ECLI:NL:RBMNE:2024:6402

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 september 2024
Publicatiedatum
21 november 2024
Zaaknummer
UTR 23/3233
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging bijstandsuitkering wegens schending medewerkingsplicht en weigering huisbezoek

In deze zaak heeft eiseres, die van 16 oktober 2014 tot en met 30 december 2021 een bijstandsuitkering ontving, haar recht op bijstand verloren na melding van samenwoning met de heer [A]. De gemeente Almere heeft haar recht op bijstand beëindigd en een aanvraag voor een nieuwe bijstandsuitkering afgewezen, omdat eiseres weigerde mee te werken aan een huisbezoek. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van eiseres behandeld en geconcludeerd dat de gemeente terecht twijfels had over de woon- en leefsituatie van eiseres, wat een huisbezoek rechtvaardigde. Eiseres had de op haar rustende medewerkingsverplichting geschonden door niet mee te werken aan het huisbezoek, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken om griffierecht en proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/3233

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 september 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.S. Vlieger),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigde: M. Schuurman).

Inleiding

1. Eiseres ontving over de periode van 16 oktober 2014 tot en met 30 december 2021 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande ouder. In januari 2022 heeft eiseres middels een mutatieformulier aan verweerder gemeld dat zij samenwoont met de heer [A] (hierna: [A] ), de vader van haar drie, thans vier, kinderen. Verweerder heeft daarom haar recht op bijstand beëindigd. Verweerder heeft vervolgens aan eiseres en [A] om nadere informatie gevraagd zodat verweerder kon beoordelen of er een gezamenlijk recht op bijstand bestaat. Deze informatie is niet verstrekt, waarop verweerder de aanvraag buiten behandeling heeft gesteld.
2. Eisers heeft op 20 oktober 2022 bij verweerder een aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande ouder. Bij besluit van 6 december 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder die aanvraag afgewezen, omdat eiseres op 29 november 2022 heeft geweigerd mee te werken [1] aan een huisbezoek. Daardoor is het recht op bijstand volgens verweerder niet vast te stellen. Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
3. Met het bestreden besluit van 30 juni 2023 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
4. De rechtbank heeft het beroep op 5 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mr. I. Ezzamouri als waarnemend gemachtigde van eiseres, vergezeld door collega’s [B] en [C] , en de gemachtigde van verweerder, vergezeld door [D] .

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt of verweerder de aanvraag van eiseres terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
6. Eiseres voert aan dat verweerder haar aanvraag om bijstand ten onrechte heeft afgewezen. Verweerder had geen redelijke grond voor het afleggen van een huisbezoek. Eiseres verwijst in dit kader naar een aantal uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). [2] Eiseres heeft tijdens het gesprek op 29 november 2022 een verklaring afgelegd met betrekking tot de situatie met haar ex-partner [A] . Ze is ten alle tijden open en eerlijk geweest en heeft alle informatie doorgegeven aan verweerder. Verder had verweerder voorafgaand aan de aanvraag van eiseres reeds drie keer in korte periode een huisbezoek afgelegd, zodat er geen noodzaak bestond om opnieuw een huisbezoek af te leggen. Zelfs al hadden die huisbezoeken een ander doel, dan nog kon verweerder de leefsituatie van eiseres beoordelen. Met het laatste huisbezoek op 8 november 2018 en de door eiseres verstrekte informatie kon er bij verweerder geen twijfel bestaan over de woonsituatie. Dat in de tussentijd twee kinderen zijn geboren en [A] een half jaar op het adres van eiseres ingeschreven heeft gestaan, maakt niet dat er twijfels konden bestaan. Eiseres heeft hier namelijk altijd open over gecommuniceerd. Van tegenstrijdige verklaringen is ook geen sprake: [A] is een wispelturig type waar je geen afspraken mee kunt maken. Dat zorgt voor wisselende verklaringen. Hetzelfde geldt voor de financiële bijdragen van [A] . Eiseres heeft bovendien de gegevens van de moeder van [A] doorgegeven, zodat verweerder ook op die manier de woonsituatie van [A] kon verifiëren. Verweerder miskent dat er andere onderzoeksmiddelen zijn (contact met moeder van [A] , onderzoek van de woning van [A] in [plaats] , bankafschriften opvragen bij [A] ). Onduidelijk is ook welke belangenafweging verweerder heeft gemaakt.
7. Niet in geschil is dat eiseres niet heeft meegewerkt aan het huisbezoek dat verweerder op 29 november 2022 na afloop van het gesprek op die datum wilde afleggen. In geschil is de vraag of voor dat huisbezoek een redelijke grond bestond en daardoor aan de weigering van het huisbezoek gevolgen kunnen worden verbonden.
8. Uit vaste rechtspraak volgt dat aan het niet meewerken aan een huisbezoek pas gevolgen kunnen worden verbonden – in de vorm van het weigeren, beëindigen of intrekken van de bijstand – als voor dat huisbezoek een redelijke grond bestaat. [3] Een redelijke grond voor een huisbezoek bestaat als voorafgaand aan – dat wil zeggen: vóór of uiterlijk bij aanvang van – het huisbezoek duidelijk is dat redelijkerwijs kan worden getwijfeld aan de juistheid of volledigheid van de door de betrokkene verstrekte gegevens die van belang zijn voor het vaststellen van het recht op bijstand én duidelijk is op grond van welke concrete objectieve feiten en omstandigheden daaraan kan worden getwijfeld. Ook moeten deze gegevens niet op een andere effectieve en voor de betrokkene minder belastende wijze kunnen worden geverifieerd.
9. Uit de dossierstukken blijkt dat eiseres in verband met haar aanvraag van 20 oktober 2022 tegenover verweerder heeft verklaard dat de relatie tussen haar en [A] in juli 2022 is beëindigd. Verweerder heeft aanleiding gezien de woonsituatie van eiseres nader te onderzoeken. Verweerder heeft op 21, 22, 23 en 28 november 2022 tussen 07:45 uur en 08:45 uur waarnemingen verricht bij de woning van eiseres en op alle dagen gezien dat eiseres in een auto wegreed met één van haar zoons. Tijdens de waarneming op 23 november 2022 heeft verweerder eiseres gevolgd en is gezien dat zij haar zoon afzette bij school en dat zij vervolgens boodschappen ging doen. Verweerder heeft eiseres vervolgens op 29 november 2022 gesproken. Tijdens dit gesprek heeft eiseres onder meer aangegeven dat haar andere kinderen thuis waren op het moment dat zij haar zoon naar school bracht en dat [A] toen ook bij haar thuis was. Eiseres kan niet verklaren wanneer en hoe laat [A] langs is geweest. Ook verklaart eiseres dat [A] bij haar heeft geslapen en dat hij spullen bij haar in de woning heeft.
10. Deze onderzoeksbevindingen rechtvaardigden naar het oordeel van de rechtbank de bij verweerder ontstane twijfel aan de juistheid of volledigheid van de door eiseres opgegeven woon- en leefsituatie. Het betreft concreet de verklaringen van eiseres over het verblijf van [A] in haar woning, over zijn spullen in haar woning en over de aanwezigheid van [A] in de woning tijdens de waarnemingen, ook bezien tegen de achtergrond van het eerdere samenwonen van eiseres met [A] en hun gezamenlijke kinderen. Die twijfel over de woon- en leefsituatie van eiseres kon naar het oordeel van de rechtbank niet op een andere effectieve en voor eiseres minder belastende wijze worden geverifieerd dan door het afleggen van een huisbezoek. Een verklaring van (de moeder van) [A] , onderzoek van de woning en/of de bankafschriften van [A] werpen namelijk geen licht op de feitelijke woonsituatie van eiseres. Los daarvan zijn [A] noch zijn moeder subject voor de bijstand, zodat verweerder geen grond heeft om informatie en medewerking van hen te verlangen.
Dit betekent dat na afloop van het gesprek op 29 november 2022 verweerder een redelijke grond had voor nader onderzoek naar de woon- en leefsituatie van eiseres in de vorm van een huisbezoek. Verweerder heeft onder deze omstandigheden dan ook terecht van eiseres verlangd dat zij medewerking zou verlenen aan dit af te leggen huisbezoek. Daarbij is zij erop gewezen dat de weigering consequenties kon hebben voor de verlening van bijstand.
11. Door de weigering van eiseres om medewerking te verlenen aan het huisbezoek, heeft zij de op haar rustende medewerkingsverplichting geschonden. Niet in geschil is dat verweerder als gevolg daarvan de woon- en leefsituatie van eiseres niet heeft kunnen vaststellen. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat het recht op bijstand niet was vast te stellen.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J.J.M. Kock, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
25 september 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 17, tweede lid, van de Pw
2.Uitspraken van 14 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1362, van 23 augustus 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1918 en van 25 april 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1019.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 11 april 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA2436 en 19 mei 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:973.