4.3Het oordeel van de rechtbank
In de hierna volgende tekst van rubriek 4 zal de Besloten Vennootschap [bedrijf 1] B.V. te [vestigingsplaats] worden aangeduid als: [bedrijf 1] .
Wie is de feitelijk bestuurder van [bedrijf 1] ?
Uit een
Uittreksel Handelsregister Kamer van Koophandelvan 2 januari 2015betreffende [bedrijf 1] blijkt het volgende:
Het bezoek- en postadres is [adres] , [vestigingsplaats] .
De startdatum van de onderneming is 5 september 2008.
Enig aandeelhouder sinds 20 januari 2014 is [A] , geboren [1965] in Turkije.
[A] is enig bestuurder met de titel Algemeen directeur en is alleen/zelfstandig bevoegd.
Gevolmachtigde met de titel Onderdirecteur is sinds 22 september 2014 [B] , geboren [1972] te Curaçao.
Tot 20 januari 2014 was [C] bestuurder van [bedrijf 1] .
[C] verklaart dat hij bestuurder is geweest van [bedrijf 1] en dat hij dit bedrijf heeft verkocht.[verdachte] heeft diverse keren aan [C] gevraagd of hij [bedrijf 1] wilde verkopen; [verdachte] gaf daarbij aan dat hij een koper had voor het bedrijf, een man uit Frankrijk.Desgevraagd laat [C] op zijn telefoon het facebookprofiel met foto zien van de persoon die hij met [verdachte] bedoelt.Voor de overname van [bedrijf 1] zijn [C] , [verdachte] en de man uit Frankrijk bij een notaris geweest. [C] heeft alleen met [verdachte] gesproken over de overname.Met de man uit Frankrijk heeft hij niet over [bedrijf 1] gesproken;alle gesprekken over de overname zijn met [verdachte] gevoerd.[verdachte] zou alles regelenen aan [C] een laptop en een tablet geven voor de overname,hetgeen niet is gebeurd.
De rechtbank stelt vastdat de door [C] op zijn telefoon getoonde fotoeen foto is van verdachte [verdachte] .
[B] verklaart dat hij als klusjesman werkte voor een man die hem directeur heeft gemaakt van een uitzendbureau in [vestigingsplaats] .Een vriend heeft hem in contact gebracht met [verdachte] . Voor een schilderklus heeft [verdachte] niet de afgesproken prijs betaald: ‘
Hij kwam er mogelijk achter dat ik verslaafd was en hield mij aan het lijntje.’
[verdachte] wilde dat [B] gevolmachtigde van [bedrijf 1] zou worden. [B] zou hiervoor duizend euro krijgen, maar heeft dit nooit ontvangen. [B] kreeg van [verdachte] te horen dat hij met [verdachte] naar de Kamer van Koophandel moest.[verdachte] heeft tegen [B] gezegd dat hij [B] als adjunct directeur en gevolmachtigde van [bedrijf 1] zou inschrijven voor de duur van twee weken. [B] heeft bij de Kamer van Koophandel papieren moeten tekenen.
In het kader van een strafrechtelijk financieel onderzoek tegen verdachte zijn door [D] van [bedrijf 4] B.V. bescheiden uitgeleverd.[bedrijf 4] verzorgt administratie voor het MKB en verdachte is klant bij hen.Bij de uitgeleverde bescheiden is een ordner aangetroffen met het opschrift ‘
[bedrijf 2] 2016’. In deze ordner bevonden zich documenten betreffende [bedrijf 1] :
- een uittreksel Kamer van Koophandel van 15 september 2008;
- documenten met titel Balans per 31 december 2010 en winst en verliesrekening 2010;
- documenten met titel Balans per 31 december 2009 en winst en verliesrekening 2009;
- documenten met titel Balans per 31 december 2008 en winst en verliesrekening 2008;
- een concept akte aandelenoverdracht van 13 oktober 2010.
Uit een
Uittreksel Handelsregister Kamer van Koophandelvan 11 oktober 2016betreffende de Besloten Vennootschap
[bedrijf 2] B.V.te [vestigingsplaats] blijkt het volgende:
Startdatum van de onderneming is 17 september 2008.
Het bezoekadres is [adres] , [vestigingsplaats] .
Het postadres is [adres] , [vestigingsplaats] .
Enig werkzaam persoon en bestuurder met de titel Directeur is sinds 1 september 2011 [verdachte] , geboren op [1983] in Turkije, adres [adres] , [woonplaats] . [verdachte] is alleen/zelfstandig bevoegd.
Bij een doorzoeking op het adres [adres] te [vestigingsplaats] op 13 maart 2017 is een [benadeelde 6] laptop in beslag genomen.Op deze laptop bevindt zich een map met de naam [bedrijf 1] en in deze map bevinden zich documenten die te relateren zijn aan [bedrijf 1] , waaronder:
- een huurovereenkomst tussen [bedrijf 1] (huurder) en [verhuurder] (verhuurder) betreffende huur van bedrijfsruimte aan het [adres] te [vestigingsplaats] per 1 mei 2014;
- een kopie van de voor- en achterzijde van een identiteitsbewijs van [A] , geboren [1965] ;
- een kopie van het identiteitsbewijs van [B] , geboren [1972] ;
- documenten van [benadeelde 6] B.V. aan [bedrijf 1] met (aflever)adressen [adres] [vestigingsplaats] en [adres] [vestigingsplaats] ;
- een pro-forma factuur van [bedrijf 5] GmbH aan [bedrijf 1] , [adres] [vestigingsplaats] en afleveradres [adres] [vestigingsplaats] ;
- facturen van [benadeelde 7] [vestigingsplaats] aan [bedrijf 1] , [adres] [vestigingsplaats] , waarvan twee facturen met omschrijving ‘
- een creditnota van [benadeelde 8] aan [bedrijf 1] , [adres] [vestigingsplaats] .
Bij een doorzoeking op het adres [adres] te [vestigingsplaats] op 13 maart 2017 is een ordner aangetroffen met het opschrift ‘
Polissen [bedrijf 2] en contracten 2007-2014’.In deze ordner bevonden zich documenten die te relateren zijn aan [bedrijf 1] , waaronder:
- brieven van [benadeelde 7] [vestigingsplaats] aan [bedrijf 1] , [adres] [vestigingsplaats] , waarvan zes met de omschrijving ‘
- een vrachtbrief en een brief aan [bedrijf 6] t.a.v. [bedrijf 1] , [adres] [vestigingsplaats] , en afleverbonnen en een retouropdracht van [bedrijf 6] aan [bedrijf 1] , [adres] [vestigingsplaats] ;
- brieven aan [benadeelde 8] , met het adres van [bedrijf 1] , [adres] [vestigingsplaats] of [adres] [vestigingsplaats] , en leverbonnen van [benadeelde 8] aan [bedrijf 1] , met leveradres [adres] [vestigingsplaats] of [adres] [vestigingsplaats] en factuuradres [adres] [vestigingsplaats] .
Op het adres [adres] te [vestigingsplaats] is blijkens een
Uittreksel Handelsregister Kamer van Koophandelvan 20 juli 2016gevestigd:
Besloten Vennootschap
[bedrijf 7] B.V.
Startdatum van de onderneming is 14 januari 2014.
Enig werkzaam persoon en bestuurder met de titel Algemeen directeur is sinds 14 januari 2014 [medeverdachte 1] , geboren op [1971] te [geboorteplaats] . [medeverdachte 1] is alleen/zelfstandig bevoegd.
[medeverdachte 1] verklaart dat [bedrijf 7] B.V. nooit omzet heeft gedraaid.Verdachte regelde alles voor [bedrijf 7] B.V. [medeverdachte 1] heeft nooit belastingaangifte voor het bedrijf gedaan; verdachte vertelde dat er geen inkomsten waren, dat het minimaal was en dat dat niet nodig was. Er werd niks met het bedrijf gedaan.
Verdachte verklaart op 13 mei 2017 dat hij sinds 2001 op het adres [adres] te [woonplaats] woont.
[getuige 1] verklaart op 11 februari 2016 dat [bedrijf 1] bij de vestiging in Lelystad bouwmaterialen heeft besteld op rekening, maar niet heeft betaald.De bestellingen zijn gedaan door een man met een fors postuur, een beetje een sportschooltype. Dezelfde man heeft op 18 juni 2015 een bestelling geplaatst namens [bedrijf 2] B.V.Wanneer aan [getuige 1] een foto van verdachte wordt getoond, verklaart hij: ‘
Dit is de persoon die materialen bij ons heeft besteld onder naam [bedrijf 1] .’Getuige [getuige 1] herhaalt en bevestigt deze verklaring in een verhoor bij de rechter-commissaris op 8 februari 2018.
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat verdachte de feitelijk bestuurder was van de rechtspersoon [bedrijf 1] B.V. te [vestigingsplaats] . Verdachte heeft [bedrijf 1] overgenomen van [C] en vervolgens doen voorkomen dat anderen, onder wie [A] en [B] , actief waren binnen deze rechtspersoon en de zeggenschap hadden, terwijl in werkelijkheid verdachte degene was die de volledige regie in handen had en bepaalde wat er gebeurde. Waar de verdediging heeft betoogd dat in het dossier ten onrechte het beeld zou zijn ontstaan alsof [A] , als eigenaar van [bedrijf 1] in werkelijkheid niet zou bestaan, wordt miskend dat bij de vaststelling van wie de feitelijk bestuurder is het niet gaat om wie op papier wellicht de bestuurder van het bedrijf was, maar wie er feitelijk de touwtjes in handen had. Dat dit verdachte was, volgt zonneklaar uit de bewijsmiddelen.
De schuldeisers van [bedrijf 1]
[benadeelde 7] [vestigingsplaats]
[getuige 2] , verkoopmedewerker bij [benadeelde 7] , verklaart dat [bedrijf 1] goederen heeft besteld op rekening.De opdrachtgever kiest de op de factuur te vermelden referentie; in dit geval [bedrijf 7] B.V. Toen de spullen geleverd zijn, werden deze opgehaald door [verdachte] .[getuige 2] weet dat het voor [verdachte] was omdat er [bedrijf 7] B.V. op de facturen staat. Hij verklaart: ‘
Dit weet ik omdat ik het er wel met hem over gehad heb. Hij vertelde dat het voor een sportschool was. Die sportschool zit volgens mij in het Lelycentre.’
Facturen van [benadeelde 7] [vestigingsplaats] , gericht aan [bedrijf 1] , voor een totaalbedrag van 12.318,28 euro.De facturen zijn gedateerd op data van 30 juni 2014 tot en met 15 augustus 2014, waaronder facturen met de omschrijving ‘
Opdracht: [bedrijf 7] BV’en de omschrijving ‘
Opdracht: [adres]’,betreffende de levering van PVC buizen,kranen,koppelingen,een combiketelen een thermostaat.
Verdachte verklaart op 13 mei 2017 dat hij sinds 2001 op het adres [adres] te [vestigingsplaats] woont.
Mede namens [benadeelde 7] [vestigingsplaats] is op 7 januari 2015 het faillissement aangevraagd van [bedrijf 1] .De hoofdsom ingevolge niet betaalde facturen bedraagt 12.318,28 euro.
[getuige 3] , verkoper bij [benadeelde 14] , heeft contact gehad met [A] .[A] heeft banden besteld bij [benadeelde 14] ; het bestellen begon in 2014. Het afleveradres was [adres] in [vestigingsplaats] ,het factuuradres [adres] in [vestigingsplaats] .[getuige 3] heeft het factuuradres bezocht, maar de mensen die hij daar aantrof vertelden dat de man een oplichter was en dat hij zijn post naar dit adres liet sturen.
Alle facturen van [benadeelde 14] zijn gedateerd 8 september 2014. Alle facturen zijn gericht aan [bedrijf 1] , t.a.v. dhr. [A] , [adres] te [vestigingsplaats] . Het afleveradres was: [bedrijf 1] , dhr. [A] , [adres] te [vestigingsplaats] .
Op het adres [adres] zijn onder meer de volgende ondernemingen ingeschreven:
- [bedrijf 3] B.V., opgericht op 22 april 2015 met als bestuurder [verdachte] ;
- [bedrijf 2] B.V., opgericht op 17 september 2008, met als bestuurder [verdachte] .
[getuige 3] omschrijft [A] als een Turkse man met donker haar en een volle baard, een forse brede gozer.Wanneer aan [getuige 3] een foto wordt getoond waarop een man zichtbaar is,verklaart hij dat dit heel goed de man zou kunnen zijn die hij gezien heeft.
De man op de aan [getuige 3] getoonde foto wordt door twee brigadiers van politie Eenheid Midden-Nederland herkend als verdachte [verdachte] .
Mede namens [benadeelde 14] B.V. is op 7 januari 2015 het faillissement aangevraagd van [bedrijf 1] .De hoofdsom ingevolge niet betaalde facturen bedraagt 14.700,23 euro.
In het dossier bevinden zich facturen van [bedrijf 5] GmbH, gedateerd 1, 2 en 6 oktober 2014, gericht aan [bedrijf 1] , [adres] [vestigingsplaats] , met als afleveradres [adres] [vestigingsplaats] .
[getuige 4] , accountmanager van [bedrijf 5] GmbH, verklaart in een email dat in de administratie van [bedrijf 5] GmbH als contactpersonen van [bedrijf 1] zijn opgenomen [E] en [A] .
Mede namens [bedrijf 5] GmbH is op 7 januari 2015 het faillissement aangevraagd van [bedrijf 1] .De hoofdsom ingevolge niet betaalde facturen, gedateerd 1 tot en met 6 oktober 2014, bedraagt 8.469,80 euro.
[getuige 1] , werkzaam bij [benadeelde 8] , doet op 17 juli 2014 een melding van oplichting.Hij meldt dat een bedrijf een verzoek had gedaan om op rekening materialen te leveren. Blijkens een ID-kaart was de naam van de eigenaar [A] . [benadeelde 8] heeft geleverd op adressen aan de [adres] en [adres] . Binnen drie weken was in totaal voor een bedrag van 12.000 euro aan materiaal geleverd. Op 14 juli heeft de eigenaar van het bedrijf tegen melder gezegd dat hij niet kon betalen.
Op 26 juni 2014 heeft een observatie plaatsgevonden bij het [adres] te [vestigingsplaats] . Daarbij is waargenomen dat bouwmateriaal verpakt in verpakkingsmateriaal met opdruk [benadeelde 8] in een bus van Bo-Rent met kenteken [kenteken] werd geladen. Uit door Bo-Rent verstrekte gegevens bleek dat verdachte deze bus van 25 tot en met 27 juni 2014 heeft gehuurd.
In het kader van een strafrechtelijk financieel onderzoek tegen verdachte zijn door [D] van [bedrijf 4] B.V. bescheiden uitgeleverd.Op een van de mappen staat het etiket ‘
[bedrijf 2] 2014.’ In deze map is een bon en betaalbewijs van Bo-Rent aangetroffen waarop is vermeld dat op 25 juni 2014 een bus met kenteken [kenteken] is verhuurd aan: [verdachte] , [adres] te [woonplaats] .
[getuige 1] verklaart op 11 februari 2016 dat [bedrijf 1] bij de vestiging in Lelystad bouwmaterialen heeft besteld op rekening, maar niet heeft betaald.Levering heeft plaatsgevonden op twee adressen, namelijk bij een woonhuis aan de [adres] , [adres] of [adres] en op het adres [adres] te [woonplaats] . De bestellingen zijn gedaan door een man met een fors postuur, een beetje een sportschooltype. Dezelfde man heeft op 18 juni 2015 een bestelling geplaatst namens [bedrijf 2] B.V.Wanneer aan [getuige 1] een foto van verdachte wordt getoond, verklaart hij: ‘
Dit is de persoon die materialen bij ons heeft besteld onder naam [bedrijf 1] .’Getuige [getuige 1] herhaalt en bevestigt deze verklaring in een verhoor bij de rechter-commissaris op 8 februari 2018.
Verdachte verklaart op 13 mei 2017 dat hij sinds 2001 op het adres [adres] te [woonplaats] woont.
[benadeelde 6] B.V. en [benadeelde 15] B.V.
[getuige 5] , salesmanager bij [benadeelde 6] , verklaart dat [benadeelde 15] een verzoek heeft ontvangen van [bedrijf 1] voor de levering van servers en laptops.[benadeelde 15] heeft servers geleverd aan [bedrijf 1] en tevens een order verstrekt aan [benadeelde 6] . De orderbevestiging van [benadeelde 6] aan [bedrijf 1] dateert van 2 juli 2014.Naar aanleiding van de order van [benadeelde 15] heeft [benadeelde 6] rechtstreeks aan [bedrijf 1] geleverd. Dit ging om 144.000 euro aan laptops, 17.000 euro aan tablets en 30.000 euro aan notebooks. In totaal is voor 191.000 euro besteld en geleverd.Geleverd is op het adres [adres] te [woonplaats] en de factuur is verstuurd naar het adres [adres] te [woonplaats] .
[getuige 6] , werkzaam bij [bedrijf 6] , verklaart dat [bedrijf 6] in 2014 in contact is gekomen met [bedrijf 1] . Op 23 september 2014 is door [A] een verzoek ingediend om een rekening te openen.Besloten is om met [bedrijf 1] in zee te gaan. Van 10 oktober 2014 tot en met 17 december 2014 heeft [bedrijf 1] in korte tijd 13 bestellingen gedaan ter waarde van 14.738,01 euro.De goederen zijn afgeleverd bij een winkelcentrum in [woonplaats] ; [getuige 6] gaat ervan uit dat het gaat om het adres [adres] te [woonplaats] , welk adres op een afleverbon is vermeld.[bedrijf 1] heeft nooit betaald.
Aanvullende bewijsmiddelen feit 1
Bij vonnis van de Rechtbank Midden-Nederland van 10 februari 2015is [bedrijf 1] , vestigingsadres [adres] , [vestigingsplaats] , in staat van faillissement verklaard. Tot curator is aangesteld mr. S. Kleerebezem, advocaat te Lelystad.
Op 31 augustus 2015 deed curator Kleerebezem melding van faillissementsfraude bij het Centraal Meldpunt Faillissementsfraude van de Fiscale Inlichtingen-en Opsporingsdienst. De curator deed deze melding omdat door de bestuurder van de rechtspersoon niet werd gereageerd op herhaaldelijk verzoek van de curator om contact met haar op te nemen en om administratieve stukken aan te leveren.
Curator Kleerebezem heeft op 24 februari 2016 aangiftegedaan tegen [bedrijf 1] en [A] als bestuurder van [bedrijf 1] . De curator heeft gevorderd de volledige administratie, boeken, bescheiden en andere gegevensdragers van [bedrijf 1] te overhandigen, aan welke vordering niet is voldaan. Zo ontbreekt met name de volledige administratie. De curator heeft zich naar het vestigingsadres van [bedrijf 1] aan de [adres] te [vestigingsplaats] begeven om daar te verzoeken de volledige administratie en de daarop betrekking hebbende gegevensdragers te overhandigen, alwaar is gebleken dat curanda reeds geruime tijd geen gebruik meer maakt van het pand. [A] , dan wel de heer [verdachte] (mogelijk als feitelijk bestuurder) heeft zich schuldig gemaakt aan eenvoudige en/of bedrieglijke bankbreuk omdat hij niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichting tot het in ongeschonden staat tevoorschijn brengen van boeken, bescheiden en geschriften, waardoor de curator niet heeft kunnen controleren of er (meer) baten in dit faillissement zijn en meer algemeen de rechten en verplichtingen van [bedrijf 1] niet heeft kunnen vaststellen, zodat rechten van de schuldeisers kunnen zijn/worden verkort.
Aanvullende bewijsoverwegingen feit 1
Uit voornoemde bewijsmiddelen maakt de rechtbank op dat verdachte, als feitelijk bestuurder van [bedrijf 1] , door middel van de schijn van een kredietwaardige B.V. gedurende een zo lang mogelijke termijn zoveel mogelijk goederen heeft besteld of heeft laten bestellen en vervolgens deze goederen heeft laten verdwijnen, met het – ook voor verdachte kenbare – onvermijdelijke gevolg dat deze rechtspersoon zou failleren.
Door of namens [bedrijf 1] is niet gereageerd op aanschrijvingen en vorderingen van de curator in het kader van het door haar ingestelde onderzoek. Bij het bezoek van de curator aan het vestigingsadres van [bedrijf 1] aan de [adres] te [vestigingsplaats] bleek bovendien dat dit pand feitelijk niet meer in gebruik was door deze rechtspersoon. Reeds om deze redenen staat vast dat, voor zover in de boedel van [bedrijf 1] nog goederen aanwezig zouden zijn geweest, de curator deze niet heeft kunnen aantreffen.
Op grond van de hiervoor onder feit 1 weergegeven bewijsmiddelen en -overwegingen acht de rechtbank het aan verdachte onder feit 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna omschreven in rubriek 5.
Flessentrekkerij, subfeiten 1 en 7
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat de onder 2 ten laste gelegde subfeiten 1 en 7 niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard en dat verdachte van deze subfeiten dient te worden vrijgesproken.
Flessentrekkerij, subfeiten 2 en 3, en/of (cumulatief/alternatief ten laste gelegd) verduistering
Verweer pseudo-verkoop(flessentrekkerij, subfeit 3, en/of verduistering)
De verdediging heeft met betrekking tot de levering van fitnessapparatuur door [benadeelde 1] . Nederland op 27 januari 2017 betoogd dat sprake is van pseudo-verkoop. Voor deze opsporingsbevoegdheid bestaat geen wettelijke basis. Nu er toch voor is gekozen hiervan gebruik te maken, moet worden voldaan aan de vereisten die de Hoge Raad hieraan stelt. De rol van politie en justitie en de overeenkomst tussen de politie en [benadeelde 1] . roepen echter zoveel vragen op dat geen sprake is van de vereiste transparantie. Toepassing van deze opsporingsmethode is onrechtmatig en er is sprake van een onherstelbaar vormverzuim, hetgeen dient te leiden tot (het rechtsgevolg) bewijsuitsluiting.
Het verweer van de verdediging betreft een verweer als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv).
De rechtbank overweegt het navolgende.
Pseudo-verkoop is een vorm van infiltratie gericht op de verkoop of poging daartoe van een goed, teneinde strafvorderlijk te kunnen optreden tegen de koper(s) en anderen die met betrekking tot dat goed een strafbaar feit hebben gepleegd of gaan plegen (pagina 229 rapport ‘Enquête Opsporingsmethoden’ van enquêtecommissie Van Traa). Pseudo-verkoop is, anders dan de tegenhanger pseudo-koop, niet in de wet geregeld. Vast staat dat in artikel 126ij van het Wetboek van Strafvordering slechts expliciet wordt gesproken over koop en dienstverlening en niet over verkoop. Uit de tekst van de Memorie van Toelichting bij de Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden blijkt dat de wettekst geen bevoegdheid omvat tot pseudo-verkoop omdat daarbij veelal niet of slechts moeizaam zal kunnen worden aangetoond dat is voldaan aan het Tallon-criterium (het verbod tot uitlokking).
Blijkens de wetsgeschiedenis van de Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden (Stb. 1999, 245) ligt aan het Wetboek van Strafvordering de gedachte ten grondslag dat opsporingsmethoden die zeer risicovol zijn voor de integriteit en beheersbaarheid van de opsporing, dan wel die een inbreuk maken op grondrechten en vrijheden van burgers een voldoende specifieke wettelijke basis behoeven. De wetgever heeft zich echter gerealiseerd dat de regeling van opsporingsmethoden geen limitatief karakter kan hebben. Het is niet de bedoeling geweest van de wetgever om het opsporingsonderzoek systematisch te beschrijven, maar om bevoegdheden te creëren ten behoeve van de strafrechtelijke afdoening van delicten. Leidend daarbij is geweest dat bevoegdheden die ingrijpen op de vrijheid of op andere grondrechten van burgers, een specifieke regeling behoeven.
Op grond van bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad moet de rechter, indien sprake is van een onherstelbaar vormverzuim (zoals thans door de verdediging is gesteld) en de rechtsgevolgen daarvan niet uit de wet blijken, beoordelen of aan dat vormverzuim enig rechtsgevolg dient te worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg dan in aanmerking komt. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de in het tweede lid van artikel 359a Sv genoemde factoren, te weten het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt. Het rechtsgevolg zal immers door deze factoren moeten worden gerechtvaardigd (ECLI:NL:HR:2004:AM2533). In de onderhavige zaak is bij de opsporing gebruik gemaakt van de bijstand van [benadeelde 1] . Nederland. Daartoe is een overeenkomst opgesteld tussen politie Eenheid Midden-Nederland en [benadeelde 1] . (dossier pagina 3802). [benadeelde 1] . heeft fitnessapparatuur, goederen die in het gewone handelsverkeer legaal voorhanden kunnen worden gehouden en kunnen worden overgedragen, geleverd aan een afnemer (verdachte) die verdacht werd van de misdrijven flessentrekkerij en/of oplichting. Voor een dergelijke wijze van bijstand aan de opsporing, uitgevoerd door een persoon of bedrijf zonder opsporingsbevoegdheid, bestaat geen specifieke wettelijke grondslag.
Gelet op het bovenstaande moet voor een niet specifiek in de wet geregelde wijze van opsporing als in deze zaak aan de orde, worden aangenomen dat de opsporingsautoriteiten alleen bevoegd zijn haar in te zetten indien zij geen disproportionele inbreuk maakt op grondrechten van burgers en de levering van goederen niet zeer risicovol is voor de integriteit en beheersbaarheid van de opsporing. De daarmee te dienen belangen zijn onder meer gelegen in het niet (mogen) schenden van het zogenoemde Tallon-criterium en het doorzichtig en toetsbaar maken van het opsporingshandelen (ECLI:NL:HR:2011:BP0199). De rechtbank is van oordeel dat in de onderhavige zaak geen sprake is van de opsporingsmethode pseudo-verkoop, maar van een gecontroleerde (af)levering van een partij goederen, welke levering op zichzelf rechtmatig is geweest en goederen betrof die in het gewone handelsverkeer legaal kunnen worden overgedragen. Deze levering heeft plaatsgevonden ter uitvoering van een (civielrechtelijke) leaseovereenkomst.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat door het optreden van de politie en de levering van de fitnessapparatuur verdachte is gebracht tot een ander wilsbesluit dan waarop zijn opzet reeds tevoren was gericht. Het zogenoemde Tallon-criterium is derhalve niet geschonden. Bovendien is met de in het dossier aanwezige schriftelijke overeenkomst tussen de politie en [benadeelde 1] . de toegepaste wijze van opsporing doorzichtig gemaakt en toetsbaar. Dat deze overeenkomst is gesloten door de politie en niet door de officier van justitie, doet daaraan niet af.
Gelet op het hiervoor overwogene is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een vormverzuim en is ook overigens niet gebleken van een inbreuk op verdachtes recht op een eerlijk proces, noch van enig rechtens te respecteren nadeel dat verdachte door dit handelen zou hebben ondervonden.
Het verweer wordt verworpen.
Bewijsmiddelen flessentrekkerij, subfeit 2, en/of verduistering
[aangever 1] doet namens [benadeelde 1] . Netherlands aangifte van verduistering van fitnessapparatenvan het merk Matrix.Verdachte had telefonisch contact opgenomen en meegedeeld dat hij een potentiële klant had voor [benadeelde 1] .In maart 2016 vindt een gesprek plaats tussen [aangever 1] en verdachte in de sportschool van verdachte te [vestigingsplaats] .Verdachte gaf aan een adviserende rol te hebben voor een klant die een nieuwe sportschool wilde beginnen en dat verdachte zou bepalen welke apparatuur er geplaatst zou worden.De leaseaanvraag liep via [bedrijf 20] ( [bedrijf 20] ).De offerte op naam van [bedrijf 8] B.V. is per mail naar verdachte gestuurd. Op 17 april 2016 heeft een ontmoeting plaatsgevonden tussen [aangever 1] , verdachte en [F] ; de offerte is doorgenomen en [F] heeft de offerte getekend. Vlak voor de aflevering heeft verdachte gebeld en heeft hij het afleveradres in [woonplaats] doorgegeven. Op 12 september 2016 heeft de levering plaatsgevonden aan de [adres] te [woonplaats] , waarbij [aangever 1] en verdachte aanwezig waren.Toen de monteurs de apparatuur wilden installeren bleek dat de vloer niet gereed was. Op 27 september 2016 zijn monteurs naar het pand gegaan om de apparatuur aan te sluiten en bleek dat het pand leeg en de apparatuur verdwenen was.Het lukte [aangever 1] niet telefonisch contact te krijgen met [F] en ook verdachte liet aan [aangever 1] weten dat hij [F] niet kon bereiken.Op een aangetekende brief naar de heer [F] van 19 oktober 2016 met de mededeling dat hij binnen 48 uur de goederen terug zou moeten geven is niet gereageerd.
Het door [F] ondertekendeleasecontract van [bedrijf 20] met (lessee) [bedrijf 8] B.V. aan de [adres] te [vestigingsplaats] betreffende ‘
Matrix cardio- & strength equipment’ vertegenwoordigt een waarde van 220.270,96 euro.
Aangever [aangever 1] verklaart na het tonen van drie foto’s:
U toont mij nu een foto 1. Ik herken de man op de foto als zijnde [F] .
U toont mij nu een foto 2. Ik herken de man op de foto als zijnde [verdachte] .
U toont mij nu een foto 3. Ik herken de man op de foto als zijnde [medeverdachte 1] .
Getuige [getuige 7] is huismeester in het [naam] aan de [adres] te [vestigingsplaats] . Een week of twee voor de verdwijning van de apparatuur heeft een gesprek plaatsgevonden over de verhuur van het pand op nummer [nummer 1] met een man die zich [verdachte] noemde.Wanneer aan de getuige een foto wordt getoond van verdachte, herkent hij de man die zich [verdachte] noemde.De tweede keer dat hij verdachte heeft ontmoet was in september 2016, op de dag dat de apparatuur werd geleverd. De derde keer dat hij verdachte heeft ontmoet was een week of anderhalve week later, op de dag dat de fitnessapparatuur werd weggehaald. De apparatuur werd in een vrachtwagen geladen.
Getuige [getuige 8] van V.O.F. [VOF] heeft een transport verzorgd van Almere naar Hoofddorp. Geladen op 21 september 2016 in Almere, [adres] , en gelost op 22 september 2016 op de [adres] in [woonplaats] . Over het transport heeft alleen contact plaatsgevonden met verdachte.
In het pand aan de [adres] te [woonplaats] is een grote hoeveelheid fitnessapparatuur aangetroffen voorzien van het opschrift Matrix.De beheerder van dit pand, [getuige 9] ,verklaart dat [verdachte] ruimte had gezocht voor het opslaan van fitnessapparatuur. De apparatuur is in september 2016 afgeleverd. Op verzoek van [verdachte] heeft [getuige 9] een factuur opgemaakt gericht aan het bedrijf [bedrijf 8] .
Bewijsmiddelen flessentrekkerij, subfeit 3, en/of verduistering
[aangever 1] verklaart dat hij in augustus 2016 werd gebeld door verdachte die aangaf dat een bekende van hem, meneer [medeverdachte 1] , een sportschool wilde beginnen. Voor deze sportschool moest apparatuur geleverd worden. Verdachte gaf aan dat hij voor het aanbrengen van deze klant een bemiddelingsfee wilde hebben. De partij diende gefinancierd te worden door het afsluiten van een leasecontract bij [bedrijf 20] . Alle details zoals hoeveelheden apparatuur zijn met verdachte besproken en de offerte is per mail naar verdachte verzonden. Het ging om apparatuur met een waarde van 254.959,46 euro.
Op 19 september 2016 heeft een gesprek plaatsgevonden met [medeverdachte 1] over de levering van apparatuur aan [bedrijf 7] . [medeverdachte 1] heeft de offerte en de formulieren voor het leasecontract getekend.Op 27 januari 2017 is de apparatuur geleverd aan [bedrijf 7] op het adres [adres] te [vestigingsplaats] . [medeverdachte 1] gaf aan dat de vloer niet klaar was en dat daarom de apparatuur niet aangesloten kon worden. Op 20 februari 2017 belde [medeverdachte 1] met de mededeling dat een inbraak had plaatsgevonden en dat alle apparatuur was verdwenen.
Aangever [aangever 1] verklaart na het tonen van drie foto’s:
U toont mij nu een foto 1. Ik herken de man op de foto als zijnde [F] .
U toont mij nu een foto 2. Ik herken de man op de foto als zijnde [verdachte] .
U toont mij nu een foto 3. Ik herken de man op de foto als zijnde [medeverdachte 1] .
Getuige [getuige 8] van V.O.F. [VOF] heeft op 18 februari 2017 ritten van Dronten naar Lelystad gereden.Hij is die ochtend naar [adres] in Dronten gereden.Het ging om verplaatsing van fitnessapparatuur naar een andere opslag. De apparatuur was volgens [getuige 8] nog super nieuw; er zat nog folie omheen en een aantal kisten was nog dicht. Het contact had hij gehad met een man die zich aan de telefoon [verdachte] noemde en in een berichtje dat hij heeft gestuurd stond [verdachte] . [verdachte] had verteld dat het er net een week stond.Bij het laden was [verdachte] aanwezig. Wanneer aan de getuige de als bijlage gevoegde foto 1 (foto van [verdachte] ) wordt getoond, verklaart hij dat dit de man is die hij [verdachte] noemt.Bij het lossen was nog iemand aanwezig; een man die reed in een Audi.Wanneer aan de getuige de als bijlage gevoegde foto 3 (foto [medeverdachte 1] ) wordt getoond, verklaart hij dat dit de man is van de Audi bij de derde levering.
[medeverdachte 1] heeft rond 20 januari 2017 met geld van [verdachte] de eerste betalingen gedaan als huur voor het pand aan [adres] 10 te [vestigingsplaats] . Op de vraag hoe het zit met het verplaatsen van spullen van [adres] naar een andere locatie, verklaart hij:
‘
Ik wist voordat de spullen door Matrix geleverd werden dat de spullen weggehaald zouden worden. Dat deze weer verplaatst zouden worden en dat ik daarvan aangifte zou moeten gaan doen. Dit heeft [verdachte] mij verteld en zo moest het gebeuren. Hij zei tegen mij dat hij vaker met dit bijltje had gehakt.’
‘Ik zou een vergoeding krijgen van [verdachte] zodra [verdachte] de apparatuur verkocht zou hebben. Dit zou liggen aan het bedrag wat hij ervoor zou krijgen. Als het goed zou lopen zou ik tussen de 25.000 en 50.000 euro krijgen. Hij zou daarbij rekening houden met de kosten die hij zelf gemaakt had en wat hij voor de apparatuur zou krijgen.’
Bewijsoverwegingen flessentrekkerij, subfeiten 2 en 3, en/of verduistering
Op grond van de bewijsmiddelen staat zowel ten aanzien van de door [benadeelde 1] . op 12 september 2016 als de op 27 januari 2017 geleverde fitnessapparatuur vast dat verdachte en zijn mededader(s) zich deze fitnessapparatuur wederrechtelijk hebben toegeëigend terwijl zij deze apparatuur anders dan door misdrijf, namelijk als lease-contractant, onder zich hadden. Dit betekent dat de bewezen verklaarde gedragingen (telkens) dienen te worden gekwalificeerd als (medeplegen van) verduistering, zoals (cumulatief/alternatief) ten laste is gelegd.
Gelet op het voorgaande zal verdachte van de onder 2 als flessentrekkerij ten laste gelegde subfeiten 2 en 3 worden vrijgesproken.
Flessentrekkerij, subfeit 4
[aangever 2] doet namens [benadeelde 2] B.V. aangifte.Hij verklaart dat de heer [F] apparatuur heeft besteld in verband met het beheer van een wagenpark voor het bedrijf [bedrijf 8] aan de [adres] te [vestigingsplaats] . Het mobiele airco station is op 9 mei 2016 geleverd op de [adres] te [vestigingsplaats] en de twee hefbruggen zijn op 27 juni 2016 op dit adres geleverd.Op 21 juli 2016 zijn twee monteurs naar het pand aan de [adres] te [vestigingsplaats] gegaan om de hefbruggen te monteren en gebruiksklaar te maken. Op dat moment zagen zij dat het pand leeg stond; de beide hefbruggen en het mobiele airco station stonden niet meer in het pand.
Een man van een naburig bedrijf vertelde dat het vaker voorkwam dat er in de ochtend goederen geleverd werden en dat deze goederen nog dezelfde dag werden opgehaald en in een vrachtwagen werden geladen.
[benadeelde 2] B.V. is door de heer [F] opgelicht voor een bedrag van 21.203,70 euro.
De door [benadeelde 2] B.V. aan [bedrijf 8] B.V. geleverde twee hefbruggen en aircomachine zijn aangetroffen in het pand van de [bedrijf 3] B.V.aan de [adres] te [vestigingsplaats] .[bedrijf 3] B.V. maakt onderdeel uit van [bedrijf 2] B.V.Als bestuurder/eigenaar van [bedrijf 2] B.V. staat geregistreerd: [verdachte] .
De bewijsmiddelen met betrekking tot subfeit 4 dienen in onderling verband en samenhang te worden bezien met de hierna vermelde bewijsmiddelen en -overweging met betrekking tot subfeit 6. Daaruit volgt dat verdachte zich tegenover [benadeelde 4] B.V. heeft voorgedaan als [F] en als [naam] , telkens optredende namens [bedrijf 8] B.V. aan de [adres] te [vestigingsplaats] , en dat verdachte dit heeft gedaan in dezelfde periode waarin ook [benadeelde 2] B.V. contact heeft gehad met ‘de heer [F] ’ van [bedrijf 8] B.V. in [vestigingsplaats] .
Flessentrekkerij, subfeit 5
[aangever 3] doet namens [benadeelde 3] B.V. aangifte.Hij verklaart dat begin mei 2016 [F] contact heeft gezocht met [benadeelde 3] . De heer [F] zou een onderhoudsbedrijf voor een wagenpark van [bedrijf 8] B.V. starten in het pand aan de [adres] te [vestigingsplaats] .Via internet werden goederen besteld voor [bedrijf 8] . Geleverd zijn onder andere gereedschapswagens,een systeemtester,veel autobanden,een laptopen een groot aantal automaterialen.
Begin juni 2016 heeft een medewerker van [benadeelde 3] een bezoek gebracht aan [bedrijf 8] B.V. aan de [adres] te [vestigingsplaats] en geconstateerd dat het pand volledig leeg was.
Opvallend was dat bij de online bestellingen een kenteken werd ingevuld: [kenteken]Op Speurders.nl is een advertentie aangetroffen van een Seat Leon met dit kenteken, welke advertentie was geplaatst door [bedrijf 3] B.V. te [vestigingsplaats] . Op de kentekenplaathouders stond vermeld: [naam] .
Het totaalbedrag van de rekeningen van [benadeelde 3] B.V. die niet zijn betaald, bedraagt 29.619,72 euro.
De eigenaar van de Seat Leon met kenteken [kenteken] is [verdachte] .
Op 10 juni 2016 is [G] van [benadeelde 3] bij [bedrijf 3] geweest. De eigenaar was er niet, maar belde na een uur terug: [verdachte] .
De bewijsmiddelen met betrekking tot subfeit 5 dienen in onderling verband en samenhang te worden bezien met de hierna vermelde bewijsmiddelen en -overweging met betrekking tot subfeit 6. Daaruit volgt dat verdachte zich tegenover [benadeelde 4] B.V. heeft voorgedaan als [F] en als [naam] , telkens optredende namens [bedrijf 8] B.V. aan de [adres] te [vestigingsplaats] , en dat verdachte dit heeft gedaan in dezelfde periode waarin ook [benadeelde 3] B.V. contact heeft gehad met [F] van [bedrijf 8] B.V. in Lelystad.
Flessentrekkerij, subfeit 6
[aangever 4] doet namens [benadeelde 4] B.V. aangifte.Hij verklaart dat de heer [F] , eigenaar van het bedrijf [bedrijf 8] aan de [adres] te [vestigingsplaats] ,twee schaarhefbruggen en een aircoserviceapparaat heeft besteld.Op 17 mei 2016 zijn deze goederen door een monteur van [benadeelde 4] geleverd en geïnstalleerd en na installatie zijn de werkorders door de heer [F] voor akkoord getekend. Kort voor 15 augustus 2016 is een vertegenwoordiger van [benadeelde 4] naar het pand van [bedrijf 8] in [vestigingsplaats] gegaan en zag toen dat het bedrijfspand helemaal leeg was. Ondanks toezeggingen van [F] in mei 2016 dat hij alsnog zou betalen, was in augustus 2016 nog geen betaling ontvangen. Het gaat hierbij om een totaalbedrag van 19.118,00 euro.
[getuige 10] heeft namens [benadeelde 4] B.V. zaken gedaan met een persoon die zich voorstelde als [naam] en die vertelde dat hij een neef was van [F] . [naam] heeft een visitekaartje overhandigd van [bedrijf 8] met daarop de naam [F] .[F] noemde zichzelf [verdachte] .[getuige 10] heeft foto’s gemaakt van de vloeren waar de hefbruggen geplaatst moesten worden en op één van de foto’s staat de man die zich heeft voorgesteld als [naam] .Deze fotois door [aangever 4] bij zijn aangifte overhandigd.
De man op de door [aangever 4] overgelegde fotowordt door twee brigadiers van politie Eenheid Midden-Nederland herkend als verdachte [verdachte] .
In het dossier bevindt zich een foto van verdachte.[getuige 10] herkent de persoon op deze foto als [verdachte] , [naam] of [F] .
[getuige 11] , aflevermonteur van [benadeelde 4] , heeft op 17 mei 2016 de aircoservicemachine bij het bedrijf [bedrijf 8] in [vestigingsplaats] geleverd. Van [bedrijf 8] waren op dat moment twee Turkse mannen aanwezig. De eerste man had een fors postuur, donker haar en een baard. Hij was groot en had een forse handdruk. De tweede man was kleiner en hij was redelijk stil. De man met het forse postuur stelde zich voor met de naam die ook op de bon staat namelijk [F] .Wanneer aan [getuige 11] de door [aangever 4] bij zijn aangifte overgelegde foto wordt getoond, herkent [getuige 11] de man op de foto als de man die hij uitleg heeft gegeven over de aircomachine.
De door [benadeelde 4] B.V. geleverde twee hefbruggen en aircomachine zijn aangetroffen in het pand van de [bedrijf 3] B.V.aan de [adres] te [vestigingsplaats] .[bedrijf 3] B.V. maakt onderdeel uit van [bedrijf 2] B.V.Als bestuurder/eigenaar van [bedrijf 2] B.V. staat geregistreerd: verdachte [verdachte] .
Uit voornoemde bewijsmiddelen volgt dat verdachte zich heeft voorgedaan als [F] en als [naam] , telkens optredende namens [bedrijf 8] B.V. aan de [adres] te [vestigingsplaats] . De bestellingen bij [benadeelde 4] B.V. heeft verdachte geleverd gekregen, niet betaalt, en vervolgens in zijn eigen bedrijf in gebruik genomen.
Flessentrekkerij, subfeit 8
De hiervoor bij feit 1 onder ‘
De schuldeisers van [bedrijf 1]’ opgenomen bewijsmiddelen die betrekking hebben op [benadeelde 6] B.V. en [benadeelde 15] B.V. dienen als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Flessentrekkerij, subfeit 9
De hiervoor bij feit 1 onder ‘
De schuldeisers van [bedrijf 1]’ opgenomen bewijsmiddelen die betrekking hebben op [benadeelde 7] [vestigingsplaats] dienen als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Flessentrekkerij, subfeit 10
De hiervoor bij feit 1 onder ‘
De schuldeisers van [bedrijf 1]’ opgenomen bewijsmiddelen die betrekking hebben op [benadeelde 8] dienen als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Flessentrekkerij, subfeiten 8, 9 en 10
Aanvullende bewijsmiddelen en bewijsoverweging
De hiervoor bij feit 1 onder ‘
Wie is de feitelijk bestuurder van [bedrijf 1] ?’ opgenomen bewijsmiddelen en bewijsoverweging dienen als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Aanvullende bewijsoverwegingen feit 2
Op grond van de hiervoor onder feit 2 vermelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, persoonlijk of in de hoedanigheid als feitelijk bestuurder van [bedrijf 1] , degene is geweest die het initiatief heeft genomen tot en uitvoering heeft gegeven of heeft laten geven aan het leggen van contacten met leveranciers, het plaatsen van bestellingen, althans het opmaken van contracten en het in ontvangst (laten) nemen van de goederen, telkens wetend dat hij die goederen zou laten verdwijnen en niet zou betalen.
De rechtbank acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het misdrijf flessentrekkerij (zoals ten laste gelegd onder de subfeiten 4, 5, 6, 8, 9 en 10) en aan het (cumulatief/alternatief) ten laste gelegde misdrijf verduistering, zoals hierna omschreven in rubriek 5.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 13 maart 2017 in Lelystad een vuurwapen en munitie voorhanden heeft gehad, zoals ten laste gelegd onder 3. Verdachte heeft dit feit bekend en de verdediging heeft geen vrijspraak bepleit van dit feit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 15 maart 2017 betreffende een doorzoeking ter inbeslagneming op 13 maart 2017, proces-verbaalnummer 2015266443, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, houdende een verklaring van [verbalisant 1] , buitengewoon opsporingsambtenaar, Operationeel Specialist C (
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 27 maart 2017 betreffende de omschrijving en categorisering van een vuurwapen en patronen, proces-verbaalnummer PL0900-2015266443-28, met bijlagen, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, houdende een verklaring van [verbalisant 2] , buitengewoon opsporingsambtenaar, Regionale Recherche, Afdeling Specialistische Ondersteuning, team Forensische Opsporing (
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting op 20 oktober 2020.
[aangever 5] heeft namens [benadeelde 9] Nederland aangifte gedaan.Hij verklaart dat [benadeelde 9] in contact is gekomen met het bedrijf [bedrijf 3] B.V. aan de [adres] te [vestigingsplaats] . Het contact vond plaats met [verdachte] . Op 23 juni 2016 is een aanvraag voor een kredietverzekering door beide partijen ondertekend en de polis is ingegaan op 1 september 2016.Op 18 oktober 2016 diende [bedrijf 3] een incassodossier in waaruit bleek dat [bedrijf 3] goederen geleverd zou hebben voor een waarde van 97.914,90 euro aan
[bedrijf 7] B.V. Opvallend daarbij was dat het een levering betrof van automaterialen aan een fitnessschool.[benadeelde 9] heeft per e-mail contact gehad met [medeverdachte 1] van [bedrijf 7] .[benadeelde 9] kreeg sterk de indruk dat dit een frauduleuze transactie/claim betrof en heeft de claim op 14 februari 2017 afgewezen. Verdachte heeft in de tussentijd regelmatig medewerkers van [benadeelde 9] benaderd wat de stand van zaken was met betrekking tot de ingediende claim; na de afwijzing werd zijn toon intimiderend en agressief.
De factuur van 24 augustus 2016 van [bedrijf 9] B.V., [adres] te [vestigingsplaats] , aan [bedrijf 3] B.V., de heer [verdachte] , [adres] te [vestigingsplaats] , waarop als leverdatum is vermeld ’
29 augustus 2016’ en waarop onder meer is opgenomen viermaal een ‘
[benadeelde 4] schaarhefbrug 3200 kg.’
De factuur van 2 september 2016 van [bedrijf 3] B.V., [adres] te [vestigingsplaats] aan [bedrijf 7] , t.a.v. [medeverdachte 1] , [adres] te [vestigingsplaats] , waarop als leverdatum is vermeld ‘
September 2016’ en als totaal te betalen bedrag 97.914,90 euro. Op de factuur is onder meer opgenomen viermaal een ‘
[benadeelde 4] wielvrije Schaarhefbrug, type OA532LP’.
Uit een
Uittreksel Kamer van Koophandelvan 24 oktober 2016betreffende de Besloten Vennootschap
[bedrijf 9] B.V.te [vestigingsplaats] blijkt het volgende:
Het vestigingsadres van [bedrijf 9] is [adres] , [vestigingsplaats] .
Enig aandeelhouder en bestuurder met de titel Algemeen directeur is sinds 4 december 2015 [medeverdachte 2] , geboren op [1978] in [geboorteplaats] , adres [adres] , [vestigingsplaats] . [medeverdachte 2] is alleen/zelfstandig bevoegd.
Het woonadres van [medeverdachte 2] is: [adres] , [vestigingsplaats] .
Uit een
Uittreksel Kamer van Koophandelvan 11 oktober 2016betreffende de Besloten Vennootschap
[bedrijf 3] B.V.te [vestigingsplaats] blijkt het volgende:
Het vestigingsadres van [bedrijf 3] B.V. is [adres] , [vestigingsplaats] .
Enig aandeelhouder en bestuurder met de titel Algemeen directeur is sinds 22 april 2015 [bedrijf 2] B.V. [bedrijf 2] B.V. is alleen/zelfstandig bevoegd.
Bestuurder van [bedrijf 2] B.V. met de titel Directeur is sinds 1 september 2011 [verdachte] , geboren op [1983] in Turkije. [verdachte] is alleen/zelfstandig bevoegd.
Gevolmachtigde is [medeverdachte 2] , geboren op [1978] in [geboorteplaats] , [adres] , [vestigingsplaats] .
Bij de doorzoeking op 13 maart 2017 was [medeverdachte 2] aanwezig en heeft hij het pand aan de [adres] te [vestigingsplaats] geopend. Toen bleek dat er inpandige deuren op slot zaten, heeft [medeverdachte 2] ook deze deuren ontsloten.
Uit een
Uittreksel Kamer van Koophandelvan 20 juli 2016betreffende de Besloten Vennootschap
[bedrijf 7] B.V.te [vestigingsplaats] blijkt het volgende:
Het vestigingsadres van
[bedrijf 7] B.V.is [adres] , [vestigingsplaats] .
Enig werkzaam persoon en bestuurder met de titel Algemeen directeur is [medeverdachte 1] , geboren op [1971] te [geboorteplaats] . [medeverdachte 1] is alleen/zelfstandig bevoegd.
[medeverdachte 1] verklaart dat verdachte alles regelde voor [bedrijf 7] B.V. Er werd niks met het bedrijf gedaan.[bedrijf 7] B.V. heeft nooit omzet gedraaid.[medeverdachte 1] heeft nooit van [benadeelde 9] gehoord. Hij heeft nooit een grote partij goederen afgenomen van de [bedrijf 3] .De factuur van 2 september 2016 waarop goederen staan voor de inrichting van een garagebedrijf heeft [medeverdachte 1] nooit gezien of getekend.Met de goederen op deze factuur heeft hij niets te maken en hij heeft deze goederen nooit gezien.
[aangever 4] heeft namens [benadeelde 4] B.V. aangifte gedaan van het bestellen door en leveren aan het bedrijf [bedrijf 8] aan de [adres] te [vestigingsplaats] van twee schaarhefbruggen en het niet betalen door [bedrijf 8] voor de schaarhefbruggen.[aangever 4] verklaart dat kort voor 15 augustus 2016 een vertegenwoordiger van [benadeelde 4] naar het pand van [bedrijf 8] is gegaan en heeft gezien dat het pand helemaal leeg was.[aangever 4] overlegt bij de aangifte een door een medewerker van [bedrijf 8] gemaakte fotovan de vloer waar de hefbruggen geplaatst moesten worden en op deze foto staat de man die namens [bedrijf 8] contact heeft gehad met [benadeelde 4] . De man op de foto wordt door brigadiers van politie Eenheid Midden-Nederland herkend als verdachte [verdachte] .
De door [benadeelde 4] geleverde wielvrije schaarhefbruggen zijn aangetroffen in het pand van de [bedrijf 3]aan de [adres] te [vestigingsplaats] .
De verdediging heeft het verweer gevoerd dat sprake is van een ondeugdelijke poging, hetgeen dient te leiden tot vrijspraak. Daartoe is gesteld dat de door verdachte bij [benadeelde 9] neergelegde claim tot uitkering van een bedrag van (ruim) 97.000 euro wegens het niet betalen door koper [medeverdachte 1] van [bedrijf 7] aan de [bedrijf 3] om reden dat deze vordering bij [benadeelde 9] was verzekerd, geen geschikt oplichtingsmiddel betreft om het misdrijf poging tot oplichting te voltooien. Immers blijkt uit het dossier dat het maximaal te claimen bedrag 10.000 euro bedroeg, hetgeen betekent dat de handelingen van verdachte nooit hadden kunnen leiden tot de door hem gewenste uitkering van 97.000 euro.
De rechtbank overweegt het volgende.
Art. 45, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht luidt: ‘
Poging tot misdrijf is strafbaar, wanneer het voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard’.
Voor de vraag of de ten laste gelegde poging tot oplichting van verzekeraar [benadeelde 9] bewezen kan worden verklaard, is van belang of is gehandeld ‘ter uitvoering van het door de verdachte voorgenomen misdrijf’ op de grond dat de in de tenlastelegging omschreven en te bewijzen gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van dat misdrijf (HR 6 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2761). De rechtbank beantwoordt voornoemde vraag bevestigend. De toegepaste oplichtingsmiddelen, bestaande uit het door verdachte en zijn mededader [medeverdachte 2] opzetten van een fictieve constructie waarbij door [bedrijf 3] goederen zouden zijn geleverd aan koper [bedrijf 7] maar voor die levering geen betaling zou hebben plaatsgevonden, waren naar de uiterlijke verschijningsvorm op zichzelf geschikt om [benadeelde 9] te bewegen tot uitkering van het bedrag dat door de koper niet zou zijn betaald. De enkele omstandigheid dat de toepasselijke polis onvoldoende dekking bood om – indien de claim zou zijn toegewezen – over te gaan tot uitkering van het volledige bedrag van 97.000 euro, maakt dit niet anders, nu die omstandigheid hooguit zou kunnen leiden tot het oordeel dat sprake is geweest van een (strafbare)
relatiefondeugdelijke poging.
Op grond van de hiervoor vermelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich, samen met [medeverdachte 2] , schuldig heeft gemaakt aan het misdrijf (medeplegen van) poging tot oplichting, zoals hierna omschreven in rubriek 5.
Op 13 maart 2017 zijn bij een doorzoeking van de woning van verdachte aan de [adres] in [woonplaats] onder meer aangetroffen:
- een Albert Heijn boodschappentas met 5 Adidas trainingspakken;
- een grijze vuilniszak met 10 Adidas trainingspakken;
- een grijze vuilniszak met 10 Adidas trainingspakken;
- een Action boodschappentas met 6 Adidas trainingspakken.
[bedrijf 10] heeft middels twee leveringen, op 20 januari 2017 en enkele dagen daarna, in totaal 36 Adidas trainingspakken geleverd aan [medeverdachte 1] .Een dag eerder, op 19 januari 2017, had verdachte aan [medeverdachte 1] laten weten dat hij, zodra de trainingspakken binnen zouden zijn, er wel een stuk of 4, 5 wilde kopen.Van de 6 Adidas trainingspakken in de Action boodschappentas kwamen de artikelnummers overeen met de door [bedrijf 10] opgegeven artikelnummers van de aan [medeverdachte 1] geleverde trainingspakken.
[H] , ambtenaar van de Belastingdienst/Douane, heeft op 25 april 2017 onderzoek gedaan naar de trainingspakken in de grijze vuilniszakken en Albert Heijn boodschappentas.Hij zag en telde 25 trainingspakken voorzien van de merknaam en het logo van de merkhouder Adidas en heeft vastgesteld dat deze trainingspakken zijn nagemaakt.
De 25 vervalste trainingspakken zijn aangetroffen in de woning van verdachte, verdachte wist dat (ook) in de grijze vuilniszakken en in de Albert Heijn boodschappentas trainingspakken zaten en hij had de feitelijke zeggenschap over deze trainingspakken.
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen en -overweging acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 20 januari 2017 tot en met 13 maart 2017 in Lelystad 25 trainingspakken voorhanden heeft gehad waarvan hij wist dat deze vervalst waren.
De verklaring van verdachte dat hij alle in zijn woning aanwezige trainingspakken (en dus ook de vervalste trainingspakken) van [medeverdachte 1] had ontvangen en niet wist dat een aantal van deze pakken vervalst was, is ongeloofwaardig. Immers blijkt uit de bewijsmiddelen dat het de bedoeling was van verdachte om slechts een beperkt aantal trainingspakken (4 of 5) van [medeverdachte 1] af te nemen, hetgeen overeenkomt met het beperkte aantal niet-vervalste trainingspakken (6) dat in zijn woning is aangetroffen.
De door [benadeelde 11] , accountmanager bij leasemaatschappij [leasemaatschappij] te [vestigingsplaats] , als getuige afgelegde verklaring, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik werd eind november 2016/begin december 2016 gebeld door een man die zich [verdachte]
noemde. Hij gaf aan dat hij van garagebedrijf [bedrijf 3] uit [vestigingsplaats] was. Hij wilde voor een klant een Volkswagen Golf GTE leasen. [verdachte] gaf aan dat de Golf GTE bestemd was voor een relatie van hem; dit bleek later het bedrijf [bedrijf 7] B.V. te zijn.
Ik heb een leaseofferte opgemaakt voor [bedrijf 7] . [verdachte] gaf aan dat hij deze offerte met zijn klant zou bespreken. Kort daarop kreeg ik van [verdachte] door dat zijn relatie [bedrijf 7] de offerte akkoord had bevonden.
Om het definitieve leasecontract op te maken vragen wij van de klant om ons de volgende gegevens aan te leveren: een KvK uitdraai en de jaarcijfers en prognoses.
Op 19 december 2016 kreeg ik een mail van meneer [naam] , die gebruik maakte van het mailadresinfo@ [naam] .nl. Deze meneer [naam] stuurde mij de gevraagde stukken die ik nodig had voor het opmaken van het definitieve contract voor [bedrijf 7] .
In de laatste week van december 2016 heb ik bij het bedrijf van [verdachte] in [vestigingsplaats] een ontmoeting gehad met [verdachte] en een man die zich [medeverdachte 1] noemde. [medeverdachte 1] heeft het leasecontract doorgelezen en ondertekend. Uiteindelijk is de Golf op 3 januari 2017 door de klant opgehaald.
De verklaring van getuige [benadeelde 11] na het tonen van twee foto’s.
Na het tonen van foto 1 verklaart de getuige: ‘
Dit is [verdachte] van [bedrijf 3] uit Lelystad’.
Na het tonen van foto 2 verklaart de getuige: ‘
Dit is [medeverdachte 1] die het leasecontract heeft ondertekend.’
Een email van 19 december 2016van [naam] , managing director van [bedrijf 7] B.V. aan [benadeelde 11] betreffende het aanleveren van gegevens in verband met de leaseaanvraag, bij welke email onder meer als bijlagen zijn gevoegd:
- het Financieel verslag 2015 van [bedrijf 7] B.V.;
- het Financieel verslag Verlopige jaarcijfers 01-12-2016 van [bedrijf 7] B.V.;
- het Uittreksel Handelsregister Kamer van Koophandel waaruit blijkt dat [medeverdachte 1] enig aandeelhouder is van [bedrijf 7] B.V. te [vestigingsplaats] en dat hij als algemeen directeur alleen/zelfstandig bevoegd is;
- de door [medeverdachte 1] op 21 december 2016 ondertekende ‘Machtiging doorlopende sepa incasso bedrijven’ op naam van (lessee) [bedrijf 7] B.V.;
- een kopie van een Nederlandse identiteitskaart van [medeverdachte 1] , geboren op [1971] .
Het contract van 20 december 2016van [leasemaatschappij] B.V. te [vestigingsplaats] met [bedrijf 7] B.V. te [vestigingsplaats] betreffende een full operational lease van een Volkswagen Golf GTE, namens [bedrijf 7] B.V. ondertekend door [medeverdachte 1] . Blijkens het contract is [bedrijf 11] te [vestigingsplaats] de leverancier van de Golf GTE.
De aan [benadeelde 11] gerichte email van 19 december 2016, ondertekend door [naam] , is verzonden vanaf het emailadres
info@ [naam] .nlvanaf IP-adres [IP-adres] .De gebruiker van dit IP-adres is: [bedrijf 3] B.V. te [vestigingsplaats] .Verdachte heeft, toen hij [benadeelde 11] eind november 2016/begin december 2016 heeft gebeld, aangegeven dat hij van garagebedrijf [bedrijf 3] uit [vestigingsplaats] was.
Op 9 februari 2017 wordt vanaf een telefoonnummer in gebruik bij garagebedrijf [bedrijf 3] B.V. gebeld met [bedrijf 12] . De beller zegt ‘
U spreekt met [bedrijf 7] uit [vestigingsplaats]’.Op verzoek noemt en spelt de beller zijn naam: [naam] Verbalisanten herkennen de stem van de beller als de stem van verdachte.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij door verdachte werd geïnformeerd dat een Volkswagen Golf geleased was en dat hij daarover gebeld kon worden. Kort erna werd [medeverdachte 1] gebeld en begin januari 2017 hebben [medeverdachte 1] en verdachte een Golf GTE opgehaald; volgens [medeverdachte 1] bij een Volkswagen dealer in Rotterdam. Verdachte heeft [medeverdachte 1] verteld dat een familielid van verdachte van de auto gebruik maakte. [medeverdachte 1] heeft van de leasemaatschappij gehoord dat een bedrag van ruim 900 euro openstond.
[medeverdachte 1] kent geen meneer [naam] ; dat is verdachte. Verdachte heeft tegen [medeverdachte 1] gezegd dat meneer [naam] niet bestaat.Het is een naam die door verdachte verzonnen is.
[bedrijf 7] heeft nooit omzet gedraaid.Verdachte regelde alles voor [bedrijf 7] B.V. [medeverdachte 1] heeft nooit belastingaangifte voor het bedrijf gedaan; verdachte vertelde dat er geen inkomsten waren, dat het minimaal was en dat dat niet nodig was. Er werd niks met het bedrijf gedaan.
[medeverdachte 1] heeft de Volkswagen Golf van [leasemaatschappij] niet teruggekregen van verdachte; de auto is bij verdachte gebleven. Vanaf Rotterdam is [medeverdachte 1] samen met verdachte naar de [bedrijf 3] gereden; [medeverdachte 1] reed in een van de twee auto’s en beide auto’s moesten naar de [bedrijf 3] .
Gelet op de verklaring van [medeverdachte 1] , de enig aandeelhouder van [bedrijf 7] B.V. en als algemeen directeur alleen/zelfstandig bevoegd, dat met dit bedrijf niets is gedaan en dat het bedrijf nooit omzet heeft gemaakt, is vast komen te staan dat het Financieel verslag 2015 en het Financieel verslag Voorlopige jaarcijfers 01-12-2016 van [bedrijf 7] valselijk zijn opgemaakt.
Op grond van de hiervoor vermelde bewijsmiddelen en overweging acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich, samen met [medeverdachte 1] , schuldig heeft gemaakt aan het misdrijf (medeplegen van) oplichting, zoals hierna omschreven in rubriek 5.
[aangever 6] doet op 26 juli 2017 namens [benadeelde 12] B.V. en [benadeelde 13] N.V. aangifte tegen (onder meer) [I] en [bedrijf 2] B.V. te [vestigingsplaats] .
Hij verklaart dat [benadeelde 13] op 18 juli 2014 een hypothecaire lening van 176.800 euro, inclusief een bouwdepot van 22.000 euro, heeft verstrekt aan de heer [I] ter financiering van de woning aan de [adres] te Lelystad. De heer [I] heeft opgegeven werkzaam te zijn als directeur bij [bedrijf 2] B.V. te [vestigingsplaats] voor een jaarinkomen van 65.820 euro.In de acceptatiefase heeft [I] ter bevestiging van het inkomen een kopie arbeidsovereenkomst en jaaropgaven 2012 en 2013 aangeleverd. Op de werkgeversverklaring is aangegeven dat [I] op 1 december 2013 in dienst is getreden bij [bedrijf 2] . Uit de jaaropgaven blijkt van een eerder dienstverband bij [bedrijf 13] B.V. te [vestigingsplaats] . Uit onderzoek blijkt dat [bedrijf 13] B.V. op naam stond van [bedrijf 2] . [bedrijf 2] is dus de huidige en vorige werkgever van [I] . Er is contact geweest met de werkgever die bevestigde dat [I] werkzaam is voor [bedrijf 2] . Vanaf dat moment is er alleen contact geweest met de heer [verdachte] van [bedrijf 2] .
De door aanvrager [I] op 6 juni 2014 ondertekende financieringsaanvraag betreffende een [naam] (nummer [nummer 2] ) ter hoogte van 176.800 euro ten behoeve van de aankoop van een woning te [woonplaats] .
Een werkgeversverklaring van [bedrijf 2] B.V., [adres] te [vestigingsplaats] , op naam van [I] , getekend op 13 juni 2014 door [verdachte] . Blijkens deze werkgeversverklaring is [I] sinds 1 december 2013 in dienst bij [bedrijf 2] als directeur en bedraagt het jaarsalaris inclusief vakantietoeslag 65.820,47.
Een salarisspecificatie van [bedrijf 2] B.V., [adres] te [vestigingsplaats] , op naam van [I] , betreffende het loon van [I] als directeur van [bedrijf 2] B.V. over de maand mei 2014.
Een jaaropgave 2013 van [bedrijf 13] B.V. te [vestigingsplaats] , op naam van [I] , met een bedrag als heffingsloon van 68.543 euro.
Een jaaropgave 2012 van [bedrijf 13] B.V. te [vestigingsplaats] , op naam van [I] , met een bedrag als fiscaal loon van 68.543 euro.
Uit gegevens van de belastingdienst blijkt dat [I] niet voorkomt op de lijst met medewerkers van [bedrijf 2] B.V. Uit de aangifte loonbelasting van [bedrijf 2] B.V. met betrekking tot 2014 blijkt dat er geen medewerkers in dienst waren bij [bedrijf 2] B.V.
Uit onderzoek naar de loongegevens van [I] blijkt dat hij in het jaar 2014 een netto jaarinkomen had van 636 euro en dat hij in de jaren 2012 tot en met 2016 geen loon heeft ontvangen van [bedrijf 2] B.V.
[I] verklaart op 26 oktober 2015 dat hij sinds een jaar of vier als oproepkracht werkt bij [bedrijf 14] in de functie van beveiliger. Zijn maandelijkse inkomen is wisselend.Op 16 april 2016 antwoordt hij op de vraag welk werk hij heeft gedaan: ‘
Ik heb beveiliging gedaan.’
Uit een
Uittreksel Handelsregister Kamer van Koophandelvan 11 oktober 2016betreffende de Besloten Vennootschap
[bedrijf 2] B.V.te [vestigingsplaats] blijkt dat verdachte sinds 1 september 2011 bestuurder met de titel Directeur is, dat hij de enig werkzame persoon is binnen [bedrijf 2] B.V. en dat hij alleen/zelfstandig bevoegd is.
Bij een doorzoeking op het adres [adres] te [vestigingsplaats] op 13 maart 2017 is een [benadeelde 6] laptop in beslag genomen.Op deze laptop bevindt zich een map ‘ [I] ’.
In de map ‘ [I] ’ bevinden zich onder meer de volgende documenten:
In de submap ‘
Hypotheekofferte t.n.v. de heer [I] (WFD-GV [naam] ) [nummer 2]’ bevinden zich onder meer de volgende documenten:
Het adres [adres] te [vestigingsplaats] betreft het postadres van [bedrijf 2] B.V.en het vestigingsadres van [bedrijf 3] B.V.
Op grond van de hiervoor vermelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich, samen met [I] , schuldig heeft gemaakt aan het onder 7 primair ten laste gelegde misdrijf (medeplegen van) oplichting, zoals hierna omschreven in rubriek 5.
Onder 8 primair is ten laste gelegd dat verdachte in de periode van 1 januari 2013 tot en met 7 november 2016 in Lelystad samen met een ander of anderen of alleen één of meer geldbedragen, te weten:
A. een geldbedrag of geldbedragen van circa 19.565 euro en circa 11.000 euro;
B. een geldbedrag of geldbedragen van in totaal ongeveer 202.825 euro;
C. een geldbedrag of geldbedragen van in totaal ongeveer 12.050 euro;
van welke geldbedragen verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat deze afkomstig waren uit enig misdrijf, heeft witgewassen.
Onder 8 subsidiair is ten laste gelegd dat [bedrijf 2] B.V. en/of [bedrijf 3] B.V. in voornoemde periode in Lelystad samen met een ander of anderen of alleen één of meer geldbedragen zoals hiervoor benoemd heeft witgewassen, terwijl verdachte samen met een ander of anderen of alleen tot die gedragingen opdracht heeft gegeven en/of aan die gedragingen feitelijk leiding heeft gegeven.
Onder 9 is ten laste gelegd dat verdachte in de periode van 21 november 2014 tot en met 26 oktober 2016 in Lelystad samen met een ander of anderen of alleen een geldbedrag of geldbedragen van in totaal ongeveer 46.850 euro, van welk geldbedrag verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dit afkomstig was uit enig misdrijf, heeft witgewassen.
De onder 8 (primair en subsidiair) genoemde onderdelen A., B. en C. zullen hierna afzonderlijk worden besproken.
Het onder 9 ten laste gelegde zal gezamenlijk met onderdeel B. van het onder 8 ten laste gelegde worden besproken.
Feit 8 - A. een geldbedrag of geldbedragen van circa 19.565 euro en circa 11.000 euro
Zoals hiervoor onder feit 7 is weergegeven, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met [I] schuldig heeft gemaakt aan oplichting, in die zin dat zij met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels [benadeelde 12] B.V. en/of [benadeelde 13] N.V. hebben bewogen tot de afgifte van een hypothecaire lening van 176.800 euro, inclusief een bouwdepot van 22.000 euro, ter financiering van de woning aan de [adres] te [woonplaats] .
Op grond van het onder 7 primair bewezen verklaarde, staat vast dat de hypothecaire lening van 176.800 euro, inclusief het bouwdepot van 22.000 euro, uit misdrijf is verkregen.
[aangever 6] doet op 26 juli 2017 namens [benadeelde 12] B.V. en [benadeelde 13] N.V. aangifte tegen [I] , [bedrijf 2] B.V. te [vestigingsplaats] , Handelsonderneming [onderneming 1] B.V. te [vestigingsplaats] en [J] .
[aangever 6] verklaart dat [benadeelde 13] op 18 juli 2014 een hypothecaire lening van 176.800 euro, inclusief een bouwdepot van 22.000 euro, heeft verstrekt aan de heer [I] ter financiering van de woning aan de [adres] te [woonplaats] .
Op 12 augustus 2014 heeft [benadeelde 12] namens [benadeelde 13] N.V. bouwdepotbetalingen gedaan van 17.565,60 euro en 2.000 euro op rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [bedrijf 15] . Er is een totaalbedrag uitgekeerd van 19.575 euro voor het vervangen van de kozijnen en het renoveren van de badkamer.Uit de door Veiligheidszaken uitgevoerde controle is geen renovatie van kozijnen gebleken. Uit een hertaxatie van 6 november 2015 is niet gebleken dat er een renovatie aan de badkamer is verricht.
Uit onderzoek bij de ABN-AMRO bank is gebleken dat op 12 augustus 2014 een bedrag van 17.575,60 en 2.000 is overgemaakt van [benadeelde 12] naar [bedrijf 15] . Op 13 augustus heeft de heer [J] een bedrag van 19.575,60 euro uitbetaald naar de rekening van werkgever [bedrijf 2] . Via slinkse wijze heeft [bedrijf 2] de gelden verkregen vanuit het bouwdepot. [benadeelde 12] doet namens [benadeelde 13] N.V. aangifte van bouwdepotfraude.
De door [I] ondertekende verbouwingsspecificatie betreffende een [naam] ter hoogte van 18.000 euro ten behoeve van ramen en kozijnen van de woning aan de [adres] te [woonplaats] .
Een factuur gedateerd 4 augustus 2014 van [bedrijf 15] te [vestigingsplaats] gericht aan [I] , [adres] te [vestigingsplaats] , betreffende het vervangen van kozijnen en renoveren van de badkamer voor een totaalbedrag van 22.921,10 euro, te voldoen op rekeningnummer [rekeningnummer] .
[bedrijf 15] valt onder Handelsonderneming [onderneming 1] B.V., een bedrijf van [J] .
Op 13 augustus 2014 vindt van rekening [rekeningnummer] van [K] een overboeking plaats naar [verdachte] van een geldbedrag van 19.565 euro met omschrijving ‘SPOEDBETALING’.
Op 14 augustus 2014 vindt van rekening [rekeningnummer] van [verdachte] een overboeking plaats naar [I] van een geldbedrag van 11.000 euro met omschrijving ‘Betaling.’
Aanvullende bewijsoverwegingen
De rechtbank begrijpt dat in het in de aangifte van [aangever 6] genoemde rekeningnummer ten name van [bedrijf 15] een kennelijke typefout staat, in die zin dat in de aangifte NL06ABNA 046513
6076 is opgenomen in plaats van [rekeningnummer] . De rechtbank herstelt deze fout door het laatste te lezen voor het eerste. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
Uit voornoemde bewijsoverweging en bewijsmiddelen volgt niet alleen dat het bouwdepot (als onderdeel van de door [benadeelde 12] verstrekte hypothecaire lening) uit het misdrijf oplichting is verkregen, maar ook dat het overboeken van geldbedragen uit dit bouwdepot door [benadeelde 12] naar [bedrijf 15] heeft plaatsgevonden na het (met het oog daarop gepleegde) misdrijf oplichting. Immers zijn de geldbedragen uit het bouwdepot uitgekeerd op basis van door [I] gefingeerde verbeteringen aan de woning aan de [adres] te Lelystad en een valse factuur van [bedrijf 15] met betrekking tot het vermeende uitvoeren van die verbeteringen. Van de uit dit bouwdepot uitgekeerde geldbedragen is door [K] 19.565 euro overgeboekt naar verdachte en heeft verdachte vervolgens 11.000 doorgestort naar [I] .
Uit voornoemde handelingen volgt tevens dat verdachte, [I] en [K] wisten dat deze bedragen uit enig misdrijf waren verkregen.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen de in de tenlastelegging van feit 8 primair onder A. omschreven geldbedragen van 19.565 euro en 11.000 euro heeft witgewassen.
Feit 8 - B. een geldbedrag of geldbedragen van in totaal ongeveer 202.825 euro
en
Feit 9 - een geldbedrag of geldbedragen van in totaal ongeveer 46.850 euro
Contante stortingen
Op de bankrekening van [bedrijf 2] B.V. met rekeningnummer [rekeningnummer]zijn in de periode van 5 februari 2013 tot en met 26 september 2016 contante stortingen gedaan voor een totaalbedrag van 202.825 euro.Verdachte is de zakelijk vertegenwoordiger van deze bankrekening.Uit de grootboekadministratie van [bedrijf 2] B.V. blijkt dat deze contante stortingen worden verantwoord als privé stortingen van verdachte.
Op de bankrekening van Handelsonderneming [bedrijf 2] met rekeningnummer NL58INGB 0006726508zijn in de periode van 21 november 2014 tot en met 21 juni 2016 contante stortingen gedaan voor een totaalbedrag van 46.850 euro.
Het legale inkomen van verdachte in de periode 2013 tot en met 2016
Er heeft onderzoek plaatsgevonden naar het legale inkomen van verdachte in de periode 2013 tot en met 2016 volgens gegevens van het ICOV, de belastingdienst, bankrekeningen en grootboekadministraties van de bedrijven van verdachte.
Het inkomen van verdachte uit werk en woning bestaat alleen uit een uitkering van het UWV. In de periode 2013 tot en met oktober 2016 heeft verdachte een bedrag van 57.111,79 euro van het UWV ontvangen.
Verdachte was in de periode 2013 tot en met 2016 eigenaar c.q. aandeelhouder/bestuurder van de bedrijven Handelsonderneming [bedrijf 2]en [bedrijf 2] B.V.
De startdatum van Handelsonderneming [bedrijf 2] is 22 september 2014. Volgens gegevens van het ICOV werd geen winst of verlies gerealiseerd en volgens de aangiftes omzetbelasting werd sinds de oprichting van de onderneming geen omzet gerealiseerd.
De belastingdienst heeft loonbelastinggegevens verstrekt van [bedrijf 2] B.V. Uit deze gegevens blijkt dat verdachte geen salaris heeft ontvangen uit [bedrijf 2] B.V. in de periode 2013 tot en met 2017.
[bedrijf 2] B.V. is 100% aandeelhouder van drie B.V.’s, te weten [bedrijf 16] B.V., [bedrijf 3] B.V. en [bedrijf 17] B.V. Uit de loonbelastinggegevens blijkt dat verdachte in de periode 2013 tot en met 2016 geen salaris heeft ontvangen uit deze B.V.’s. Uit de grootboekrekening blijkt dat in de periode 2013 tot en met 2016 geen geldstroom heeft plaatsgevonden vanuit deze B.V.’s naar verdachte privé.
[bedrijf 2] B.V. ontvangt in de periode april 2014 tot en met oktober 2015 8.800 euro aan opbrengsten uit verhuur van (een kamer van) de woning aan de [adres] te [woonplaats] , welke woning in eigendom is van [L] en [M] . In de periode mei tot en met november 2014 wordt een bedrag van 3.700 aan [L] betaald.
In deze zaak kan geen direct verband worden gelegd tussen een concreet grondmisdrijf en de contante stortingen op voornoemde bankrekeningen van [bedrijf 2] B.V. en Handelsonderneming [bedrijf 2] . De rechtbank zal daarom gebruik maken van het op basis van vaste jurisprudentie voor zodanige situaties geldende toetsingskader. Hieruit volgt dat het ten laste gelegde witwassen slechts bewezen kan worden indien het op grond van vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de contant gestorte gelden uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Allereerst dient te worden vastgesteld of sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien dat het geval is, mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de gelden. Deze verklaring moet concreet, in enige mate verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. Mocht de verklaring van verdachte daartoe aanleiding geven, dan is het (eventueel) aan het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de door verdachte gestelde (alternatieve) herkomst van de gelden. Voor een mogelijke bewezenverklaring van witwassen dient uiteindelijk te worden beoordeeld of met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de gelden waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring overblijft.
Uit de hiervoor opgesomde bewijsmiddelen volgt dat de totaalbedragen aan contante stortingen van 202.825 op de bankrekening van [bedrijf 2] B.V. en 46.850 op de bankrekening van Handelsonderneming [bedrijf 2] niet of mogelijk slechts voor een (zeer) beperkt deel kunnen worden verklaard uit de legale inkomsten van verdachte.
Zoals hiervoor in dit vonnis is overwogen, acht de rechtbank een groot aantal aan verdachte ten laste gelegde vermogensdelicten wettig en overtuigend bewezen. Het gaat hierbij onder meer om (het medeplegen van) de misdrijven flessentrekkerij, verduistering en oplichting en om het aan de boedel van een gefailleerde onttrekken van goederen ten nadele van schuldeisers.
Naar het oordeel van de rechtbank zouden voornoemde (bewezen verklaarde) misdrijven de herkomst van de contant gestorte geldbedragen op de bankrekeningen van [bedrijf 2] B.V. en Handelsonderneming [bedrijf 2] kunnen verklaren. Derhalve is sprake van een vermoeden van witwassen.
Verklaring verdachte omtrent de herkomst van de gelden
Verdachte heeft verklaard dat wanneer hij een bedrijf startte, hij geld leende om kapitaal te verkrijgen. Uit bankrekeningen blijkt ook dat sprake is van transacties met de omschrijving ‘lening’. Overgelegd zijn zeven leningsovereenkomsten die tussen verdachte en andere personen zijn gesloten in de ten laste gelegde periode. Daarnaast zouden er leningen zijn waarvoor geen (schriftelijke) overeenkomsten zijn opgemaakt en ook daarbij gaat het niet enkel om kleine bedragen; in dat verband is van belang dat in de Turkse cultuur het ‘(ere)woord’ evident en leidend is. Verdachte heeft de in de leningsovereenkomsten bedoelde bedragen contant ontvangen. Het totaal van de bedragen uit de leningen komt uit op 195.000 euro. Dat in combinatie met het legale inkomen van verdachte verklaart de contante stortingen.
Voor het geval de rechtbank op basis van de overgelegde stukken niet kan stellen dat de contant gestorte bedragen een legale herkomst hebben, heeft de verdediging het (voorwaardelijk) verzoek gedaan de ‘uitleners’ als getuigen te horen.
Beoordeeld dient te worden of de door verdachte gegeven verklaring omtrent de herkomst van de contante stortingen van in totaal bijna 250.000 op de bankrekeningen van [bedrijf 2] B.V. en Handelsonderneming [bedrijf 2] (voldoende) concreet, in enige mate verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. Bij deze beoordeling richt de rechtbank zich op de door de verdachte overgelegde zeven leningsovereenkomsten. Het standpunt van verdachte dat er ook andere leningen zijn waaraan geen overeenkomst ten grondslag ligt, is niet concreet en niet verifieerbaar en kan om die reden niet bijdragen aan enige verklaring omtrent de herkomst van de gelden.
De rechtbank houdt bij de beoordeling van de leningsovereenkomsten rekening met de volgende feiten en omstandigheden:
- op 13 maart 2017 is verdachte voor het eerst door de politie gehoord. Verdachte heeft sindsdien in zijn verhoren bij de politie niet over de leningen of leningsovereenkomsten verklaard;
- ‘uitlener’ [uitlener 1] is op 17 juli 2018 door de rechter-commissaris gehoord. De lening en leningsovereenkomst zijn in dit verhoor niet genoemd en de verdediging heeft hierover geen vragen gesteld aan de getuige;
- ‘uitlener’ [uitlener 2] is door de verdediging meegenomen naar de terechtzitting van 14 oktober 2019 om als getuige te worden gehoord. Tijdens het verhoor van deze getuige zijn de lening en leningsovereenkomst niet genoemd en de verdediging heeft hierover geen vragen gesteld aan de getuige;
- de zeven leningsovereenkomsten zijn door de verdediging op 14 oktober 2020 aan de rechtbank en de officier van justitie overgelegd;
- op de terechtzitting van 20 oktober 2020 heeft verdachte de leningen voor het eerst genoemd. Tijdens de vele zittingsmomenten na aanvang van de behandeling op de terechtzitting van 16 juni 2017 is door of namens verdachte niet over de leningen gesproken;
- na een proces van 3 jaren en 4 maanden is op de op één na laatste zittingsdag een voorwaardelijke verzoek gedaan tot het (doen) horen van de ‘uitleners’;
- uit de leningen en de daarbij gevoegde bijlagen blijkt onder meer het volgende:
- alle leningen hebben een voor dergelijke leningen (ongebruikelijk) lange looptijd van 120 maanden;
- een van de leningsovereenkomsten betreft een lening van verdachte (zelf) aan (zijn eigen bedrijf) [bedrijf 2] B.V.;
- in alle leningsovereenkomsten is opgenomen dat de ‘uitlener’ ervoor zorg zal dragen dat het geldbedrag op de rekening-courant van [bedrijf 2] zal komen te staan, terwijl verdachte heeft verklaard dat hij alle geldbedragen contant heeft ontvangen;
- bij zes leningen is tussen de ‘uitlener’ en [bedrijf 2] B.V. (als ‘inlener’) overeengekomen dat [bedrijf 2] jaarlijks een niet cumulatieve rente zal betalen, variërend van 2,7% tot 3%. Uit de termijnbedragen en het aantal termijnen volgt echter (bij vijf leningen) dat na de looptijd van de lening exact het geleende bedrag zal zijn terugbetaald zonder dat de overeengekomen rente in rekening is gebracht, dan wel (bij één lening) dat zelfs 1.000 euro minder dan het geleende bedrag zal zijn terugbetaald;
- bij één lening is tussen de ‘uitlener’ en [bedrijf 2] B.V. overeengekomen dat jaarlijks een niet cumulatieve rente zal worden voldaan van 1%. Uit de termijnbedragen en het aantal termijnen volgt echter dat na afloop van de looptijd 8% rente zal zijn betaald;
- bij iedere leningsovereenkomst is een kopie van een legitimatiebewijs van de ‘uitlener’ gevoegd. Daarbij valt het volgende op:
o ook bij de lening van verdachte aan zijn eigen bedrijf [bedrijf 2] is een kopie van zijn legitimatiebewijs gevoegd;
o bij vier leningsovereenkomsten blijkt uit de datum van afgifte van het legitimatiebewijs dat de kopie van dit bewijs (ruim) na het aangaan van de overeenkomst als bijlage bij de overeenkomst is gevoegd; bij drie overeenkomsten zou dit zelfs meer dan twee of drie jaren na het aangaan van de overeenkomst hebben plaatsgevonden;
o twee legitimatiebewijzen dateren van ná 13 maart 2017, zijnde de datum waarop doorzoekingen hebben plaatsgevonden en vanaf welk moment verdachte heeft kunnen begrijpen dat mogelijk een strafrechtelijk onderzoek tegen hem zou worden ingesteld.
De rechtbank acht de door verdachte gegeven verklaring voor de herkomst van de contante gelden hoogst onwaarschijnlijk. Het is (volstrekt) ongeloofwaardig dat verdachte, terwijl hij al ruim 3 jaren wist ervan te worden verdacht contante geldbedragen van in totaal bijna tweeënhalf ton te hebben witgewassen, al die jaren niet heeft gedacht aan leningen van derden die de herkomst van die geldbedragen zouden kunnen verklaren. Het ‘vergeten’ van die leningen is temeer ongeloofwaardig om de volgende redenen:
- de leningen zouden substantiële bedragen betreffen tussen 20.000 en 50.000 euro die verdachte contant zou hebben ontvangen. Het contant ontvangen van bedragen van deze omvang wordt over het algemeen niet vergeten, zeker niet wanneer het een serie van dergelijke ontvangsten betreft en een aantal van deze bedragen bovendien op dezelfde datum (1 oktober 2013) aan verdachte zouden zijn verstrekt;
- zelfs nadat doorzoekingen hadden plaatsgevonden en verdachte daaruit heeft kunnen afleiden dat een strafrechtelijk onderzoek tegen hem was gestart, heeft hij kopieën van legitimatiebewijzen van ‘uitleners’ bij de leningsovereenkomsten gevoegd;
- uit het voorgaande volgt niet alleen dat verdachte jarenlang de beschikking zou hebben gehad over de leningsovereenkomsten, maar ook dat hij deze eenvoudig voorhanden zou hebben gehad;
- het horen van de getuigen [uitlener 1] en [uitlener 2] zou verdachte er niet aan hebben herinnerd dat hij van deze ‘uitleners’ grote geldbedragen contant had ontvangen.
De rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de overgelegde leningsovereenkomsten, gelet op de hiervoor opgesomde bijzondere kenmerken daarvan en voornoemde overwegingen, geen legale, authentieke leningsovereenkomsten betreffen maar eerder lijken te zijn opgemaakt en te zijn overgelegd teneinde de werkelijke herkomst van de contant gestorte geldbedragen te camoufleren.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de op de bankrekeningen van [bedrijf 2] B.V. en Handelsonderneming [bedrijf 2] gestorte contante geldbedragen een legale herkomst hebben en concludeert de rechtbank dat als enig aanvaardbare verklaring overblijft dat deze geldbedragen een criminele herkomst hebben. Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders dan dat deze gelden uit misdrijf afkomstig zijn.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de in de tenlasteleggingen van feit 8 primair onder B. en feit 9 omschreven geldbedragen van in totaal ongeveer 202.825 euro en 46.850 euro heeft witgewassen.
Het voorwaardelijk verzoek van de verdediging om de in de leningsovereenkomsten genoemde ‘uitleners’ (nogmaals of voor het eerst) als getuigen te (doen) horen wordt afgewezen, nu de noodzaak daartoe niet is gebleken.
Feit 8 - C. een geldbedrag of geldbedragen van in totaal ongeveer 12.050 euro
De rechtbank zal verdachte van het ten laste gelegde witwassen van dit geldbedrag vrijspreken wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
In het pand aan de [adres] te [vestigingsplaats] is een ordner in beslag genomen met het opschrift ‘
[bedrijf 3] 2015’. In deze ordner zijn zeven verkoopfacturen van [bedrijf 3] B.V. te [vestigingsplaats] aangetroffen, allen gedateerd 19 september 2015 en gericht aan [bedrijf 18] B.V. te [vestigingsplaats] . Deze facturen betreffen (telkens) de verkoop door [bedrijf 3] van een Peugeot 107 aan [bedrijf 18] voor een bedrag van (elk) 3.307 euro. Het totaalbedrag van de verkopen van de Peugeots bedraagt 23.149 euro.
Uit RDW-gegevens betreffende zes van voornoemde Peugeots 107 blijkt dat deze auto’s op 17 september 2015 bij de RDW waren ingeschreven op naam van [bedrijf 3] B.V. te [vestigingsplaats] .
Uit de digitale grootboekadministratie van de [bedrijf 3] B.V. betreffende het boekjaar 2015 blijkt dat de zeven facturen van in totaal 23.149 euro aan [bedrijf 18] B.V. zijn verantwoord op de grootboekrekening 8200: “
Omzet marge auto’s 0%”. De betalingen van de zeven facturen door [bedrijf 18] B.V. zijn volgens de digitale grootboekadministratie van [bedrijf 3] B.V. ontvangen per kas.
De inkoop van de verkochte auto’s is niet verantwoord in de digitale grootboekadministratie van [bedrijf 3] B.V.
Uit een
Uittreksel Kamer van Koophandelvan 11 oktober 2016betreffende de Besloten Vennootschap
[bedrijf 3] B.V.te [vestigingsplaats] blijkt het volgende:
Het vestigingsadres van [bedrijf 3] B.V. is [adres] , [vestigingsplaats] .
Enig aandeelhouder en bestuurder is sinds 22 april 2015 [bedrijf 2] B.V. [bedrijf 2] B.V. is alleen/zelfstandig bevoegd.
Bestuurder van [bedrijf 2] B.V. is sinds 1 september 2011 [verdachte] . Hij is alleen/zelfstandig bevoegd.
Op grond van de hiervoor vermelde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [bedrijf 3] B.V. zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde misdrijf valsheid in geschrift, terwijl verdachte opdracht heeft gegeven tot, althans feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, zoals hierna omschreven in rubriek 5.