ECLI:NL:RBMNE:2022:2527

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
29 juni 2022
Zaaknummer
16.300910.19 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor het medeplegen van de handel in harddrugs, bewezenverklaring van het aanwezig hebben van harddrugs en softdrugs

Op 29 juni 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van de handel in harddrugs en het aanwezig hebben van harddrugs en softdrugs. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het medeplegen van de handel in harddrugs, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte opzettelijk handelingen had verricht die gericht waren op het voorbereiden of bevorderen van de handel in harddrugs. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden aangemerkt als medeplichtige aan de handel in harddrugs, omdat er geen bewijs was dat de voertuigen waarin verborgen ruimten waren ingebouwd, daadwerkelijk bestemd waren voor het vervoeren van harddrugs.

Wel achtte de rechtbank bewezen dat de verdachte op 1 november 2018 in Soest opzettelijk ongeveer 79,54 gram MDMA en 0,2 gram cocaïne aanwezig had, evenals ongeveer 375,45 gram hasj. De rechtbank baseerde deze beslissing op de bevindingen van de politie tijdens een doorzoeking van het bedrijfspand van de verdachte, waar de drugs waren aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de drugs in zijn garage en dat hij daarover kon beschikken.

De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 150 uren, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank oordeelde dat de verdachte geen strafblad had voor soortgelijke feiten en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten. De rechtbank besloot ook tot teruggave van de in beslag genomen voertuigen aan de rechthebbende, nu de verdachte was vrijgesproken van het medeplegen van de handel in harddrugs.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.300910.19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 29 juni 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1988] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 9 april 2021 en 15 juni 2022. De inhoudelijke behandeling van de zaak vond plaats op 15 juni 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. R.E. Craenen en van hetgeen mr. Y. Bouchikhi, advocaat te Utrecht, namens verdachte naar voren heeft gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1.
primair: zich in de periode van 1 maart 2018 tot en met 1 november 2018 te Soest, in vereniging schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk voorbereiden en/of de bevordering van een feit als bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10a van de Opiumwet
;
subsidiair ten laste gelegd als:de medeplichtigheid aan het primair ten laste gelegde;
2. op 1 november 2018 te Soest opzettelijk 79,54 gram MDMA en/of 0,2 gram cocaïne aanwezig heeft gehad;
3. op 1 november 2018 te Soest opzettelijk 375,45 gram hasj aanwezig heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen, waarbij de periode aanvangt op 24 juli 2018. Hij heeft daartoe bij schriftelijk requisitoir, kort gezegd, aangevoerd dat uit het dossier volgt dat verdachte in zijn autogarage beschikte over goederen die geschikt waren voor het inbouwen van verborgen ruimten in auto’s en dat bewezen kan worden geacht dat er ten minste eenmaal een verborgen ruimte in een auto is ingebouwd. Door op professionele wijze verborgen ruimten in auto’s te bouwen, heeft verdachte bewust de aanmerkelijk kans aanvaard dat deze konden worden gebruikt voor het vervoer van harddrugs en heeft verdachte daarmee opzettelijk de handel in harddrugs (een feit zoals bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10a van de Opiumwet) bevorderd of voorbereid.
De officier van justitie acht voorts het onder 2 en 3 wettig en overtuigend te bewijzen. Hij heeft daartoe, kort gezegd, aangevoerd dat de in de tenlastelegging genoemde hoeveelheden verdovende middelen in het bedrijfspand van verdachte zijn aangetroffen. Gelet op het gegeven dat verdachte hier dagelijks te vinden was en op de omstandigheden waaronder de verdovende middelen zijn aangetroffen, moet verdachte wetenschap hebben gehad van de aanwezigheid van de verdovende middelen en had hij de beschikkingsmacht daarover, aldus de officier van justitie.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich, onder verwijzing naar zijn pleitaantekeningen, op het standpunt gesteld dat de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsman, kort gezegd, aangevoerd dat het dossier geen bewijsmiddel bevat dat in de garage van verdachte verborgen ruimten in auto’s werden aangebracht. Mocht de rechtbank toch menen dat verdachte in één of meerdere voertuigen een verborgen ruimte heeft aangebracht, dan nog is dit onvoldoende om tot een veroordeling ten aanzien van het primair of subsidiair onder feit 1 ten laste gelegde te komen. Immers, het (laten) inbouwen van een verborgen ruimte in een auto betekent nog niet dat verdachte daarmee (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het voorbereiden dan wel bevorderen van handel in harddrugs (een feit zoals bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10a van de Opiumwet). Hiervoor bevat het dossier geen bewijsmiddel.
Ten aanzien van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft de raadsman, kort gezegd, aangevoerd dat op basis van de bewijsmiddelen niet vast te stellen is dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de drugs in zijn garage. Uit de feiten kan de wetenschap niet worden afgeleid, in ieder geval kan onvoldoende worden uitgesloten dat iemand anders de drugs in de verborgen ruimte in het plafond heeft geplaatst, zonder dat verdachte daar wetenschap van had.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Vrijspraak feit 1
Voor strafbare voorbereidingshandelingen, zoals bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet, is nodig dat verdachte opzet heeft gehad op het voorbereiden dan wel bevorderen van een feit, bedoeld in het vierde en vijfde lid van artikel 10 Opiumwet (hierna: handel in harddrugs). De voorbereiding of bevordering kan onder meer bestaan uit het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit of door bijvoorbeeld vervoersmiddelen voorhanden te hebben waarvan verdachte weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat het voertuig bestemd is tot het plegen van dat feit.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het procesdossier vastgesteld kan worden dat in de garage van verdachte een verborgen ruimte in de Smart Forfour (met kenteken [kenteken] ) is ingebouwd. In deze auto is door de politie een verborgen ruimte aangetroffen onder de bestuurdersstoel. De verklaring van de verdachte dat deze verborgen ruimte uit de auto werd verwijderd, komt niet overeen met de beschrijving van de camerabeelden van de werkzaamheden aan de Smart Forfour. Daarnaast is de rechtbank er op basis van de bewijsmiddelen in het dossier van overtuigd dat in de garage van verdachte ook een verborgen ruimte werd ingebouwd in de Renault Twingo (met kenteken [kenteken] ). Uit deze auto waren de zittingen voorin het voertuig verwijderd. Tevens was het middenconsole gedemonteerd, de bekleding volledig naar achteren geklapt en de isolatie tussen de bekleding en de bodemplaat verwijderd. Dit beeld pas niet bij een airbagreparatie, zoals door verdachte gesteld. Tot slot zijn er in de garage van verdachte ook diverse goederen aangetroffen die passen bij het inbouwen van verborgen ruimten in auto’s.
Gelet op vorenstaande kan er op basis van het dossier worden vastgesteld dat er in de garage van verdachte verborgen ruimten in auto’s werden ingebouwd. De rechtbank dient in onderhavige zaak echter te beoordelen of verdachte met het (laten) inbouwen van verborgen ruimten in zijn garage handel in harddrugs heeft voorbereid/bevorderd dan wel daaraan medeplichtig is geweest. Bij die beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het dossier geen bewijsmiddelen bevat dat de auto’s waarin verborgen ruimten zijn of werden ingebouwd in de garage van verdachte, daadwerkelijk bestemd waren voor het vervoeren van harddrugs. In de visie van de officier van justitie is de kans dat deze voertuigen hiervoor bestemd waren echter heel groot (‘aanmerkelijk’) en heeft verdachte door deze kans bewust te aanvaarden zich daarmee schuldig gemaakt aan het voorbereiden/bevorderen van handel in harddrugs. De rechtbank deelt deze visie niet. In zijn algemeenheid kan niet worden gesteld dat een persoon die verborgen ruimten inbouwt in auto’s daarmee telkens bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat deze voertuigen worden gebruikt bij het vervoeren van harddrugs, omdat er ook andere (criminele en legale) bestemmingen voor dergelijke voertuigen denkbaar zijn. Het feit dat er in de garage van verdachte drugs zijn aangetroffen (zie hierna bij feit 2 en 3) maakt niet dat de rechtbank tot een ander oordeel komt. Deze drugs zijn niet aangetroffen in een voertuig met een verborgen ruimte en het dossier bevat ook geen aanwijzingen dat deze drugs vervoerd zouden gaan worden in een dergelijk voertuig.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen bevat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte met het (laten) inbouwen van verborgen ruimten in auto’s (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het voorbereiden of bevorderen van een feit als bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10a van de Opiumwet en dient verdachte te worden vrijgesproken van het onder 1 primair tenlastegelegde. Ook voor medeplichtigheid hieraan – het subsidiair tenlastegelegde – is (voorwaardelijk) opzet op het gronddelict noodzakelijk. Om die reden wordt verdachte met dezelfde redenering als bij het primair tenlastegelegde, vrijgesproken van het subsidiair tenlastegelegde.
4.3.2.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feiten 2 en 3
De hieronder weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben.
De rechtbank gaat op grond van wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Een proces-verbaal van bevindingen van 10 november 2018, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 1 november 2018 was ik als coördinator belast met de doorzoeking van het
bedrijfspand aan de [adres] te [woonplaats] . In dit pand is het autobedrijf [autobedrijf] gevestigd. Dit bedrijf en haar eigenaar [verdachte] werd de afgelopen periode onderzocht. [2] Op 1 november 2018 werd het pand door de politie betreden. Op de eerste verdieping werd een plastic zak van Albert Heijn aangetroffen. Deze tas bleek te zijn verstopt in de ruimte tussen het systeemplafond en het dak. In deze plastic zak zaten verschillende verpakkingen met vermoedelijke drugs (hasj en XTC-pillen). Deze plastic tas werd in beslag genomen. Later op het politiebureau bleken dit meer dan 200 pillen te zijn in verschillende kleuren en maten en vier blokken vermoedelijke hasj. [3] Bij de doorzoeking in het pand werden verder de volgende goederen in beslag genomen:
- kentekencard van het kenteken [kenteken] t.n.v. [naam] (aangetroffen in plastic
Albert Heijn tas met daarin ook de vermoedelijke drugs). [4]
Een proces-verbaal van bevindingen van 23 januari 2019, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik zag dat de hond in de omgeving van de balie, welke achterin gesitueerd was op deze etage, een verhoogde zoekinteresse liet zien. Ik zag toen dat er een plafondplaat van het systeemplafond in een andere positie lag dan de andere platen. Ik heb toen de plaat omhoog geduwd en met mijn dienst-gsm een foto gemaakt van de tussenruimte tussen het systeemplafond en het dak. Ik zag toen een blauwe plastic tas op de door mij gemaakte foto. Hierop heb ik de tas van het plafond gehaald en de vondst gemeld bij de coördinator van de doorzoeking. [5]
Een proces-verbaal van bevindingen van 9 november 2018, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:Tijdens de doorzoeking werd een kentekenbewijs, voorzien van kenteken: [kenteken] , aangetroffen. Het voertuig betreft een grijze Opel Astra. Het kentekenbewijs staat op naam van [naam] met ingangsdatum 30/05/2014.
Uit nader onderzoek in de politiesystemen blijkt het volgende:
- Kentekenhouder: Geen actuele tenaamstelling
- Historische gegevens van kentekenhouder:
Organisatie: [kentekenhouder]
Begindatum: 30-04-2016 15:29 uur
Soort eigenaar: Bedrijf (bedrijfsvoorraad, volgens WVW 1994)
Adres: [adres] [vestigingsplaats]
[kentekenhouder] is getrouwd met [verdachte] en tevens ook eigenaar van [autobedrijf] auto's. [6]
Een proces-verbaal onderzoek verdovende middelen van 7 november 2018, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 5 november 2018 werd door de Forensische Opsporing een onderzoek ingesteld
in verband met een vermoedelijke overtreding van de Opiumwet. Het onderzoek vond plaats aan een hoeveelheid vermoedelijk verdovende middelen die aan ons ter beschikking werd gesteld door Sporenbeheer van de Forensische Opsporing. Deze partij was inbeslaggenomen tijdens een onderzoek ingevolge de Opiumwet op het adres [adres] , [vestigingsplaats] .
Goednummer: PL0900-2018315278-2292751
SIN: AAMF6242NL
Relatie met SIN: AAJL3876NL
Aantal: 7 stuks
Inhoud: lx geel vierkant, lx groen rond, 3x roze in de vorm van
achtje (1 afgebroken), lx lichtblauw in de vorm van
achtje, lx donkerblauw in de vorm van achtje, [7]
Gewicht: 2,30 gram. [8]
Goednummer: PLO900-2018315278-2292753
SIN: AAMF6243NL
Relatie met SIN: AAJL3884NL
Aantal: 15
Inhoud: 15x blankkleurige pillen in de vorm van dobbelstenen
(waarvan 1 is afgebroken) in gripzakje zoals aangetroffen. [9]
Gewicht: 6,60 gram. [10]
Goednummer: PL0900-2018315278-2292754
SIN: AAMF6241NL
Relatie met SIN: AAJL3885NL
Aantal: 31 stuks
Inhoud: 30x blauwe pillen in de vorm van driehoek, lx feloranje
pil. [11]
Gewicht: 11,38 gram. [12]
Goednummer: PLO900-2018315278-2292761
SIN: AAMF6240NL
Relatie met SIN: AAJL3888NL
Aantal: 9
Inhoud: 5x groene ronde pil, 4x gele pil in vorm van klavertje
vier. [13]
Gewicht: 2,21 gram. [14]
Goednummer: PLO900-2018315278-2292764
SIN: AAMF6244NL
Relatie met SIN: AAJL3887NL
Aantal: 13 stuks
Inhoud: Mix van verschillende pillen. [15]
Gewicht: 6,10 gram. [16]
Goednummer: PLO900-2018315278-2292769
SIN: AAMF6239NL
Relatie met SIN: AAJL3886NL
Aantal: 122 stuks
Inhoud: 122x lichtblauwe pillen in vorm van cijfer acht in
boterhamzakje zoals aangetroffen. [17]
Gewicht: 39,36 gram. [18]
Goednummer: PL0900-2018315278-2292774
SIN: AAMF6238NL
Relatie met SIN: AAJL3889NL
Aantal: 11 stuks
Inhoud: 6x paarse pil superman, 2x oranje pil vierkant, 2x rode
pil driehoek lx grijze pil in vorm van cijfer acht. [19]
Gewicht: 3,00 gram. [20]
Goednummer: PLO900-2018315278-2292775
SIN: AAMF6237NL
Relatie met SIN: AAJL3883NL
Aantal: 23 stuks
Inhoud: Mix van verschillende pillen in kleuren en vormen zoals
aangetroffen in gripzakje. [21]
Gewicht: 8,59 gram. [22]
Goednummer: PLO900-2018315278-2292792
SIN: AAMF6236NL
Relatie met SIN: AAJL3890NL
Inhoud: Wit envelopje met penopschrift 'vies' inhoud:
meerkleurige korrels. [23]
Gewicht: 0,20 gram. [24]
Rapporten van het Nederlands Forensisch Instituut van 7 november 2018, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Resultaten en conclusies identificatieonderzoek:
Kenmerk
Omschrijving FO
Conclusie
AAJL3876NL
2,30 gram tablet, divers
bevat MDMA. [25]
Kenmerk
Omschrijving FO
Conclusie
AAJL3884NL
6,60 gram tablet, geel/goud
bevat MDMA. [26]
Kenmerk
Omschrijving FO
Conclusie
AAJL3885NL
11,38 gram tablet, divers
bevat MDMA. [27]
Kenmerk
Omschrijving FO
Conclusie
AAJL3888NL
2,21 gram tablet, geel
bevat MDMA. [28]
Kenmerk
Omschrijving FO
Conclusie
AAJL3887NL
6,10 gram, divers
bevat MDMA. [29]
Kenmerk
Omschrijving FO
Conclusie
AAJL3886NL
39,36 gram tablet, blauw
bevat MDMA. [30]
Kenmerk
Omschrijving FO
Conclusie
AAJL3889NL
3,00 gram tablet, divers
Bevat MDMA. [31]
Kenmerk
Omschrijving FO
Conclusie
AAJL3883NL
8,59 gram tablet, divers
Bevat MDMA. [32]
Kenmerk
Omschrijving FO
Conclusie
AAJL3890NL
0,20 gram poeder, wit
Bevat cocaïne. [33]
Een proces-verbaal van bevindingen van 5 november 2018, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 6] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:Ik heb deze blokjes hasj vervolgens gewogen op een geijkte grammen weegschaal. Ik zag
dat de vier blokken hasj opeenvolgend van het volgende gewicht waren:
95,05 gram
96,43 gram
88,78 gram
95,19 gram
Ik zag dat het totale gewicht van deze blokken 375,45 gram bedroeg.
Van de vier blokken hasj werden door mij van elk een representatief monster genomen.
Deze monsters werden door mij getest conform het gestelde in de "Forensisch technische norm 120.02" waarbij door mij gebruik werd gemaakt van een cannabis test van het merk MMC International. Ik zag dat de test een duidelijke positieve kleurreactie gaf, indicatief voor THC, zijnde de werkzame stof in hennep en hashish. [34]
Bewijsoverweging ten aanzien van feiten 2 en 3
Tijdens de doorzoeking van garage [autobedrijf] in [vestigingsplaats] zijn op 1 november 2018 verdovende middelen aangetroffen in een tas tussen de ruimte tussen het systeemplafond en het dak. Uit het dossier blijkt dat verdachte de eigenaar is van dit bedrijfspand. In de rechtspraak wordt als uitgangspunt genomen dat een eigenaar van een pand geacht wordt bekend te zijn met alles wat zich daarin bevindt en afspeelt en dat hij ook de beschikking heeft over wat zich in het pand bevindt. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken als de verdachte een aannemelijke verklaring heeft voor het tegendeel. De verdachte heeft betoogd dat zijn garage door meer mensen werd gebruikt en dat meer personen toegang hadden tot het bedrijfspand. Deze personen zouden de drugs in het pand hebben kunnen plaatsen. Daarnaast heeft verdachte aangevoerd dat de achter het systeemplafond aangetroffen verdovende middelen door de buren zouden kunnen zijn geplaatst, omdat het systeemplafond doorloopt richting het pand van de buren. Deze verklaringen acht de rechtbank niet aannemelijk. Alleen al vanwege het feit dat dit betoog op geen enkele wijze is onderbouwd en ook wordt weerlegd door de bewijsmiddelen, omdat er vlakbij de locatie van de tas een plafondplaat aan de zijde van het pand van verdachte in een andere positie lag dan de andere platen. Dat weegt voor de rechtbank mee in de overtuiging dat de tas vanuit de garage van verdachte tussen het systeemplafond en het dak is geplaatst door van binnenuit de plafondplaat op te lichten. Daarbij is in de aangetroffen tas met drugs ook een kentekenbewijs aangetroffen op naam van de echtgenote van verdachte, hetgeen duidt op de betrokkenheid van verdachte met de drugs. Om die reden acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat een persoon met toegang tot zijn bedrijfspand de drugs heeft neergelegd niet aannemelijk. Het verweer van de verdachte dat dit kentekenbewijs op een tafel lag in de garage tussen een groot aantal andere pasjes en door iedereen die kwaad wil in die tas zou kunnen zijn gestopt acht de rechtbank eveneens niet aannemelijk.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte wetenschap had van de aangetroffen verdovende middelen in zijn garage in Soest en hij daarover ook kon beschikken. Zowel het onder 2 ten laste gelegde (het voorhanden hebben van harddrugs) als het onder 3 ten laste gelegde (het voorhanden hebben van softdrugs) acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
2
hij op 1 november 2018 te Soest opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 79,54 gram MDMA en 0,2 gram cocaïne, zijnde middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
3
hij op 1 november 2018 te Soest opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 375,45 gram hasj, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 3:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet
gegeven verbod.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat bij een bewezenverklaring een taakstraf conform de LOVS-oriëntatiepunten passend is. Daarbij kan dan een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd. De raadsman heeft daarnaast aangevoerd dat de rechtbank rekening dient te houden met overschrijding van de redelijke termijn.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de strafbare feiten, de omstandigheden waaronder verdachte die feiten heeft gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank heeft ook gekeken naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
8.3.1.
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid MDMA, cocaïne en hasj. Het is een feit van algemene bekendheid dat zowel softdrugs als harddrugs eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers kunnen opleveren, mede omdat zij sterk verslavend zijn. Die gebruikers trachten hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen te bekostigen, waardoor de samenleving schade wordt berokkend. De rechtbank neemt dit mee in haar strafoplegging.
8.3.2.
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie (het strafblad) van 3 maart 2021. Op het strafblad staan geen veroordelingen voor soortgelijke feiten. Het strafblad van verdachte wordt niet in strafverzwarende of strafmatigende zin meegenomen bij het bepalen van de straf.
8.3.3.
De overschrijding van de redelijke termijn
De rechtbank stelt vast dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Als uitgangspunt geldt dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van bedoelde bijzondere omstandigheden die de overschrijding in dit geval rechtvaardigen. De rechtbank merkt daarbij op dat het zo kan zijn dat de verdediging niet direct haar onderzoekswensen heeft ingediend, maar dat de vertraging veeleer te wijten is geweest aan het feit dat er geen ruimte was bij de rechter-commissaris voor het uitvoeren van de (toegewezen) onderzoekswensen.
De redelijke termijn is in deze zaak aangevangen op 1 november 2018, de dag van de doorzoeking en de aanhouding van verdachte ter zake van de onderhavige feiten. De rechtbank wijst op 29 juni 2022 vonnis. De redelijke termijn is daarmee met ruim 2,5 jaar overschreden. De rechtbank zal dit tot uitdrukking brengen door de duur van de op te leggen straf te matigen.
8.3.4.
De conclusie
De straf
De rechtbank stelt vast dat de feiten, gelet op hun aard en ernst en mede in acht genomen de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (de zogeheten ‘LOVS-oriëntatiepunten’), een taakstraf voor de duur van 150 uur rechtvaardigen (voor de harddrugs) en een geldboete ter hoogte van € 750,- (voor de softdrugs). Zonder schending van de redelijke termijn zou de rechtbank verdachte hebben veroordeeld tot een werkstraf van 170 uur (waarbij de geldboete omgerekend is naar een werkstraf). Echter, gelet op de forse overschrijding van de redelijke termijn, waardoor de verdachte een lange tijd in onzekerheid heeft moeten verkeren, acht de rechtbank een lagere straf meer passend. De rechtbank zal de straf derhalve verminderen met ruim 10%.
De rechtbank houdt er bij het opleggen van de straf rekening mee dat verdachte na het plegen van de bewezenverklaarde feiten nog veroordeeld is. De rechtbank heeft de voorschriften toegepast die gelden voor de situatie waarin verdachte een straf zou zijn opgelegd voor alle feiten tegelijk (artikel 63 Wetboek van Strafrecht).
Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 150 uren passend en geboden.
9 BESLAGDe rechtbank beoordeelt de inbeslaggenomen voorwerpen aan de hand van een zich in het dossier bevindende beslaglijst, gedateerd 9 mei 2022. Deze beslaglijst zal aan het vonnis worden gehecht en de rechtbank zal de op die beslaglijst gehanteerde nummering volgen.
9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert verbeurdverklaring van de volgende voertuigen nu het voorwerpen betreft met betrekking tot welke de strafbare feiten zijn begaan, te weten:
-Volkswagen Caddy met kenteken [kenteken] ;
-Renault Twingo met kenteken [kenteken] ;
-Smart Forfour met kenteken [kenteken] .
Voor de Volkswagen Caddy en Smart Forfour vordert hij subsidiair onttrekking aan het verkeer vanwege de aanwezigheid van een of meer verborgen ruimten en hiervoor geldt dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om teruggave van de drie inbeslaggenomen voertuigen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Teruggave aan rechthebbenden
De in de beslaglijst onder 1, 2 en 15 opgenomen voertuigen, te weten de bestelauto Volkswagen Caddy met kenteken [kenteken] , de personenauto Renault Twingo met kenteken [kenteken] en de personenauto Smart Forfour met kenteken [kenteken] worden teruggegeven aan de rechthebbende, nu verdachte wordt vrijgesproken van het onder
1 tenlastegelegde feit.
De rechtbank merkt daarbij wel op dat nu de Volkswagen Caddy en de Smart Forfour verborgen ruimten bevatten, zij op grond van artikel 1:37 van de Algemene Douanewet vatbaar zijn voor inbeslagname. Deze wetsbepaling geeft een strak juridisch kader voor, kort gezegd, auto’s met een verborgen ruimte. Lid 1 van artikel 1:37 verplicht tot inbeslagname, waarna -behoudens de uitzondering bedoeld in artikel 1:37 lid 6 - op grond van artikel 1:37 lid 4 het betreffende voertuig vervalt aan de staat, in dit geval dus de rechthebbende.
Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 3 tot en met 14 genummerde in beslag genomen drugs (inclusief de Albert Heijn tas waarin de drugs zijn aangetroffen) onttrekken aan het verkeer. De feiten zijn begaan met betrekking tot de drugs en deze zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 9, 22c, 22d, 36b, 36c, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet; zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 2 en 3 en laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf van
150 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 75 dagen hechtenis;
Beslag
- gelast de
teruggave aan de rechthebbendevan de volgende voorwerpen met goednummers:
  • 1 STK bestelauto Volkswagen Caddy met kenteken [kenteken] G1763962;
  • 1 STK personenauto Renault Twingo met kenteken [kenteken] G2292849;
  • 1 STK personenauto Smart Forfour met kenteken [kenteken] G2292829;
- verklaart de volgende voorwerpen
onttrokken aan het verkeer:
  • 1 STK plastic zak Albert Heijn G2292806
  • 1 STK verdovende middelen G2292795;
  • 1 STK verdovende middelen G2292792;
  • 4 STK hashish G2292777;
  • 23 STK Xtc G2292775;
  • 11 STK Xtc G2292774;
  • 122 STK Xtc G2292769;
  • 13 STK Xtc G2292764;
  • 9 STK Xtc G2292761;
  • 32 STK Xtc G2292754;
  • 15 STK Xtc G2292753;
  • 7 STK Xtc G2292751.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. van de Lustgraaf, voorzitter, mr. A.J. Reitsma en
mr. O. Böhmer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J. den Haan, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 juni 2022.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op één of meer tijdstippen op of omstreeks de periode gelegen tussen 1 maart 2018 en
1 november 2018 te Soest, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid harddrugs, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of cocaïne, zijnde MDMA en/of cocaïne middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen en/of
- één of meerdere personenvoertuigen met ingebouwde verborgen ruimtes en/of een hoeveelheid goederen bestemd tot het inbouwen van verborgen ruimtes in personenvoertuigen, te weten onder andere;
een of meerdere scharnieren en/of kofferbaksluitingen en/of een slijptop en/of een slijpschijf en/of een hoeveelheid plaatstaal en/of een plaatstaal met (ingebouwd) scharnierend luik en/of een drukschakelaar voorhanden heeft/hebben gehad en/of
- een (deel van een) garage, gelegen aan de [adres] , gemeente [gemeente] , heet/hebben gehuurd en/of laten huren en/of ter beschikking gesteld,
waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
(art 10a lid 1 ahf/sub 2 alinea Opiumwet)
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 10 lid 5 Opiumwet, art 10a lid 1 ahf/sub 3 alinea Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
een of meer onbekend gebleven personen op of omstreeks de periode gelegen tussen 1 maart 2018 en 1 november 2018 te Soest, in elk geval in Nederland, met elkaar, althans één van hen, opzettelijk een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid harddrugs, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of cocaïne, zijnde MDMA en/of cocaïne middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, heeft/hebben voorbereid en/of bevorderd en/of zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van die feit(en) heeft/hebben verschaft, in elk geval goederen bestemd tot het plegen van die feit(ten) voorhanden heeft/hebben gehad,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte op of omstreeks de periode gelegen tussen 1 maart 2018 en 1 november 2018 te Soest, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door (aan) die onbekend gebleven persoon/personen (telkens)
- één (deel van een) garage, gelegen aan de [adres] , gemeente [gemeente] , voor het inbouwen van verborgen ruimtes ter beschikking te stellen en/of
- een hoeveelheid goederen bestemd tot het inbouwen van verborgen ruimtes in personenvoertuigen, te weten onder andere; een of meerdere scharnieren en/of kofferbaksluitingen en/of een slijptop en/of een slijpschijf en/of een hoeveelheid plaatstaal en/of een plaatstaal met (ingebouwd) scharnierend luik en/of een drukschakelaar ter beschikking te stellen en/of
- één of meerdere malen inlichtingen te geven over en/of behulpzaam te zijn bij het inbouwen van verborgen ruimtes in personenvoertuigen;
( art 10a lid 1 ahf/sub 2 alinea Opiumwet, art 10a lid 1 ahf/sub 3 alinea Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 1 november 2018 te Soest, in elk geval in Nederland opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 79,54 gram MDMA en/of 0,2 gram cocaine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of cocaine, zijnde MDMA en/of cocaine middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet )
3
hij op of omstreeks 1 november 2018 te Soest, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 375,45 gram hasj, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 11 lid 2 Opiumwet, art 3 ahf/ond C Opiumwet )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 17 oktober 2019, genummerd PL0900-2018315278, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 180. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL0900-2018315278-5 van 10 november 2018, pagina 15.
3.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL0900-2018315278-5 van 10 november 2018, pagina 16.
4.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL0900-2018315278-5 van 10 november 2018, pagina 17.
5.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL0900-2018315278-25 van 23 januari 2019, pagina 56.
6.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL0900-2018315278-18 van 9 november 2018, pagina 91.
7.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL0900-2018315278-22 van 7 november 2018, pagina 93.
8.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL0900-2018315278-22 van 7 november 2018, pagina 96.
9.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL0900-2018315278-22 van 7 november 2018, pagina 93.
10.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL0900-2018315278-22 van 7 november 2018, pagina 96.
11.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL0900-2018315278-22 van 7 november 2018, pagina 94.
12.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL0900-2018315278-22 van 7 november 2018, pagina 96.
13.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL0900-2018315278-22 van 7 november 2018, pagina 94.
14.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL0900-2018315278-22 van 7 november 2018, pagina 97.
15.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL0900-2018315278-22 van 7 november 2018, pagina 94.
16.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL0900-2018315278-22 van 7 november 2018, pagina 97.
17.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL0900-2018315278-22 van 7 november 2018, pagina 94
18.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL0900-2018315278-22 van 7 november 2018, pagina 98.
19.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL0900-2018315278-22 van 7 november 2018, pagina 94.
20.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL0900-2018315278-22 van 7 november 2018, pagina 98.
21.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL0900-2018315278-22 van 7 november 2018, pagina 94.
22.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL0900-2018315278-22 van 7 november 2018, pagina 98.
23.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL0900-2018315278-22 van 7 november 2018, pagina 95.
24.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL0900-2018315278-22 van 7 november 2018, pagina 99.
25.Een geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 7 november 2018, pagina 105
26.Een geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 7 november 2018, pagina 104.
27.Een geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 7 november 2018, pagina 106.
28.Een geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 7 november 2018, pagina 108.
29.Een geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 7 november 2018, pagina 110.
30.Een geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 7 november 2018, pagina 112.
31.Een geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 7 november 2018, pagina 111.
32.Een geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 7 november 2018, pagina 109.
33.Een geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 7 november 2018, pagina 107.
34.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL0900-2018315278-16 van 5 november 2018, pagina 114.