ECLI:NL:RBMNE:2024:6693

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
10 december 2024
Zaaknummer
10459213 EL 23-9
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenleasezaak tussen DEXIA NEDERLAND B.V. en gedaagde over vernietigbaarheid van leaseovereenkomst

In deze zaak, die werd behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, staat de effectenleaseovereenkomst centraal die door de gedaagde is aangegaan met DEXIA NEDERLAND B.V. De gedaagde heeft een leaseovereenkomst ondertekend zonder de schriftelijke toestemming van zijn echtgenote, wat leidt tot een beroep op vernietigbaarheid op grond van artikel 1:89 BW. DEXIA vordert een verklaring voor recht dat zij aan haar verplichtingen heeft voldaan en niets meer aan de gedaagde verschuldigd is. De gedaagde voert verweer en stelt dat de overeenkomst rechtsgeldig is vernietigd door zijn echtgenote. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van huurkoop en dat de schriftelijke toestemming van de echtgenote ontbreekt, waardoor de gedaagde een beroep kan doen op de vernietigbaarheid van de overeenkomst. De rechtbank wijst de vorderingen van DEXIA af en veroordeelt DEXIA in de proceskosten van de gedaagde. Dit vonnis is gewezen op 14 november 2024.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: 10459213 EL 23-9
vonnis van de kantonrechter van 14 november 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij,
gemachtigde: USG Legal Professionals,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. G. van Dijk, Leaseproces.
Partijen worden hierna Dexia en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 14 maart 2023;
  • de conclusie van antwoord;
  • de conclusie van repliek, tevens akte (voorwaardelijke) wijziging van eis;
  • de conclusie van dupliek;
  • de rolbeslissing van 26 september 2024;
  • de akte uitlaten productie van Dexia.
1.2.
Ten slotte is partijen meegedeeld dat vonnis wordt gewezen.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft de volgende leaseovereenkomst ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorgangster van) Dexia:
Nr.
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
I.
[contractnummer]
05-06-1997
WinstVerdubbelaar
2.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomst een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I.
05-06-2002
+ € 687,23
Ja, door Dexia.
2.3.
Volgens opgave van Dexia heeft [gedaagde] verder op grond van de overeenkomst – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van € 6.709,08 aan maandtermijnen aan Dexia betaald. Volgens die opgave heeft [gedaagde] € 13,76 aan dividenden ontvangen.
2.4.
[A] (hierna: Eega ) was ten tijde van het aangaan van de overeenkomst gehuwd met [gedaagde] . Eega heeft [gedaagde] geen schriftelijke toestemming verleend voor het aangaan van deze overeenkomst.
2.5.
Bij brief van 4 oktober 2005 (hierna: de vernietigingsbrief) heeft Eega een beroep gedaan op de vernietigbaarheid van de overeenkomst als bedoeld in artikel 1:89 BW.
2.6.
Bij brief van 21 december 2022 heeft Dexia [gedaagde] uitgenodigd om in gesprek te gaan en te onderzoeken of partijen tot afronding van het effectenleasedossier kunnen komen. Partijen zijn niet tot afronding van het dossier gekomen.

3.De vordering en het verweer

3.1.
Dexia vordert bij dagvaarding dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
zal verklaren voor recht dat Dexia met betrekking tot de overeenkomst met contractnummer [contractnummer] , na betaling van een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag, aan al haar verbintenissen heeft voldaan en niets meer aan [gedaagde] verschuldigd is,
[gedaagde] zal veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Dexia heeft vervolgens haar eis voorwaardelijk -in het geval een vordering van [gedaagde] toegewezen moet worden- gewijzigd in die zin dat, naar de kantonrechter begrijpt, Dexia veroordeeld moet worden tot betaling aan [gedaagde] van een door de rechtbank vast te stellen bedrag.
3.3.
[gedaagde] voert verweer tegen de vorderingen en concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van Dexia, althans afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van Dexia in de proceskosten en de nakosten.
3.4.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

algemeen4.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [gedaagde] .
4.2.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. [1] Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze jurisprudentie leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
[gedaagde] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
de verklaring voor recht en afwachten van ontwikkelingen in de jurisprudentie
4.4.
Dexia vordert onder meer een verklaring voor recht die ertoe strekt het niet-bestaan van een recht vast te stellen. In haar visie is zij, na betaling van een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag indien zij nog iets aan [gedaagde] verschuldigd zou zijn, niets meer aan [gedaagde] verschuldigd.
4.5.
[gedaagde] meent dat de overeenkomst door Eega op grond van artikel 1:88 jo 1:89 BW rechtsgeldig is vernietigd, zodat hij nog een vordering op Dexia heeft.
huurkoop en artikel 1:88/1:89 BW
4.6.
Er is sprake van huurkoop. Dit betekent dat [gedaagde] voor het aangaan van de overeenkomst de schriftelijke toestemming van Eega behoefde (HR 28 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2837 en HR 9 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM3868). Aangezien deze schriftelijke toestemming ontbreekt, had Eega de bevoegdheid een beroep te doen op de vernietigbaarheid als bedoeld in artikel 1:88 en 1:89 BW.
beroep Dexia op verjaring vernietiging ex artikel 1:88/89 BW
4.7.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 9 oktober 2015 (JOR 2015/337 m.nt. mr. T.M.C. Arons, ECLI:NL:HR:2015:3018) beslist dat de stuitende werking op de voet van artikel 3:316 lid 1 BW van een collectieve vordering in de zin van artikel 3:305a BW zich uitstrekt tot de verjaring van een op die collectieve actie, ingesteld op 13 maart 2003, aansluitende, individuele vordering tot vernietiging van rechtshandelingen krachtens artikel 1:89 BW en dat dit ingevolge het bepaalde in artikel 3:52 lid 2 BW ertoe leidt dat ook de verjaring van de bevoegdheid tot het uitbrengen van een buitengerechtelijke verklaring tot vernietiging wordt gestuit. Voorts heeft de Hoge Raad daarin bepaald dat een buitengerechtelijke vernietigingsverklaring als hiervoor bedoeld, die wordt uitgebracht voor het tijdstip waarop de in artikel 3:316 lid 2 BW bedoelde termijn van zes maanden is verstreken, tijdig is uitgebracht.
4.8.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 19 mei 2017 (ECLI:NL:HR:2017:936) volgt dat tot uitgangspunt moet worden genomen dat de verjaring van de bevoegdheid tot vernietiging van de effectenleaseovereenkomst(en) is gestuit indien uiterlijk zes maanden na 25 januari 2007, dat wil zeggen uiterlijk op 25 juli 2007, een buitengerechtelijke vernietigingsverklaring is afgegeven.
4.9.
Vastgesteld wordt dat de overeenkomst méér dan drie jaar voorafgaand aan het aanhangig maken van de collectieve vordering is afgesloten. Dat betekent dat bovengenoemd arrest van de Hoge Raad niet van toepassing is indien Eega op 13 maart 2000 bekend was met deze overeenkomst. Dexia heeft naar aanleiding daarvan aangevoerd dat de bevoegdheid tot die vernietiging is verjaard. Dit wordt door [gedaagde] betwist.
4.10.
In het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 9 maart 2023 ECLI:NL:RBAMS:2023:1221 is het toetsingskader voor zaken als de onderhavige, weergegeven. Beoordeling van deze zaak aan de hand van dat toetsingskader leidt tot het volgende.
4.11.
Voor de beoordeling van het beroep op verjaring door Dexia is van belang op welk tijdstip Eega daadwerkelijk bekend werd met de overeenkomst. Het verjaringsberoep van Dexia kan alleen slagen wanneer Dexia daarvoor voldoende stelt en onderbouwt. Om Dexia daartoe in staat te stellen moet [gedaagde] voldoende gegevens verstrekken over de (financiële) gezinssituatie en andere feiten, die relevant kunnen zijn voor het vaststellen van het tijdstip van daadwerkelijke bekendheid van Eega met de overeenkomst. Doet [gedaagde] dat niet dan heeft [gedaagde] het verweer tegen het verjaringsberoep onvoldoende onderbouwd.
4.12.
Eerst zal worden beoordeeld of [gedaagde] zijn verweer tegen het verjaringsberoep van Dexia voldoende heeft onderbouwd.
4.13.
Door [gedaagde] is een schriftelijke verklaringen van hemzelf overgelegd, waarin staat vermeld dat deze is opgesteld op basis van antwoorden die buiten aanwezigheid van de ander (lees: Eega ) heeft gegeven in een telefoongesprek met zijn gemachtigde.
4.13.1.
In de verklaring van [gedaagde] staat vermeld:
‘(…).
a. Hoe was in de betreffende periode de samenstelling van het gezin van de contractant en de echtgenoot, en wat was hun beroep en leeftijd (en het beroep/de opleiding en leeftijd van eventuele kinderen)?
Ten tijde van het afsluiten van de overeenkomst was ik 44. Ik ben getrouwd met mijn vrouw en samen hebben wij vijf kinderen geboren in de jaren x x x x x. Drie jongens en twee meiden. Zij woonden destijds allemaal nog thuis. Ik was fabrieksmedewerker en mijn vrouw was huisvrouw. Mijn vrouw is gezien haar slechte gezondheid niet in staat om een verklaring af te leggen.
b. Op welke wijze is (zijn) het (de) in de procedure betrokken effectenleasecontract(en) (hierna: de contracten) tot stand gekomen? Is in verband daarmee een tussenpersoon thuis op bezoek gekomen? Zo ja, wie waren daarbij aanwezig?
Er is niemand langs geweest voor de overeenkomst. Ik had het in de krant gezien en vond het er aantrekkelijk uitzien. Ik had een hoge hypotheek en wilde wel sneller aflossen als dat mogelijk. Met de overeenkomst zou ik na vijf jaar een bedrag krijgen wat ik daarvoor zou kunnen gebruiken, dacht ik. Het afsluiten van de overeenkomst heb ik niet met mijn vrouw besproken. Zij houdt niet van aandelen en had het mij waarschijnlijk alleen maar afgeraden. Daarnaast deed ik de financiële zaken en mijn vrouw bemoeide zich daar niet mee.
c. Uit welke bron(nen) en van welke bankrekening(en) kwam het geld voor de inleg vandaan?
De inleg betaalde ik van mijn autovergoeding van het werk. Dat was geld van de autovergoeding van mijn werk. Dat kreeg ik contant.
d. Op welk tijdstip, op welke wijze en op welke plaats kreeg de echtgenoot (niet zijnde de contractant) wetenschap van het bestaan van de contracten?
Dat was toen er aan het einde niks terugkwam en dat het bedrag wat ik maandelijks had ingelegd weg was. Ik kreeg daar een brief over. Toen heb ik het mijn vrouw verteld. Zij was wel een beetje boos en er niet blij mee. Ik vertelde dat het beter uit had moeten pakken. Ze zei: "als iets te mooi is om waar te zijn, dan is het dat ook."
e. Welke bankrekeningen hadden de contractant en de echtgenoot? En per bankrekening:- op welke na(a)m(en) was deze gesteld?
- wie had daarvan een pas?
- voor welke uitgaven/betalingen werd deze bankrekening gebruikt?
Wij hadden twee bankrekeningen. Eén bij de Postbank en één bij de ABN AMRO. Die laatste was een en/of rekening. Daar werd eigenlijk alles binnen het huishouden van betaald. De andere rekening stond op mijn naam maar werd niet veel gebruikt. Wij hadden beiden een bankpasje.
f. Welke inkomsten(bronnen) hadden de contractant en de echtgenoot en op welke bankrekening(en) werden deze inkomsten gestort?
Mijn salaris kwam binnen op de ABN Amro rekening, dat was de hoofdrekening. Mijn autovergoeding kreeg ik vaak contant en stortte ik dan op de rekening.
g. Wie verzorgde in het betreffende huishouden de financiële administratie en op welke wijze gebeurde dat?
Dat deed ik en dat doe ik nu nog steeds. Ik beheerde de bankrekeningen en zorgde voor het inkomen en regelde de grote uitgaven en vaste lasten. Mijn vrouw heeft zich daar niet in geïnteresseerd.
h. Wie van beiden (contractant en echtgenoot) deed welke soort betalingen?
Mijn vrouw deed boodschappen voor het huishouden en de kinderen. Dat kon met contant geld, maar zij kon bij de bank ook geld opnemen. Ik betaalde de rekeningen en zorgde dat er voldoende geld was.
i. Wie van beiden (contractant en echtgenoot) opende(n) enveloppen met bankdagafschriften? Waar werden deze opgeborgen? Wie van beiden heeft ooit (hetzij na ontvangst, hetzij op een later tijdstip) inzage gehad in een of meer bankafschriften?
De post opende ik. Mijn vrouw legde dat ongeopend voor mij klaar als ik thuis kwam. Mijn vrouw heeft nooit vragen gesteld over post van Dexia. Op de bankafschriften keek zij niet, daar had zij ook geen reden toe. Het was in goede handen.
j. Wie verzorgde de belastingaangifte van de contractant en de echtgenoot, en wie ondertekende deze?Dat deed ik samen met mijn broer, die had een belastingkantoor. Ik ging daar dan heen met de spullen. Mijn vrouw hoefde daar niets voor te doen, zij had ook geen inkomen om aan te geven. Tekenen of doorlezen deed zij niet.
k. Hebben de contractant en/of de echtgenoot in de betreffende periode een hypothecaire lening of andere lening afgesloten? En is daarbij de aanwezigheid van de contracten aan de orde gekomen?
Nee, wij hebben geen lening afgesloten in die periode.
l. Hadden de contractant en/of de echtgenoot in de betreffende periode een pensioenvoorziening, een lijfrentepolis, een belegging in aandelen of een soortgelijke vermogensvoorziening?
Ik bouwde pensioen via mijn werk. Mijn vrouw had geen pensioenregeling. Andere regelingen waren er niet.
m. Over welke uitgaven beslisten de contractant en de echtgenoot gezamenlijk?
Ik reed veel met de auto en als ik een nieuwe, tweedehands, moest aanschaffen dan bespraken wij dat wel. Verder werd er niet over financiën gesproken. (…).’.
4.14. Dexia voert in de onderhavige zaak in reactie op de door [gedaagde] overgelegde verklaring allereerst aan dat aan de verklaring geen bespreking meer behoeft, omdat uit een tussen partijen eerder gewezen vonnis van 2 december 2015 reeds blijkt dat Eega ten tijde van het aangaan van de overeenkomst bekend was met de overeenkomst. Hieraan wordt voorbijgegaan, nu wat daar ook van zij, Dexia deze stelling pas bij akte uitlaten productie, en derhalve te laat, naar voren heeft gebracht. Daarnaast meent Dexia dat de verklaring uitsluitend berust op de herinneringen van [gedaagde] , zodat sprake is van een partijgetuige en dat geen bewijsmiddelen worden overgelegd die de daarin genoemde standpunten staven. Daarnaast betwist Dexia dat Eega niet in staat zou zijn om betrouwbare herinneringen terug te kunnen halen, zoals door [gedaagde] aangevoerd is, nu uit de door [gedaagde] overgelegde verklaring van de huisarts van Eega enkel blijkt dat Eega lijdt aan een ziekte en niet dat zij daardoor niet in staat zou zijn om betrouwbare herinneringen op te halen. De gevolgen van het ontbreken van een verklaring van Eega dienen volgens Dexia voor rekening van [gedaagde] te blijven.
4.15.
De kantonrechter is met Dexia van oordeel dat [gedaagde] met de overgelegde verklaring van de huisarts de conclusie dat Eega niet in staat is betrouwbare herinneringen op te roepen, althans dat het afleggen van een verklaring niet van haar verlangd kan worden, onvoldoende gemotiveerd heeft onderbouwd. De conclusie die [gedaagde] uit de verklaring van de huisarts trekt volgt immers niet zonder meer uit nu die verklaring nu deze geen informatie bevat over de precieze gevolgen van de gestelde diagnose en de diagnose als zodanig daarvoor ook te weinig informatief is. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen om zijn verweer op dit punt van voldoende onderbouwing te voorzien. Nu hij dit heeft nagelaten, kan niet geconcludeerd worden dat hij voldoende gegevens heeft overgelegd omtrent de (financiële) gezinssituatie en andere feiten, die relevant kunnen zijn voor het vaststellen van het tijdstip van daadwerkelijke bekendheid van Eega met de overeenkomst. Dit betekent dat [gedaagde] zijn verweer tegen het verjaringsberoep van Dexia onvoldoende onderbouwd heeft.
4.16.
Het is daarentegen niet uit te sluiten dat [gedaagde] op grond van het beroep op 1:88 jo 1:89 BW nog een vordering op Dexia heeft op grond van het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 30 april 2024 (ECLI:NL:GHAMS:2024:1074) waartegen Dexia cassatieberoep heeft ingesteld. Gelet op de daardoor ontstane onzekerheid kan thans niet worden vastgesteld dat [gedaagde] nog een vordering op Dexia heeft maar evenmin dat Dexia niets meer aan [gedaagde] verschuldigd is.
4.17.
Het voorgaande betekent dat de door Dexia gevorderde verklaring voor recht zal worden afgewezen en niet wordt toegekomen aan de beoordeling van de voorwaardelijke gewijzigde eis.
4.18.
Dexia zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten (inclusief nakosten) aan de zijde van [gedaagde] gevallen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris gemachtigde € 542,00 (2 x tarief € 271,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 677,00.

5.De beslissing

5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt Dexia in de proceskosten, die aan de zijde van [gedaagde] tot en met heden worden vastgesteld op € 677,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen,
5.3.
verklaart de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Dijk, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 14 november 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.
typ: FM

Voetnoten

1.In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).