ECLI:NL:RBMNE:2024:6605

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 november 2024
Publicatiedatum
3 december 2024
Zaaknummer
24-023780
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klaagschrift tegen inbeslagname van fatbikes gegrond verklaard en teruggave gelast

Op 29 november 2024 heeft de enkelvoudige raadkamer van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een klaagschrift tegen de inbeslagname van 37 fatbikes. De klager, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J. de Vries, verzocht om teruggave van de in beslag genomen fatbikes. De raadkamer heeft vastgesteld dat het Openbaar Ministerie niet voldoende heeft onderbouwd dat er een strafbaar feit is begaan dat verband houdt met de fatbikes. Klager stelde dat de fatbikes slechts opgeslagen waren in een loods en dat er geen bewijs was van een strafbaar feit. De raadkamer oordeelde dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter in een toekomstige procedure de fatbikes zal onttrekken aan het verkeer, omdat het Openbaar Ministerie niet heeft aangetoond dat er een strafbaar feit is gepleegd. Daarom werd het beklag gegrond verklaard en werd de teruggave van 35 fatbikes aan klager gelast. De beslissing is genomen door mr. N.P.J. Janssens, rechter, in aanwezigheid van griffier mr. E.M. Caruso. Tegen deze beslissing staat voor het Openbaar Ministerie beroep in cassatie open bij de Hoge Raad, binnen veertien dagen na de dagtekening van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
raadkamernummer : 24-023780
datum : 15 november 2024
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het beklag op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[belanghebbende 1] ,
geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats] (Afghanistan)
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. J. de Vries, advocaat te Amsterdam (Falckstraat 15-29, 1017 VV Amsterdam),

Procesgang

Het klaagschrift strekt tot teruggave van de in beslag genomen voorwerpen, te weten: 37 fatbikes.
De raadkamer heeft kennis genomen van een afschrift van een proces-verbaal met nummer PL0900-2024289362-3, van een kennisgeving van inbeslagname en het Rapport van het ILT (deel 1 tot en met deel 3), van voornoemd klaagschrift en van het schriftelijk advies van de officier van justitie d.d. 4 november 2024.
De raadkamer heeft op 15 november 2024 klager, zijn raadsman en de officier van justitie, mr. T.L. van Brakel, in openbare raadkamer gehoord. Tijdens de behandeling van de zaak ter terechtzitting is gebleken dat de raadsman niet over de stukken beschikte, ondanks dat hij daar meermalen bij het Openbaar Ministerie om had verzocht. In overleg met de raadsman en de officier van justitie heeft de raadkamer besloten om de zaak verder schriftelijk af te doen. De raadsman en de officier van justitie hebben per e-mailbericht aan de griffier hun standpunten kenbaar gemaakt. Deze standpunten zijn als bijlage aan dit proces-verbaal gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken:
Onder [belanghebbende 2] zijn op 12 september 2024 op de voet van artikel 94 Sv in beslag genomen: 35 fatbikes;
[belanghebbende 2] heeft geen afstand gedaan van hetgeen in beslag is genomen;
klager heeft gesteld rechthebbende te zijn van hetgeen in beslag is genomen.
Nu het beslag is gelegd onder [belanghebbende 2] moet hij als belanghebbende worden aangemerkt in de zin van artikel 552a Sv. [belanghebbende 2] is op de hoogte gebracht van het onderhavige klaagschrift, de behandeling in raadkamer en is gewezen op de mogelijkheid zelf de teruggave te vragen.
[belanghebbende 2] heeft echter niet gereageerd en is niet verschenen.

Standpunten

Standpunt van klager
De raadsman van klager heeft ter toelichting op het klaagschrift kort samengevat aangevoerd dat er geen strafvorderlijk belang is bij de voortduring van de inbeslagname van de fatbikes, omdat deze niet voor onttrekking aan het verkeer in aanmerking komen. Ten eerste omdat klager de fatbikes slechts in zijn bezit had, en (nog) niet in de handel bracht. Het bezit van de fatbikes is op geen enkele wijze in strijd met de wet of het algemeen belang. Hij heeft ook zorgvuldig (te goeder trouw) gehandeld bij de inkoop van de fatbikes. Hij heeft rapporten van TÜV Rheinland overgelegd die hij zou hebben bestudeerd bij de aankoop van de fatbikes en waaruit hij opmaakte dat ze aan de regelgeving zouden voldoen. Daarnaast zou onttrekking aan het verkeer een zeer disproportionele maatregel zijn, gelet op de alternatieve mogelijkheden die er bestaan (toezeggen dat ze niet in de handel worden gebracht totdat ze voldoen aan de regelgeving of terugsturen naar fabrikant) en de ernstige financiële gevolgen voor klager.
Subsidiair verzoekt de raadsman van de klager om een onafhankelijk nieuw onderzoek aan alle fatbikes te laten uitvoeren, zodat met zekerheid kan worden vastgesteld welke fatbikes niet voldoen aan de wettelijke vereisten.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het belang van strafvordering zich verzet tegen opheffing van het beslag. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de fatbikes door de strafrechter later oordelend zullen worden onttrokken aan het verkeer. Het gaat om fatbikes waar de fabrikant zich volgens de rapporten van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) niet heeft gehouden aan de conformiteitsbeoordelingsprocedure die doorlopen moet worden voordat de fatbikes in de handel wordt gebracht. Ook voldoen de fatbikes volgens de rapporten niet aan de essentiële gezondheids- en veiligheidseisen die binnen de productwetgeving aan machines gesteld worden. Het is gelet op bovenstaande niet toegestaan om deze fatbikes in de handel te brengen. Dat klager op het moment van inbeslagname de fatbikes nog niet in de handel had gebracht, doet daar niet aan af, omdat klager wel voornemens was om ze in de handel ter brengen.
Bij deze stand van zaken is het naar het oordeel van het Openbaar Ministerie niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, tot onttrekking aan het verkeer zal beslissen van deze fatbikes, nu de fatbikes als geheel voorwerp niet aan de vereisten voldoen om in de handel gebracht te worden.
Met betrekking tot het subsidiaire verzoek is het Openbaar Ministerie van oordeel dat de ILT een representatieve steekproef heeft gehouden onder fatbikes bij haar onderzoek (van ieder model zijn 3 willekeurige exemplaren onderzocht) en dat een extra onderzoek niet nodig is.

Beoordeling

De raadkamer stelt voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de raadkamer niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of vordering onttrekking (artikel 552f Sv). Daarvoor is in de beklagprocedure geen plaats en daarnaast moet worden voorkomen dat de beklagrechter vooruitloopt op het in de hoofdzaak of de procedure over de vordering onttrekking te geven oordeel. Het beperkte karakter van de beklagprocedure komt tot uitdrukking in enkele van de aan te leggen toetsingsmaatstaven (Hoge Raad 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654).
Maatstaf bij de beoordeling van het onderhavige klaagschrift is of het belang van strafvordering zich verzet tegen opheffing van het beslag en teruggave van de in beslag genomen voorwerpen. Nu beslag is gelegd op de voet van artikel 94 Sv is daarbij in dit geval van belang of het voortduren van het beslag nodig is voor het aan de dag brengen van de waarheid in een strafzaak, het voortduren van het beslag nodig is voor het aantonen van het wederrechtelijk verkregen voordeel en/of het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het voorwerp zal verbeurd verklaren of onttrekken aan het verkeer.
Het Openbaar Ministerie heeft aangegeven dat er geen strafzaak tegen klager is opgemaakt, maar dat een afzonderlijke vordering tot onttrekking aan het verkeer zal worden aangebracht (artikel 552f Sv). In een dergelijke procedure kan de rechter beslissen om voorwerpen te onttrekken aan het verkeer als het gaat om voorwerpen die van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang én er moet sprake zijn van een ‘link’ met een strafbaar feit (zie onderstreping in de voetnoot) [1] . De Hoge Raad heeft in dit verband het volgende overwogen (HR 5 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:318) (onderstreping door de raadkamer): “
De rechter die bij afzonderlijke beschikking als bedoeld in artikel 36b lid 1, aanhef en onder 4°, Sr de onttrekking aan het verkeer beveelt, zal moeten vaststellen dat het inbeslaggenomen voorwerp in een in artikel 36c of 36d Sr beschreven verband staat tot eenbegaan strafbaar feit. (Vgl. HR 25 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:37.) Voor de vaststelling dat een strafbaar feit is begaan, volstaat niet het redelijke vermoeden dat zo’n feit is begaan (vgl. HR 16 februari 1982, ECLI:NL:HR:1982:AC7509).”
Het Openbaar Ministerie heeft aangevoerd dat de fatbikes niet in de handel mogen worden gebracht, gelet op de bevindingen in de rapporten van de ILT, en dat daarom de fatbikes vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat de fatbikes niet aan de vereisten voldoen om in de handel gebracht te worden. Maar het enkele feit dat de fatbikes niet in de handel gebracht mogen worden, en dat daarmee het ongecontroleerde bezit in strijd is met de wet of het algemeen belang, is onvoldoende om tot onttrekking aan het verkeer over te gaan. Het gaat om een strafrechtelijke maatregel en daarvoor moet er – zoals hiervoor overwogen – een verband bestaan met een begaan strafbaar feit.
Het Openbaar Ministerie heeft niet aangegeven of klager werd verdacht van een strafbaar feit. Het heeft aangegeven dat er geen strafzaak tegen klager is opgemaakt en dat een separate vordering tot onttrekking zal worden ingediend. Het Openbaar Ministerie lijkt zich slechts te focussen op het feit dat voorwerpen die van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang kunnen worden onttrokken aan het verkeer. Zij lijkt daarbij uit het oog te verliezen dat dit alleen geldt voor voorwerpen die in verband staan met een begaan strafbaar feit.
De raadkamer kan uit het dossier en de onderbouwing van het Openbaar Ministerie niet opmaken of er een strafbaar feit is begaan (door klager of iemand anders), waarmee de fatbikes in verband kunnen worden gebracht. Klager heeft immers gesteld dat ze slechts opgeslagen stonden in een loods, en van iets anders blijkt ook niet uit het dossier. Nu het Openbaar Ministerie niet heeft onderbouwd welk strafbaar feit is begaan en de raadkamer dat op basis van het dossier ook niet kan vaststellen, is het hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, de fatbikes zal onttrekken aan het verkeer.
Het beklag zal daarom gegrond worden verklaard.

Beslissing

De raadkamer:
- verklaart het beklag
gegrond.
- gelast de teruggave aan klager van 35 fatbikes.
Deze beslissing is gewezen door mr. N.P.J. Janssens, rechter, als lid van de enkelvoudige raadkamer, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Caruso, griffier en uitgesproken ter openbare zitting van de enkelvoudige raadkamer in deze rechtbank van 29 november 2024.
Tegen deze beslissing staat voor het openbaar ministerie beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien dagen na de dagtekening
der beslissing.

Voetnoten

1.Artikel 36d Wetboek van Strafrecht: Vatbaar voor onttrekking aan het verkeer zijn bovendien