Wat vindt de rechtbank?
9. Dat wat eiser heeft aangevoerd, is voor de rechtbank onvoldoende om te oordelen het besluit van het Uwv tot herziening en terugvordering onrechtmatig is. Dit geldt ook voor de opgelegde boete. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
De herziening en terugvordering
10. Eiser stelt dat het onderzoek van het Uwv de conclusies niet kan dragen. Dat geldt voor zowel het eigen onderzoek van de Dienst Handhaving van het Uwv, als het strafrechtelijk onderzoek dat heeft geleid tot de uitspraak van de rechtbank van 2 december 2020.De stortingen die het Uwv als inkomsten heeft aangeduid, zijn volgens eiser leningen en het feit dat eiser bij een bedrijf betrokken is, bewijst volgens eiser nog niet dat hij ook inkomsten had.
11. De herziening en terugvordering van de uitkering hebben betrekking op de periode 1 februari 2013 tot en met 30 september 2021. Voor deze periode heeft het Uwv in het onderzoek onder meer vastgesteld dat stortingen voor een bedrag van € 202.825,- zijn gedaan op de rekening van [bedrijf 1] Eiser is de bestuurder van deze vennootschap. Daarnaast zijn stortingen gedaan voor een bedrag van € 46.850,- op de rekening van [bedrijf 2] . Eiser is de eigenaar van deze eenmanszaak. In het strafvonnis van 2 december 2020 overweegt de rechtbank ten aanzien van deze stortingen
“dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de (…) gestorte contante geldbedragen een legale herkomst hebben en concludeert de rechtbank dat als enig aanvaardbare verklaring overblijft dat deze geldbedragen een criminele herkomst hebben. Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders dan dat deze gelden uit misdrijf afkomstig zijn. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de (…) geldbedragen van in totaal ongeveer 202.825 euro en 46.850 euro heeft witgewassen.”
12. In het onderzoek van het Uwv heeft eiser opnieuw gesteld dat deze stortingen leningen betreffen. In verband met het hoger beroep in de strafzaak heeft eiser deze stelling niet verder willen toelichten. Het Uwv is daarop gebleven bij de vaststelling dat deze onderbouwing bijzonder onaannemelijk is.
13. Naast deze stortingen die ook in de strafrechtelijke veroordeling aan de orde zijn gekomen, heeft het Uwv in het onderzoek ook een aantal andere feiten betrokken, die eiser ten onrechte niet heeft gemeld. Het gaat dan om zijn betrokkenheid bij bedrijven en om betalingen die hebben plaatsgevonden. Op de zitting heeft het Uwv erop gewezen dat eiser ook zelf heeft verklaard een eerlijke ondernemer te zijn, dat ondernemen zijn hobby is en dat zijn betrokkenheid bij ondernemingen is ingeschreven in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel.
14. Het Uwv heeft de besluitvorming gebaseerd op de onderzoeksgegevens van de politie, de door de politie opgestelde kasopstelling en op het eigen onderzoek. Deze onderzoeksbevindingen bieden een toereikende grondslag voor de conclusie dat eiser inkomsten heeft gehad in de periode van 1 februari 2013 tot en met 30 september 2021. Het gaat dan om inkomsten uit witwassen en criminele activiteiten. Het Uwv heeft deze criminele activiteiten mogen aanmerken als verrichte arbeid van economische betekenis.
15. Het Uwv heeft vastgesteld dat eiser de inkomsten, de verrichte arbeid en de overige betrokkenheid bij de ondernemingen niet heeft gemeld bij het Uwv. Het Uwv heeft daarom terecht geconcludeerd dat de inlichtingenplicht is geschonden. Het onderzoek van het Uwv kan de conclusie dat de inlichtingenplicht is geschonden, dragen. Eiser heeft geen tegenbewijs geleverd zodat er geen reden is te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van het Uwv. Het Uwv is terecht tot herziening en terugvordering overgegaan.
16. De beroepsgrond slaagt niet.
17. Eiser stelt dat het boetebesluit – en de beslissing op bezwaar waarin dat besluit in stand wordt gelaten – op een onjuiste feitelijke grondslag berust, omdat hij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden.
18. Het Uwv heeft de boete opgelegd in verband met het niet melden van inkomsten uit arbeid in de periode van 1 maart 2021 tot en met 30 september 2021. Het gaat om een bedrag van € 103.826,55. Dit bedrag is betaald door [bedrijf 3] aan [bedrijf 2] , de eenmanszaak van eiser. Eiser was commissaris van [bedrijf 3] Nadat door het Uwv vragen waren gesteld over de rol van eiser als commissaris en de ontvangen betalingen, heeft hij zich met terugwerkende kracht laten uitschrijven als commissaris. Een deel van het bedrag is doorbetaald aan [bedrijf 4] Eiser is ook bestuurder van [bedrijf 4] Op de facturen staat vermeld dat het gaat om facturen voor geleverde diensten. Het Uwv neemt daarom aan dat diensten zijn geleverd en eiser dus is betaald voor verrichte arbeid.
19. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv met het aan het besluit ten grondslag liggende onderzoek niet alleen aannemelijk heeft gemaakt, maar ook heeft bewezen, dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden. Eiser kan een verwijt worden gemaakt van de schending van de inlichtingenplicht. Het Uwv was daarom gehouden hem een boete op te leggen.
20. Als gevolg van de schending van de inlichtingenplicht heeft eiser in deze periode € 6.827,76 teveel ontvangen. Het Uwv is uitgegaan van normale verwijtbaarheid en heeft daarom de boete bepaald op 50% van het voordeel. Vervolgens is de boete verlaagd tot 10%, vanwege het tijdverloop aan de zijde van het Uwv. Zo is gekomen tot een bedrag van € 682,78. Het Uwv heeft daarmee geen te hoge mate van verwijtbaarheid aangenomen en ook de hoogte van de boete is, na de verlaging in verband met het tijdverloop, niet onevenredig.
21. De beroepsgrond slaagt niet.