ECLI:NL:RBMNE:2025:1214

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 maart 2025
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
UTR 23/3802 en 24/2489
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WIA-uitkering en oplegging van boete wegens schending inlichtingenplicht

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 20 maart 2025, wordt het beroep van eiser tegen de herziening en terugvordering van zijn WIA-uitkering door het Uwv behandeld. Eiser had een bedrag van € 100.145,53 ontvangen, dat door het Uwv werd herzien en teruggevorderd wegens schending van de inlichtingenplicht. Daarnaast werd er een boete van € 682,78 opgelegd. De rechtbank oordeelt dat het Uwv aannemelijk heeft gemaakt dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door geen melding te maken van zijn inkomsten uit arbeid en betrokkenheid bij verschillende ondernemingen. Eiser had geen tegenbewijs geleverd dat de conclusies van het Uwv zou kunnen betwisten. De rechtbank concludeert dat de herziening en terugvordering van de uitkering en de opgelegde boete rechtmatig zijn. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 23/3802 en 24/2489

uitspraak van de meervoudige kamer van 20 maart 2025 in de zaken tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. B. van Dijk),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het Uwv
(gemachtigde: M. van Mourik).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank twee beroepen van eiser. Het eerste beroep is gericht tegen de herziening en terugvordering door het Uwv van een deel van de WIA-uitkering [1] die aan eiser is uitbetaald. Het gaat om een bedrag van € 100.145,53. Het tweede beroep is gericht tegen de boete van € 682,78 die aan eiser is opgelegd omdat hij volgens het Uwv de inlichtingenplicht heeft geschonden.
2. Met de beslissingen op bezwaar van 15 juni 2023 en 19 februari 2024 is het Uwv bij die besluiten gebleven.
3. Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
4. De rechtbank heeft het beroep op 18 februari 2025 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich op de ochtend van de zitting afgemeld. De gemachtigde van het Uwv was wel aanwezig.

Hoe toetst de rechtbank?

De herziening en terugvordering
5. In deze procedure gaat het allereerst over de beslissing van het Uwv om de uitkering te herzien en terug te vorderen. In vaste rechtspraak is bepaald dat dit een belastend besluit is. [2] Dit heeft tot gevolg dat het Uwv met feiten aannemelijk moet maken dat aan de wettelijke voorwaarden voor herziening en terugvordering is voldaan. De bewijslast rust dus op het Uwv. Als het Uwv hieraan heeft voldaan, is het aan eiser om met tegenbewijs te komen die doet twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van het Uwv. Dit tegenbewijs moet bestaan uit objectieve en verifieerbare gegevens.
6. Op grond van de wet moet iemand die een WIA-uitkering ontvangt, aan het Uwv alle informatie meedelen waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die van invloed kan zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering of de betaling van de uitkering. Dit is de inlichtingenplicht. [3]
7. Verder is in de wet bepaald dat het Uwv een WIA-uitkering herziet, indien als gevolg van het niet of niet volledig nakomen van de inlichtingenplicht de hoogte van de uitkering ten onrechte op een te hoog bedrag is vastgesteld. [4] Een onverschuldigd betaalde uitkering moet in beginsel door het Uwv worden teruggevorderd, tenzij er dringende redenen aanwezig zijn om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. [5]
De boete
8. Volgens vaste rechtspraak [6] is de bewijslast voor het opleggen van een boete zwaarder dan die bij de herziening en terugvordering van een uitkering. Dit brengt mee dat het Uwv voor de boete moet bewijzen dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door geen mededeling te doen van zijn werkzaamheden en de daaruit genoten inkomsten.

Wat vindt de rechtbank?

9. Dat wat eiser heeft aangevoerd, is voor de rechtbank onvoldoende om te oordelen het besluit van het Uwv tot herziening en terugvordering onrechtmatig is. Dit geldt ook voor de opgelegde boete. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
De herziening en terugvordering
10. Eiser stelt dat het onderzoek van het Uwv de conclusies niet kan dragen. Dat geldt voor zowel het eigen onderzoek van de Dienst Handhaving van het Uwv, als het strafrechtelijk onderzoek dat heeft geleid tot de uitspraak van de rechtbank van 2 december 2020. [7] De stortingen die het Uwv als inkomsten heeft aangeduid, zijn volgens eiser leningen en het feit dat eiser bij een bedrijf betrokken is, bewijst volgens eiser nog niet dat hij ook inkomsten had.
11. De herziening en terugvordering van de uitkering hebben betrekking op de periode 1 februari 2013 tot en met 30 september 2021. Voor deze periode heeft het Uwv in het onderzoek onder meer vastgesteld dat stortingen voor een bedrag van € 202.825,- zijn gedaan op de rekening van [bedrijf 1] Eiser is de bestuurder van deze vennootschap. Daarnaast zijn stortingen gedaan voor een bedrag van € 46.850,- op de rekening van [bedrijf 2] . Eiser is de eigenaar van deze eenmanszaak. In het strafvonnis van 2 december 2020 overweegt de rechtbank ten aanzien van deze stortingen
“dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de (…) gestorte contante geldbedragen een legale herkomst hebben en concludeert de rechtbank dat als enig aanvaardbare verklaring overblijft dat deze geldbedragen een criminele herkomst hebben. Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders dan dat deze gelden uit misdrijf afkomstig zijn. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de (…) geldbedragen van in totaal ongeveer 202.825 euro en 46.850 euro heeft witgewassen.”
12. In het onderzoek van het Uwv heeft eiser opnieuw gesteld dat deze stortingen leningen betreffen. In verband met het hoger beroep in de strafzaak heeft eiser deze stelling niet verder willen toelichten. Het Uwv is daarop gebleven bij de vaststelling dat deze onderbouwing bijzonder onaannemelijk is.
13. Naast deze stortingen die ook in de strafrechtelijke veroordeling aan de orde zijn gekomen, heeft het Uwv in het onderzoek ook een aantal andere feiten betrokken, die eiser ten onrechte niet heeft gemeld. Het gaat dan om zijn betrokkenheid bij bedrijven en om betalingen die hebben plaatsgevonden. Op de zitting heeft het Uwv erop gewezen dat eiser ook zelf heeft verklaard een eerlijke ondernemer te zijn, dat ondernemen zijn hobby is en dat zijn betrokkenheid bij ondernemingen is ingeschreven in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel.
14. Het Uwv heeft de besluitvorming gebaseerd op de onderzoeksgegevens van de politie, de door de politie opgestelde kasopstelling en op het eigen onderzoek. Deze onderzoeksbevindingen bieden een toereikende grondslag voor de conclusie dat eiser inkomsten heeft gehad in de periode van 1 februari 2013 tot en met 30 september 2021. Het gaat dan om inkomsten uit witwassen en criminele activiteiten. Het Uwv heeft deze criminele activiteiten mogen aanmerken als verrichte arbeid van economische betekenis. [8]
15. Het Uwv heeft vastgesteld dat eiser de inkomsten, de verrichte arbeid en de overige betrokkenheid bij de ondernemingen niet heeft gemeld bij het Uwv. Het Uwv heeft daarom terecht geconcludeerd dat de inlichtingenplicht is geschonden. Het onderzoek van het Uwv kan de conclusie dat de inlichtingenplicht is geschonden, dragen. Eiser heeft geen tegenbewijs geleverd zodat er geen reden is te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van het Uwv. Het Uwv is terecht tot herziening en terugvordering overgegaan.
16. De beroepsgrond slaagt niet.
De boete
17. Eiser stelt dat het boetebesluit – en de beslissing op bezwaar waarin dat besluit in stand wordt gelaten – op een onjuiste feitelijke grondslag berust, omdat hij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden.
18. Het Uwv heeft de boete opgelegd in verband met het niet melden van inkomsten uit arbeid in de periode van 1 maart 2021 tot en met 30 september 2021. Het gaat om een bedrag van € 103.826,55. Dit bedrag is betaald door [bedrijf 3] aan [bedrijf 2] , de eenmanszaak van eiser. Eiser was commissaris van [bedrijf 3] Nadat door het Uwv vragen waren gesteld over de rol van eiser als commissaris en de ontvangen betalingen, heeft hij zich met terugwerkende kracht laten uitschrijven als commissaris. Een deel van het bedrag is doorbetaald aan [bedrijf 4] Eiser is ook bestuurder van [bedrijf 4] Op de facturen staat vermeld dat het gaat om facturen voor geleverde diensten. Het Uwv neemt daarom aan dat diensten zijn geleverd en eiser dus is betaald voor verrichte arbeid.
19. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv met het aan het besluit ten grondslag liggende onderzoek niet alleen aannemelijk heeft gemaakt, maar ook heeft bewezen, dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden. Eiser kan een verwijt worden gemaakt van de schending van de inlichtingenplicht. Het Uwv was daarom gehouden hem een boete op te leggen.
20. Als gevolg van de schending van de inlichtingenplicht heeft eiser in deze periode € 6.827,76 teveel ontvangen. Het Uwv is uitgegaan van normale verwijtbaarheid en heeft daarom de boete bepaald op 50% van het voordeel. Vervolgens is de boete verlaagd tot 10%, vanwege het tijdverloop aan de zijde van het Uwv. Zo is gekomen tot een bedrag van € 682,78. Het Uwv heeft daarmee geen te hoge mate van verwijtbaarheid aangenomen en ook de hoogte van de boete is, na de verlaging in verband met het tijdverloop, niet onevenredig.
21. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

22. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de herziening, terugvordering en boete in stand blijven. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. de Snoo, voorzitter, en mr. J.R. van Es-de Vries en mr. J. Wolbrink, leden, in aanwezigheid van P. Molenaar, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2025.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 13 februari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:474, en van 15 augustus 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1822.
3.Artikel 27, eerste lid, van de Wet WIA.
4.Artikel 76, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet WIA.
5.Artikel 77, eerste lid en zesde lid, van de Wet WIA.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 12 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1100.
7.Rechtbank Midden-Nederland 2 december 2020, ECLI:NL:RBMNE:2020:5231.
8.Vergelijk de uitspraken van de CRvB van 14 augustus 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ6364 en van 25 september 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1847.