ECLI:NL:HR:2024:318

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
5 maart 2024
Zaaknummer
23/00515
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot onttrekking aan het verkeer van inbeslaggenomen auto’s in verband met verdenking van witwassen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 maart 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de onttrekking aan het verkeer van twee dure personenauto’s, een Bentley en een Mercedes, die in beslag zijn genomen op verdenking van witwassen. De klaagster, een leasemaatschappij, had de auto’s gefinancierd en stelde dat de rechtbank onvoldoende bewijs had geleverd voor de conclusie dat er sprake was van witwassen. De rechtbank had vastgesteld dat de maandelijkse leasetermijnen voor de auto’s werden betaald vanaf een bankrekening op naam van de beslagene, en dat het Financial Intelligence Team had geconcludeerd dat het voor de beslagene onmogelijk was om de auto’s te financieren op basis van haar beschikbare inkomen. De rechtbank oordeelde dat de auto’s vatbaar waren voor onttrekking aan het verkeer, maar de Hoge Raad oordeelde dat de vaststellingen van de rechtbank niet toereikend waren om te concluderen dat er daadwerkelijk witwassen had plaatsgevonden. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank en wees de zaak terug voor herbeoordeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/00515 B
Datum5 maart 2024
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 19 januari 2023, nummer RK 22/017525, op een vordering als bedoeld in artikel 552f van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klaagster],
gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna: de klaagster.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft S.W.M. Stevens, advocaat te ’s–Gravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, teneinde de bestaande vordering opnieuw te beoordelen en af te doen.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van de rechtbank dat de inbeslaggenomen auto’s op grond van artikel 36c, aanhef en onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer. Het voert daartoe aan dat de vaststelling van de rechtbank dat met betrekking tot die auto’s het misdrijf witwassen is begaan, ontoereikend is gemotiveerd.
2.2
De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 552f lid 2 van het Wetboek van Strafvordering tot onttrekking aan het verkeer van twee inbeslaggenomen personenauto’s – een Bentley en een Mercedes – toegewezen. De beschikking van de rechtbank houdt onder meer in:
“De rechtbank is bevoegd. De vordering is met redenen omkleed en de officier van justitie heeft te kennen gegeven dat het hierna te bespreken feit niet (verder) vervolgd zal worden, waardoor de officier van justitie ontvankelijk is in de vordering.
(...)
De rechtbank stelt op grond van het dossier en hetgeen in raadkamer is besproken het volgende vast.
De Bentley en de Mercedes zijn gefinancierd door de beslagene (de Hoge Raad begrijpt: de klaagster) en geleased aan [A] B.V. [A] B.V. heeft te kennen gegeven dat de auto’s met ingang van januari 2021 tegen betaling van een maandelijkse termijn geleased worden aan [B] BV. Dit bedrijf staat op naam van [betrokkene 3], een kennis van [betrokkene 2]. De maandelijkse leasetermijn voor de Bentley bedroeg € 1.147,85 en voor de Mercedes € 1.350,-. De Bentley heeft een waarde van ongeveer € 150.000,-. De Mercedes vertegenwoordigt een waarde van ongeveer € 104.000,-. Op 5 januari 2021 vond er een voertuigcontrole plaats in Alkmaar, waarbij de politie de Bentley zag rijden en deze staande hield. De bestuurder van de auto was [betrokkene 2]. Hij verklaarde de Bentley te hebben gekocht en dat hij deze op 6 januari 2021 op zijn naam zou zetten. Het kenteken van de Bentley staat sinds 11 januari 2021 op naam van [betrokkene 1], de moeder van [betrokkene 2]. Ook het kenteken van de Mercedes staat sinds 29 januari 2021 op naam van [betrokkene 1]. De maandelijkse leasetermijnen voor beide auto’s worden betaald vanaf een bankrekening op naam van [betrokkene 1]. Op 3 februari 2021 heeft de politie de twee auto’s in beslag genomen in verband met een verdenking van witwassen.
[betrokkene 1] heeft sinds 2014 kentekens van 31 verschillende auto’s op haar naam gehad. Samen met haar echtgenoot heeft [betrokkene 1] een bruto jaarinkomen van € 27.796,-, waarvan zij - na aftrek van de belastingen - € 24.265,- kan besteden. Zij heeft geen ondernemingen op haar naam staan, geen giften of leningen ontvangen en ook geen spaartegoeden tot haar beschikking. Het FIT (de Hoge Raad begrijpt: het Financial Intelligence Team) concludeerde dat het op basis van haar beschikbare inkomen voor [betrokkene 1] onmogelijk is de Bentley en de Mercedes te financieren waardoor een verdenking van witwassen in de zin van artikel 420bis Sr is ontstaan. [betrokkene 1] is hierover door de politie gehoord en heeft verklaard dat de leasetermijnen werden betaald door haar zoon [betrokkene 2]. Van [betrokkene 2] is bij de belastingdienst geen inkomen danwel vermogen bekend.
De rechtbank overweegt dat het niet anders kan dan dat de bedragen waarmee de leasetermijnen voor beide auto’s werden voldaan een criminele herkomst hebben, gelet op het ontbreken van toereikende (bekende) inkomsten en/of vermogen van [betrokkene 1] danwel [betrokkene 2]. Dit maakt dat met betrekking tot zowel de Bentley als de Mercedes het strafbare feit van witwassen is begaan.
In de Bentley is bij onderzoek door de douane een verborgen bergruimte aangetroffen. Deze aangetroffen ruimte betrof geen standaardvoorziening en is dus achteraf op zeer professionele wijze ingebouwd. In de Mercedes is bij onderzoek door de douane een verstopplek aangetroffen. Deze verstopplek bevindt zich op dezelfde plek als waar de douane in 2019 een verborgen ruimte heeft aangetroffen. Deze ruimte is destijds verwijderd waarna de Mercedes weer is vrijgegeven. De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat een voertuig met een geprepareerde verborgen ruimte of verstopplek voor niets anders bestemd kan zijn dan voor het plegen van ernstige strafbare feiten dan wel om de opsporing van dergelijke feiten te belemmeren. Een dergelijke verborgen ruimte of verstopplek wordt doorgaans namelijk gebruikt voor het verstoppen van illegale voorwerpen, zoals drugs, wapens en geld. Het ongecontroleerde bezit van de Bentley en de Mercedes is dan ook in strijd met het in artikel 36c Sr bedoelde algemeen belang.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat is voldaan aan de vereisten van artikel 36c Sr en dat zowel de Bentley als de Mercedes vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer. De rechtbank zal de vordering derhalve toewijzen en bepalen dat de Bentley en de Mercedes worden onttrokken aan het verkeer.”
2.3.1
Artikel 36c Sr luidt:
“Vatbaar voor onttrekking aan het verkeer zijn alle voorwerpen:
1°. die geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het feit zijn verkregen;
2°. met betrekking tot welke het feit is begaan;
3°. met behulp van welke het feit is begaan of voorbereid;
4°. met behulp van welke de opsporing van het feit is belemmerd;
5°. die tot het begaan van het feit zijn vervaardigd of bestemd;
een en ander voor zover zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.”
2.3.2
Met het “feit” in artikel 36c en 36d Sr wordt een begaan strafbaar feit bedoeld. De rechter die bij afzonderlijke beschikking als bedoeld in artikel 36b lid 1, aanhef en onder 4°, Sr de onttrekking aan het verkeer beveelt, zal moeten vaststellen dat het inbeslaggenomen voorwerp in een in artikel 36c of 36d Sr beschreven verband staat tot een begaan strafbaar feit. (Vgl. HR 25 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:37.) Voor de vaststelling dat een strafbaar feit is begaan, volstaat niet het redelijke vermoeden dat zo’n feit is begaan (vgl. HR 16 februari 1982, ECLI:NL:HR:1982:AC7509).
2.4.1
De rechtbank heeft vastgesteld dat (i) de maandelijkse leasetermijnen voor de inbeslaggenomen auto’s werden betaald vanaf een bankrekening op naam van [betrokkene 1], (ii) door het Financial Intelligence Team is geconcludeerd dat het op basis van het beschikbare inkomen van [betrokkene 1] voor haar onmogelijk was deze auto’s te financieren, waardoor een verdenking van witwassen is ontstaan, (iii) door [betrokkene 1] is verklaard dat de leasetermijnen werden betaald door haar zoon [betrokkene 2], en (iv) van [betrokkene 2] bij de Belastingdienst geen inkomen of vermogen bekend is.
2.4.2
Deze vaststellingen zijn niet toereikend voor het oordeel van de rechtbank dat het niet anders kan dan – en dat dus vaststaat – dat met betrekking tot de inbeslaggenomen auto’s sprake was van witwassen door [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2]. De Hoge Raad neemt daarbij in aanmerking dat de rechtbank wat betreft [betrokkene 2], die volgens de verklaring van [betrokkene 1] de leasetermijnen zou hebben voldaan, heeft volstaan met de vaststelling dat bij de Belastingdienst geen gegevens over zijn inkomen of vermogen bekend zijn.
2.5
Het cassatiemiddel slaagt.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het cassatiemiddel niet nodig.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank;
- wijst de zaak terug naar de rechtbank Noord-Holland, opdat de zaak opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en F. Posthumus, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
5 maart 2024.