevoerd dat de burgemeester onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij anders dan het LBB van mening is dat sprake is van ernstig gevaar op de b-grond.
Wat is de relevante regelgeving?
65. Uit artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) volgt dat de burgemeester een exploitatievergunning kan weigeren indien er ernstig gevaar bestaat dat de exploitatievergunning gebruikt zal worden om strafbare feiten te plegen.
66. Een bestuursorgaan kan op grond van de Wet Bibob het LBB om advies vragen bij de beoordeling van de vraag of er ernstig gevaar is dat een vergunning wordt gebruikt om strafbare feiten te plegen.Het is vervolgens aan de burgemeester om op basis van dit advies een eigen oordeel te geven of sprake is van ernstig gevaar. De burgemeester mag hierbij ook afwijken van het advies. Dit moet de burgemeester wel goed motiveren.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
67. De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester, in afwijking van het advies van het LBB, voldoende heeft gemotiveerd dat sprake is van ernstig gevaar dat de exploitatievergunning gebruikt zal worden om strafbare feiten te plegen.
68. Het LBB heeft in het LBB advies geconcludeerd dat er een mindere mate van gevaar bestaat dat de aangevraagde vergunning mede zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen. De heer [A] is namelijk alleen voor twee strafbare feiten veroordeeld. De burgemeester heeft naast de twee strafbare feiten betrokken dat sprake is van een ernstig vermoeden dat de heer [A] op 19 februari 2021 verborgen ruimtes heeft ingebouwd in voertuigen die bestemd waren om te worden gebruikt voor drugshandel- en smokkel. Zoals hierboven is toegelicht, heeft de burgemeester niet ten onrechte kunnen betrekken wat in 2017 en 2021 heeft plaatsgevonden, en ook 2017 en kilometerfraude De omstandigheid dat het LBB tot een andere conclusie is gekomen, maakt dit niet anders.
69. In de voorlopige voorziening procedure heeft eiseres het samenwerkingsverband in zin van de Wet Bibob zoals is vastgesteld in LBB-advies onderkend en is juist een beroep gedaan op LBB advies nu daarin anders dan de burgemeester tot een mindere mate van gevaar geconcludeerd wordt.
70. In beroep stelt eiseres ter afsluiting van haar betoog dat de heer [A] geen feitelijk leidinggevende is/geen dominante rol vervult sinds de zomer van 2022 dat “
voor zover gesproken kan worden van samenwerkings verband”dat nog niet maakt dat feit exploitatie niet overeenkomt met de aanvraag.
71. De rechtbank gaat ervan uit dat met het voorgaande niet bedoeld is het bestaan van een zakelijk samenwerkingsverband zoals is vastgesteld door LBB nu in beroep alsnog te betwisten. Voor zover dat anders is, is de rechtbank van oordeel dat eiseres met deze stelling niet onderbouwd heeft gemotiveerd dat geen sprake is van een zakelijk samenwerkingsverband in de zin van de Wet Bibob, en dat deze stelling dan ook niet slaagt.
Conclusie gevaar plegen strafbare feiten
72. De rechtbank komt tot de conclusie dat de burgemeester de exploitatievergunning terecht heeft afgewezen op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet Bibob.
Is sprake van oneigenlijk gebruik weigeren vergunning?
73. Eiseres heeft aangevoerd dat de burgemeester oneigenlijk gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om de exploitatievergunning te weigeren.
74. De rechtbank is van oordeel dat het dossier geen aanknopingspunten biedt voor het standpunt van eiseres. Er is sprake geweest van een ernstige situatie. De exploitatievergunning is terecht opgelegd, dit is bevestigd door de Afdeling in de uitspraak van 2 april 2025.De omstandigheid dat aan de onderhavige besluitvorming grotendeels dezelfde feiten ten grondslag zijn gelegd, is geen reden misbruik aan te nemen. Dit is immers gelegen in feit dat anders dan eiseres stelt en in de aanvraag van de vergunning doet voorkomen, de heer [A] nog steeds een wezenlijk rol binnen het bedrijf vervult. Dit had eiseres kunnen voorkomen door de gestelde stap terug van de heer [A] daadwerkelijk door te voeren.
Is de weigering van de exploitatievergunning evenredig?
75. Ook heeft eiseres aangevoerd dat zij het onevenredig, niet noodzakelijk en niet proportioneel vindt dat de exploitatievergunning is afgewezen. Er had ook een andere maatregel genomen kunnen worden om [bedrijf 1] in de gaten te houden.
76. De rechtbank is van oordeel dat ook deze grond niet slaagt. Zoals eerder overwogen, is sprake van een ernstige situatie waarvoor een vergunningplicht is ingesteld. Eiseres heeft vervolgens geen rekenschap daarvan gegeven door de situatie in de aanvraag anders voor te stellen dan hoe de feitelijke situatie is. De burgemeester heeft voldoende toegelicht dat het niet mogelijk is om lichtere maatregelen toe te passen, gelet op de ernst van de situatie. De burgemeester heeft er geen vertrouwen in dat voorschriften nageleefd zullen worden. Verder heeft de burgemeester het belang van de openbare orde en het voorkomen van faciliteren van criminele activiteiten van groter belang kunnen vinden dan de financiële belangen van eiseres om [bedrijf 1] in het pand aan de [adres 2] in [plaats 2] te kunnen exploiteren.
77. De burgemeester heeft verzocht om de getroffen voorziening op te heffen. Omdat het verzoek kennelijk ongegrond is, doet de voorzieningenrechter over dit verzoek uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht maakt dat mogelijk.
78. De voorzieningenrechter ziet geen reden om de getroffen voorziening op te heffen. De voorziening is getroffen tot drie weken na uitspraak in beroep. Op deze manier heeft eiseres de mogelijkheid om de bedrijfsvoering op een goede manier af te wikkelen. In de omstandigheden die de burgemeester heeft aangevoerd, ziet de voorzieningenrechter geen reden om daar van af te wijken.