ECLI:NL:RBMNE:2025:1245

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
23/4827
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-beschikking en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 19 maart 2025 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een onroerende zaak in Veenendaal. De heffingsambtenaar had op 24 februari 2023 de waarde van de woning vastgesteld op € 328.000,- per waardepeildatum 1 januari 2022. Eiser, de eigenaar van de woning, ging in bezwaar tegen deze beschikking, maar zijn bezwaar werd op 3 september 2023 ongegrond verklaard. Hierop heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de digitale zitting op 27 februari 2025 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De heffingsambtenaar concludeerde in zijn verweerschrift dat de vastgestelde waarde in beroep niet kon standhouden en verzocht de rechtbank om de waarde te verlagen naar € 295.000,-, hetgeen eiser ook bepleitte. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen het erover eens waren dat de WOZ-waarde op de waardepeildatum 1 januari 2022 € 295.000,- moest zijn.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en verlaagde de WOZ-waarde tot € 295.000,-. Tevens werd de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, die in totaal € 2.457,52 bedroegen, en het griffierecht van € 50,-. De rechtbank hanteerde de uitgangspunten uit eerdere uitspraken voor de proceskostenvergoeding, ondanks het verzoek van eiser om een andere wegingsfactor toe te passen. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/4827

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: B.A.M Slockers),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Veenendaal, verweerder

(gemachtigde: R. ten Dam).

Inleiding

1.1.
In de beschikking van 24 februari 2023 heeft de heffingsambtenaar op grond van de Wet waardering onroerende zaken (wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak op het adres [adres] in [woonplaats] (de woning), voor het belastingjaar 2023 vastgesteld op
€ 328.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2022. Bij deze beschikking heeft de heffingsambtenaar aan eiser als eigenaar van deze woning ook een aanslag onroerendzaakbelasting opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
1.2.
Eiser is tegen de beschikking in bezwaar gegaan. In de uitspraak op bezwaar van
3 september 2023 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de WOZ-waarde van de woning gehandhaafd.
1.3.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. In het verweerschrift concludeert de heffingsambtenaar dat de vastgestelde waarde van € 328.000,- in beroep geen stand kan houden. De heffingsambtenaar verzoekt de rechtbank het beroep gegrond te verklaren en de waarde te verlagen naar de door eiser bepleite waarde van € 295.000,-.
1.4.
De zaak is behandeld op de digitale zitting van 27 februari 2025. De gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de heffingsambtenaar hebben deelgenomen aan de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De WOZ-waarde van de woning is niet meer in geschil. Partijen zijn het er in beroep over eens dat de waarde in het economische verkeer, als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ, van de woning op de waardepeildatum 1 januari 2022 moet worden vastgesteld op € 295.000,-.

Conclusie en gevolgen

3. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren, de uitspraak op bezwaar vernietigen en de waarde van de woning per waardepeildatum
1 januari 2022 voor het belastingjaar 2023 verlagen tot € 295.000,-.
Proceskosten en griffierecht
4. Omdat het beroep gegrond is, moet de heffingsambtenaar het door eiser betaalde griffierecht vergoeden en krijgt hij een vergoeding voor zijn proceskosten. De heffingsambtenaar is bereid de proceskosten van eiser te betalen overeenkomstig de uitgangspunten genoemd in de uitspraak van deze rechtbank van 4 september 2023 (hierna: wegingsfactoruitspraak). [1] Eiser verzoekt de rechtbank om de uitgangspunten uit de wegingsfactoruitspraak in deze zaak niet toe te passen en om een wegingsfactor 1 te hanteren. Hij wijst erop dat de wegingsfactoruitspraak is vernietigd door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, met het arrest van 1 oktober 2024 [2] . Ook wijst hij op het arrest van 26 november 2024 [3] , waarin het hof oordeelde dat er sprake was van een zaak van gemiddeld gewicht, waarvoor wegingsfactor 1 geldt.
5. De rechtbank ziet voor wat betreft wegingsfactor geen aanleiding om af te wijken van de uitgangspunten voor WOZ-zaken die zij heeft neergelegd in de wegingsfactoruitspraak. De rechtbank verwijst in dit verband naar wat zij hierover heeft overwogen in haar uitspraak van 24 december 2024. [4]
6. De vergoeding voor rechtsbijstandskosten wordt dan ook vastgesteld aan de hand van het forfaitaire systeem uit het Besluit proceskosten bestuursrecht, het arrest van de Hoge Raad van 12 juli 2024 [5] over de waarde per punt in de bezwaarfase en de wegingsfactoruitspraak. Voor de bezwaarfase worden twee punten toegekend (voor het indienen van het bezwaarschrift en het bijwonen van de hoorzitting), met een waarde per punt van € 647,-. Voor de beroepsfase worden twee punten toegekend (voor het indienen van het beroepschrift en de bijwonen van de zitting), met een waarde per punt van € 907,-. De wegingsfactor is 0,5. De vergoeding voor rechtsbijstand bedraagt in totaal € 2.201,-.
7. De rechtbank kent verder een vergoeding toe voor de in bezwaar en in beroep ingediende taxatierapporten, overeenkomstig het verzoek daartoe. Deze vergoeding bedraagt € 256,52 (2x € 128,26).
8. Op grond van artikel 30a, vierde lid, van de Wet WOZ mag de heffingsambtenaar de in deze uitspraak toegekende proceskosten en het griffierecht uitsluitend uitbetalen op een bankrekening die op naam staat van eiser. Voor dit artikel geldt geen overgangsrecht.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • verlaagt de waarde van de woning aan de [adres] in [woonplaats] tot
€ 295.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2022;
  • bepaalt dat de aanslag onroerendezaakbelastingen dienovereenkomstig wordt verminderd;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 2.457,52 aan proceskosten aan eiser;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50,- aan eiser moet voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W.A. Schimmel, rechter, in aanwezigheid van
mr. S. Vermeer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2025.
De rechter is verhinderd de uitspraak te tekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.