ECLI:NL:CRVB:2022:1019
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag om bijstand wegens weigering medewerking aan huisbezoek
In deze zaak heeft appellant op 28 augustus 2018 een aanvraag om bijstand ingediend op grond van de Participatiewet (PW), waarbij hij het adres van zijn broer als woonadres heeft opgegeven. Na de aanvraag heeft de Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug een onderzoek ingesteld naar de woon- en leefsituatie van appellant. Tijdens dit onderzoek hebben handhavers op 1 november 2018 een huisbezoek aangekondigd, maar appellant heeft geweigerd hieraan mee te werken. Het dagelijks bestuur heeft vervolgens de aanvraag om bijstand afgewezen, omdat appellant niet voldeed aan zijn medewerkingsverplichting.
De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, maar heeft het dagelijks bestuur wel veroordeeld in de proceskosten van appellant. Zowel appellant als het dagelijks bestuur hebben hoger beroep ingesteld. In het hoger beroep heeft het dagelijks bestuur aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat appellant niet is gehoord voordat het bestreden besluit is genomen. Appellant heeft hiertegen geprotesteerd, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het dagelijks bestuur terecht heeft afgezien van het horen van appellant, omdat hij niet binnen de gestelde termijn heeft gereageerd.
De Raad heeft vastgesteld dat er een redelijke grond bestond voor het huisbezoek, gezien de twijfels over de woon- en leefsituatie van appellant. Appellant heeft niet kunnen onderbouwen dat het dagelijks bestuur de woonsituatie op een andere, minder belastende manier had kunnen verifiëren. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank, met uitzondering van de kostenveroordeling, die wordt vernietigd.