Op 19 december 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak waarin de ontvankelijkheid van benadeelde partijen in het strafproces centraal stond. De rechtbank oordeelde dat voor de ontvankelijkheid van een benadeelde partij vereist is dat deze zijn volledige naam en geboortedatum kenbaar maakt. Dit is in lijn met artikel 51g lid 1 van het Wetboek van Strafvordering, dat bepaalt dat een benadeelde partij zich kan voegen in het strafproces middels een door de Minister vastgesteld voegingsformulier. De rechtbank heeft vastgesteld dat het formulier enkel vereist dat de benadeelde partij zijn naam en geboortedatum opgeeft, wat als een absoluut minimum wordt gezien om de vordering te kunnen beoordelen.
De rechtbank heeft verder overwogen dat de verdediging in haar belangen wordt geschaad wanneer benadeelde partijen hun vorderingen onder een nummer indienen, zonder dat hun identiteit bekend is. Dit maakt het voor de verdediging onmogelijk om de onderbouwing van de vorderingen te controleren. De rechtbank heeft de benadeelde partijen die hun vorderingen onder nummer hebben ingediend, de gelegenheid gegeven om binnen zeven werkdagen hun naam en geboortedatum alsnog kenbaar te maken. Indien zij hier niet aan voldoen, zullen zij kennelijk niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen.
De rechtbank heeft benadrukt dat de wetgever met het oog op de bescherming van persoonsgegevens van slachtoffers heeft gekozen voor een regeling die de anonimiteit van slachtoffers waarborgt, maar dat dit niet ten koste mag gaan van de rechten van de verdediging. De rechtbank concludeert dat de benadeelde partijen die hun vorderingen onder nummer hebben ingediend, niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen, tenzij zij hun identiteit tijdig kenbaar maken. De zaak zal op een later moment worden hervat, waarbij de bij naam ingediende vorderingen inhoudelijk zullen worden behandeld.