ECLI:NL:RBMNE:2022:2882

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 juli 2022
Publicatiedatum
19 juli 2022
Zaaknummer
UTR 22/2504 en UTR 22/2505
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep en verzoek om voorlopige voorziening tegen de aanwijzing van gebouwen voor bedrijfsmatige activiteiten zonder vergunning

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 18 juli 2022, wordt een beroep en verzoek om voorlopige voorziening behandeld van eisers, die een autogarage exploiteren in twee gebouwen in [plaats 1]. De burgemeester van de gemeente Soest had deze gebouwen aangewezen als locaties waar zonder vergunning geen bedrijfsmatige activiteiten mogen plaatsvinden. De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzoek om voorlopige voorziening van eisers tegen dit besluit gegrond is voor het gebouw aan de [adres 2], maar ongegrond voor het gebouw aan de [adres 1]. De voorzieningenrechter concludeert dat er voldoende feitelijke grondslag is voor de conclusie dat de openbare orde rondom het pand aan de [adres 1] onder druk staat, gezien eerdere incidenten en de betrokkenheid van eisers bij criminele activiteiten. Echter, voor het pand aan de [adres 2] zijn onvoldoende concrete aanwijzingen dat de openbare orde daar onder druk staat. De voorzieningenrechter vernietigt het besluit van de burgemeester voor het pand aan de [adres 2] en handhaaft de vergunningplicht voor het pand aan de [adres 1]. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierecht aan eisers.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 22/2504 en UTR 22/2505
uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 juli 2022 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser] , eiser

en
[eiseres], eiseres
beiden uit [woonplaats] , hierna gezamenlijk: eisers
(gemachtigde: mr. J.B.M. Swart),
en

de burgemeester van de gemeente Soest (verweerder)

(gemachtigde: mr. A. Arnold en mr. A. Hogendoorn).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorlopige voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van eisers tegen het besluit van verweerder waarin de aanwijzing van gebouwen aan de [adres 1] en de [adres 2] in [plaats 1] als gebouwen waarin het verboden is om zonder vergunning bedrijfsmatige activiteiten uit te oefenen is gehandhaafd.
2. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist hij ook op het beroep van eisers daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
3. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 11 juli 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eisers en de gemachtigden van verweerder.
4. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Totstandkoming van de besluiten

5. Eisers exploiteren een autogarage genaamd [bedrijf] in de gebouwen aan de [adres 1] en de [adres 2] in [plaats 1] (de bedrijfspanden).
6. Op 19 februari 2021 heeft de politie een doorzoeking uitgevoerd in de bedrijfspanden. Op 3 juli 2021 heeft de politie hierover een rapportage uitgebracht aan verweerder. De bestuurlijke rapportage heeft daarnaast betrekking op waarnemingen, meldingen en onderzoek uit de periode van juni 2019 tot en met april 2021. In de rapportage is opgenomen dat bij de doorzoeking twee voertuigen zijn aangetroffen die in het beheer van [bedrijf] waren en die waren voorzien van verborgen ruimtes. Verder vond de politie in beide bedrijfspanden goederen waarvan uit de politiepraktijk bekend is dat deze veel worden gebruikt bij het produceren van verborgen ruimtes.
7. Dit vormde voor verweerder de directe aanleiding om op 7 september 2021 twee voornemens tot het opleggen van een vergunningplicht uit te brengen. Verweerder heeft in twee besluiten van 30 september 2021 op grond van artikel 2:34g en artikel 2:34h van de Algemene plaatselijke verordening Soest (APV) de gebouwen aan de [adres 1] en de [adres 2] aangewezen als gebouwen waarin het verboden is om zonder vergunning bedrijfsmatige activiteiten uit te oefenen. Verweerder vindt het voldoende aannemelijk dat de bedrijfsvoering van eisers een ongewenste aantrekkingskracht en bekendheid heeft in het criminele circuit. Verweerder legt daarom de vergunningplicht op om de openbare orde te beschermen tegen onwenselijke activiteiten in de bedrijfspanden.
8. Verweerder heeft in het bestreden besluit de bezwaren ongegrond verklaard. Eisers moeten binnen zes weken na verzending van het besluit de benodigde vergunningen aanvragen, anders zal verweerder de panden sluiten vanwege het exploiteren zonder vergunning.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

9. Eisers voeren aan dat verweerder in strijd handelt met het détournement de pouvoir (artikel 3:3 van de Awb). Verweerder heeft zijn aanwijzingsbevoegdheid niet aangewend om de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid rondom de bedrijfspanden te beschermen: het gaat verweerder erom een bijdrage te leveren aan het ondermijnen van criminaliteit in de gemeente. Verweerder heeft niet aangetoond dat de leefbaarheid en/of de openbare orde van de nabije omgeving van de bedrijfspanden in het geding is en heeft niet gemotiveerd dat de bedrijfspanden bij criminelen een bekende locatie is. Dit is gebaseerd op een aanname en dat is onvoldoende om de aanwijzingsbevoegdheid te mogen aanwenden. Eisers voeren daarbij aan dat verweerder zich op grond van artikel 3:9 van de Awb ervan moet vergewissen dat het onderzoek van de politie op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de bestuurlijke rapportage volgt niet dat tijdens de doorzoeking in de beide panden voertuigen met verborgen ruimtes zijn aangetroffen. De bevindingen uit 2017 en 2018 zijn verder al aangewend voor het nemen van andere besluiten en kunnen niet weer dienen voor het nemen van een nieuw en ander besluit. De politie baseert haar conclusie in de bestuurlijke rapportage verder alleen op de omstandigheid dat in het bedrijfspand aan de [adres 1] eerder een keer een voertuig met een verborgen ruimte aanwezig was. In het bedrijfspand aan de [adres 2] is in het verleden geen drugs en/of voertuigen met verborgen ruimtes aangetroffen en niet is gebleken dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten. De anonieme meldingen en het aangetroffen gereedschap vormen geen objectief bewijs. De besluitvorming is dus onzorgvuldig en onvoldoende gemotiveerd tot stand gekomen. Eisers voeren tot slot aan dat het besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. De vergunningplicht richt zich specifiek op het bedrijf van eisers. Een vergunningplicht is niet noodzakelijk voor de bescherming van de rechten van anderen. Niet blijkt hoe de vergunningplicht bijdraagt aan de bescherming van de omgeving. De vergunningplicht is tot slot bezwaarlijk en discriminatoir omdat andere garagehouders dat niet hoeven. Er bestaan minder vergaande maatregelen en verweerder is gelet op artikel 9 van de Dienstenrichtlijn verplicht deze te onderzoeken.
10. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Uit artikel 2:34g, tweede lid, van de APV volgt dat verweerder gebouwen en bedrijfsmatige activiteiten kan aanwijzen waarop een verbod geldt om zonder vergunning een bedrijf uit te oefenen. Een gebouw wordt alleen aangewezen als vergunningplichtig als in of rondom dat gebouw de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid onder druk staat.
[adres 1]
11. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter biedt de bestuurlijke rapportage voldoende feitelijke grondslag voor de conclusie dat de openbare orde ter plaatse van het bedrijfspand aan de [adres 1] onder druk stond. Hij overweegt daartoe het volgende.
12. Eisers exploiteren hun bedrijf in het bedrijfspand aan de [adres 1] sinds 2016. Dit pand is eerder onderwerp van onderzoek geweest. Niet in geschil is dat daar op 4 mei 2017 meer dan 950 gram softdrugs is aangetroffen. Na een doorzoeking in november 2018 zijn door de politie ter plaatse auto’s aangetroffen waar verborgen ruimtes waren of werden ingebouwd. Ook zijn er toen hard- en softdrugs aangetroffen. Het pand aan de [adres 1] is naar aanleiding hiervan van 8 november 2018 tot 8 november 2019 gesloten geweest op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De strafrechter heeft in een uitspraak van 29 juni 2022 [1] geoordeeld dat eiser in het bedrijfspand verborgen ruimtes heeft ingebouwd in een Smart Forfour en Renault Twingo en heeft eiser veroordeeld voor het in het bezit hebben van drugs. Ook is opgemerkt over de Smart Forfour en een Volkswagen Caddy waarin verborgen ruimtes waren gebouwd dat deze om die reden aan de staat vervallen.
13. In februari 2021 is waargenomen dat de tenaamgestelde van een voertuig die recent in verband werd gebracht met handel in verdovende middelen in [plaats 1] bij het bedrijfspand stopte. In februari 2021 is in een loods in [plaats 2] ook waargenomen dat vanuit deze loods tassen werden overgedragen waarin 95 kilogram hasj bleek te zitten. In de loods stond een aanhanger met een verborgen laadruimte waar de speurhond op aansloeg en er werd een groot bedrag aan contanten gevonden. Voor die loods werd een auto op naam van eiser aangetroffen. In deze auto werd verder een adressticker van de [adres 1] gevonden en een werkgeversverklaring waarin de gegevens van eiser als werkgever stonden vermeld. In deze loods is een verdachte aangehouden die de sleutel van eisers auto in zijn jaszak had. In februari en maart 2021 zijn eiser en deze verdachte diverse keren samen waargenomen bij het bedrijfspand van eisers.
14. Uit de rapportage volgt verder dat op de dag van de doorzoeking op 19 februari 2021 voorafgaand aan het binnentreden van het pand aan de [adres 1] een Volkswagen Caddy in de werkplaats werd gezien. Ook is gezien dat deze auto het bedrijfspand verliet. De auto is verderop door de politie staande gehouden, waarna bleek dat deze auto was voorzien van diverse verborgen ruimtes. Deze auto stond vanaf 9 september 2020 op naam van eiseres en in januari 2021 is de auto gezien voor de vestiging aan de [adres 2] . Op de dag van de doorzoeking is deze auto aangemeld als exportvoertuig. Verder is ten aanzien van het bedrijfspand aan de [adres 1] sprake van meldingen zoals die van augustus 2020, waarin werd gemeld dat er ’s nachts verdachte situaties plaatsvinden bij het bedrijfspand zoals het stallen van voertuigen en personen bij het hek die op wacht staan. Tijdens de doorzoeking kwamen er omstanders bij dit bedrijfspand, waarbij onder meer werd gemeld dat niet verbazingwekkend is dat de politie een keer naar binnen zou gaan en dat het een komen en gaan is van slechte gasten.
15. In september 2019 is de woning van eisers beschoten met een vuurwapen. Er zijn twee kogelgaten in een raam aangetroffen. Uit de bestuurlijke rapportage volgt dat eiser in de dagen na het incident te kennen heeft gegeven geen behoefte te hebben aan contact met de politie hierover en dat politieonderzoek niet heeft geleid tot opheldering van het incident. In 2020 is een voertuig van het bedrijf overgeschreven naar personen met respectievelijk 27 en 53 antecedenten, waaronder productie en bezit van drugs en witwassen.
16. Het voorgaande ondersteunt naar het oordeel van de voorzieningenrechter de conclusie van verweerder dat sprake is van bedrijfsvoering die (mede) is gericht op het inbouwen van verborgen ruimtes. Verweerder heeft zonder meer aannemelijk mogen achten dat de Volkswagen Caddy door eisers bedrijf is verbouwd. Het voertuig komt immers op de dag van het onderzoek uit het pand van eisers, stond voordien op de naam van eiseres (de bedrijfsvoorraad), heeft met vloerbedekking beklede dubbele wanden en ruikt volgens de politie naar nieuw aangelegd tapijt. Ook blijkt dat aan eisers gelieerde voertuigen in gebruik zijn bij personen met criminele (drugs)antecedenten en dat eiser contact heeft met personen met connecties in het drugscircuit. Verder is gebleken dat verdachten van een drugsdelicten meerdere malen bij het bedrijfspand aan de [adres 1] zijn gesignaleerd. Verweerder mocht op basis van de waarnemingen concluderen dat de bedrijfsvoering in dit bedrijfspand criminaliteit aantrekt en daarmee dat de openbare orde ter plaatse van het bedrijfspand aan de [adres 1] onder druk staat. Ook de meldingen van omstanders dragen hieraan bij, omdat zij passen in het beeld dat al naar voren is gekomen uit de overige omstandigheden. Weliswaar zijn meldingen en mededelingen van omstanders niet doorslaggevend, maar verweerder heeft ze op die manier ook niet beoordeeld. Verweerder mag dergelijke signalen, in samenhang met de (overige) waarnemingen van de politie wel betrekken bij de vraag of de openbare orde onder druk staat.
17. Het klopt dat de feiten uit 2018 al de grondslag zijn geweest voor de sluiting van het bedrijfspand in 2018. De aanleiding voor de huidige maatregelen komt echter voort uit het nieuwe onderzoek. Dat betekent echter niet dat aan feiten uit eerdere onderzoeken helemaal voorbij moet worden gegaan. Immers, voor het vaststellen van de juiste maatregel is ook het verleden van belang. Ook destijds is vastgesteld dat verborgen ruimtes in auto’s werden gebouwd. Verweerder mocht daarmee rekening houden, onder andere bij de vraag of hij met een lichtere en/of andere maatregel kon volstaan. Eisers hebben verder gelijk als zijn stellen verweerder artikel 2:34g van de APV heeft toepast vanwege onder andere de activiteiten van eisers. De vergunningplicht is een reactie op de bedrijfsvoering van eisers omdat dit bekendheid van het pand in het criminele circuit heeft opgeleverd. Het is echter niet specifiek tegen eisers gericht, omdat de vergunningplicht voor eenieder geldt die in het pand een bedrijf wil starten. Verweerder heeft ook toegelicht dat eisers het bedrijf zouden kunnen verplaatsen en dat zij dan geen vergunning hoeven aan te vragen. Dat de maatregel voor een ander doel is gebruikt dan waarvoor de bevoegdheid is gegeven, is dan ook niet gebleken. Er is daarnaast niet gebleken van ongelijke behandeling ten opzichte van andere garagehouders, aangezien niet is gebleken van een vergelijkbaar geval wat betreft meldingen en incidenten, waarin verweerder anders is opgetreden. Verweerder heeft gelet op het voorgaande niet gehandeld in strijd met artikel 3:3 van de Awb en er is geen sprake van een motiverings- of zorgvuldigheidsgebrek.
18. De voorzieningenrechter is tot slot van oordeel dat het besluit om een vergunningplicht in te stellen voor het pand aan de [adres 1] niet onevenredig is. Verweerder heeft gemotiveerd dat met de vergunning vooraf beoordeeld kan worden of er bezwaren zijn tegen een bepaalde exploitant, leidinggevende en/of exploitatie ter plaatse wenselijk is. Gelet op de bekendheid van de locatie bij personen die betrokken zijn bij het criminele circuit, mocht verweerder dit noodzakelijk achten. Ook maakt een vergunning een controle op de naleving van voorwaarden daarvan mogelijk. Verweerder heeft daarmee voldoende toegelicht waarom het opleggen van de vergunningplicht noodzakelijk is. Verweerder heeft verder het belang van het herstel van de openbare orde zwaarder mogen laten wegen dan het belang van eisers bij het zonder vergunning continuering van hun bedrijf. De verhuurder is door de rechtbank in de gelegenheid gesteld om aan het geding deel te nemen, zowel wat betreft de voorlopige voorziening als het bodemgeschil. Nu hierop geen reactie is ontvangen, is er geen reden om het door eisers naar voren gebrachte belang van de verhuurder de doorslag te geven. Ook is niet gebleken dat verweerder minder vergaande maatregelen voorhanden heeft om dit doel te bereiken.
19. Verweerder is daarom gelet op het voorgaande naar het oordeel van de voorzieningenrechter bevoegd om op grond van artikel 2:34g van de APV een vergunningplicht op te leggen voor bedrijfsmatige activiteiten in en vanuit het pand aan de [adres 1] . De beroepsgronden ten aanzien van de vergunningplicht op dit pand slagen niet.
[adres 2]
20. Wat betreft de bedrijfsvoering aan de [adres 2] heeft verweerder mogen concluderen dat deze ook mede was gericht op het inbouwen van verborgen ruimtes. Er was nader omschreven materiaal aanwezig dat daarvoor wordt gebruikt en een Smart ForTwo stond voor het rolluik geparkeerd waar een verborgen ruimte onder was gebouwd, terwijl bij een vorige controle (ook met een röntgenonderzoek) dit niet was gezien. De hiervoor omschreven aantrekkingskracht op betrokkenen uit het criminele circuit, mag verweerder hier ook aannemelijk achten. Verder is een keer gezien dat er een rij auto’s stond geparkeerd voor dit bedrijfspand waarvan de kentekens waren verwijderd en reed er een keer een voertuig weg dat was uitgevoerd naar Roemenië. De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat hiermee nog onvoldoende is gebleken dat de openbare orde rondom het bedrijfspand aan de [adres 2] ook daadwerkelijk onder druk is komen te staan. Het door verweerder gestelde, dat blijkens de toelichting op de APV voor de toepassing van de bevoegdheid al voldoende is dat de openbare orde nadelig kan worden beïnvloed, maakt het voorgaand niet anders. De tekst van de APV is duidelijk en doorslaggevend. Daarbij is hetgeen kennelijk in de toelichting is genoemd te globaal gesteld om daaraan de doorslag te kunnen geven.
21. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het feit dat er een auto met verborgen ruimtes is aangetroffen en een rij auto’s zonder kentekens en een uitvoering van een auto naar Roemenië is waargenomen nog niet betekent dat de openbare orde rondom dit pand onder druk staat. Hiervoor zijn concrete aanwijzingen nodig die zien op de situatie rondom het pand. Anders dan bij het pand aan de [adres 1] is niet gebleken dat bij het pand aan de [adres 2] de aanwezigheid van verdachte(n) van (drugs)delicten is waargenomen of van personen met antecedenten. Verder is geen sprake van meldingen die specifiek zien op het bedrijfspand aan de [adres 2] . Ook blijkt niet dat er ten aanzien van dit pand klachten zijn gekomen vanuit de buurt en niet is gebleken dat tijdens de doorzoeking zich bijzonderheden hebben voorgedaan die wijzen op zorgen, overlast of onrust in de directe buurt. Tot slot zijn in dit pand anders dan het pand aan de [adres 1] niet eerder drugs aangetroffen. Er bestaan gelet op het voorgaande dus geen concrete aanwijzingen dat rondom het pand aan de [adres 2] in [plaats 1] de openbare orde ten tijde van het bestreden besluit onder druk stond of nu nog staat. Dat de openbare orde daar ter plekke onder druk staat alleen al omdat dit het geval is bij het pand aan de [adres 1] , de bedrijfsvoering van eisers en de beschieting in 2019 volgt de voorzieningenrechter niet. Daarbij is van belang dat de panden zich op ongeveer 2,5 kilometer van elkaar bevinden en er geen concrete aanwijzingen voor onrust op de desbetreffende locatie zijn.
22. Verweerder heeft daarom onvoldoende gemotiveerd dat de openbare orde rondom dit bedrijfspand onder druk staat en kon daarom niet overgaan tot het opleggen van een vergunningplicht op grond van artikel 2:34g, tweede lid, van de APV voor het pand aan de [adres 2] . Nu niet is gebleken van nieuwe gegevens of lopende onderzoeken, concludeert de voorzieningenrechter dat de feitelijke grondslag voor de maatregel ten aanzien van het bedrijfspand aan de [adres 2] ontbreekt. In zoverre slaagt het beroep.

Conclusie en gevolgen

23. Het beroep is gegrond wat betreft het de vergunningplicht voor het gebouw aan de [adres 2] en de voorzieningenrechter vernietigt het bestreden besluit op dit punt. De voorzieningenrechter voorziet zelf in de zaak door het bezwaar in zoverre gegrond te verklaren en het desbetreffende primaire besluit te herroepen. Het bestreden besluit kan voor het overige in stand worden gelaten. Dit betekent dat de vergunningplicht voor het bedrijfspand aan de [adres 1] wordt gehandhaafd. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht voor het verzoek om voorlopige voorziening en het beroep vergoeden.
24. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door eisers vanwege het verzoek om voorlopige voorziening, bezwaar en beroep gemaakte proceskosten. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 5 punten op (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting in bezwaar met een waarde per punt van € 541,- en 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,- bij een wegingsfactor 1). Toegekend wordt € 3.359,-.
25. Omdat is beslist op het beroep, wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond wat betreft het opleggen van een vergunningplicht voor het gebouw aan de [adres 1] in [plaats 1] ;
- verklaart het beroep gegrond wat betreft het opleggen van een vergunningplicht voor het gebouw aan de [adres 2] in [plaats 1] ;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover de vergunningplicht voor het gebouw aan de [adres 2] is gehandhaafd;
- verklaart het bezwaar gericht tegen het primaire besluit van 30 september 2021 over de [adres 2] gegrond;
- herroept dit besluit van 30 september 2021;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van €368,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 3.359,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Zwijnenberg, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.