ECLI:NL:RBMNE:2024:6334

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
18 november 2024
Zaaknummer
UTR 23/4582
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring inzake Wmo-voorzieningen en procesbelang

Op 30 oktober 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. De rechtbank heeft het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser geen procesbelang meer had. Eiser verbleef niet langer in de opvangvoorziening en had inmiddels een woning aangeboden gekregen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen inhoudelijk oordeel meer nodig was, aangezien het doel van het beroep niet meer kon worden bereikt. Eiser had eerder een urgentieverklaring gekregen en was inmiddels in een instellingswoning geplaatst met begeleiding van de Tussenvoorziening.

De rechtbank heeft in haar overwegingen ook aandacht besteed aan de vraag of er procesbelang aanwezig was, waarbij zij verwijst naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). De gemachtigde van eiser had aangevoerd dat er procesbelang was vanwege een verzoek om vergoeding van proceskosten, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet voldoende was. De rechtbank benadrukte dat het enkel om een vergoeding van bezwaarkosten niet rechtvaardigt om een achterhaald geschil inhoudelijk te behandelen. Eiser had zijn doel inmiddels bereikt, waardoor er geen procesbelang meer was.

De rechtbank concludeerde dat het beroep niet-ontvankelijk was en dat eiser geen recht had op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd gedaan door rechter P. Lenstra, in aanwezigheid van griffier L.S. Lodder, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/4582

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. Sprakel),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: M. Journée).

Inleiding en procesverloop

Met het besluit van 3 oktober 2022 heeft het college eiser voor de periode van 22 november 2022 tot en met 22 november 2023 een maatwerkvoorziening voor beschermd wonen toegekend op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo). Eiser ontving deze ondersteuning van zorgaanbieder de Tussenvoorziening (de Tussenvoorziening).
Met de brief van 25 april 2023 heeft de Tussenvoorziening eiser een tweede schriftelijke waarschuwing gegeven en een schorsing voor de duur van 7 dagen opgelegd. Met de brief van 4 mei 2023 heeft de Tussenvoorziening de schorsing voor onbepaalde tijd verlengd en aan eiser vervangende opvang aangeboden op de [locatie] . Dit is een andere locatie van de Tussenvoorziening. De reden hiervoor is dat eiser zich niet aan de huisregels zou hebben gehouden. Twee dagen op rij zijn er flessen lachgas in de gang van de woning van eiser aangetroffen waarvan de Tussenvoorziening vermoedt dat deze van eiser zijn. Ook zijn er vernielingen aangetroffen in de keuken en toebehoren en in de gemeenschappelijke ruimte.
Met het bestreden besluit van 22 augustus 2023 heeft het college de bezwaren van eiser kennelijk-niet ontvankelijk verklaard. Het college stelt dat de brieven van 25 april 2023 en 4 mei 2023 geen besluiten in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn. Deze brieven zijn niet afkomstig van een bestuursorgaan, maar van de zorgaanbieder van eiser. Ook zijn de brieven niet op een rechtsgevolg gericht. Aan eiser werd nog steeds opvang geboden, maar op een andere locatie. Hiermee is het besluit van het college van 3 oktober 2022 niet gewijzigd.
Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en heeft beroep ingesteld. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
5. De rechtbank heeft het beroep op 30 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank stelt vast dat eiser inmiddels niet meer in de opvangvoorziening de [locatie] verblijft. Op 15 augustus 2022 heeft eiser een urgentieverklaring gekregen en op 7 augustus 2023 is eiser een woning aangeboden. Met het besluit van 2 november 2023 heeft het college eiser vervolgens voor de periode van 23 november 2023 tot en met 22 november 2024 de maatwerkvoorziening ‘Beschermd Thuis’ toegekend. Eiser verblijft nu in een instellingswoning en krijgt nog steeds begeleiding van de Tussenvoorziening. Het college stelt dat eiser geen procesbelang meer heeft bij de beoordeling van zijn beroep, omdat hij niet meer in de opvangvoorziening de [locatie] verblijft.
7. Volgens vaste rechtspraak is pas sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Als sprake is van een periode die al verstreken is, blijft procesbelang aanwezig als een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Daarnaast kan procesbelang aanwezig blijven in verband met de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding, tenzij op voorhand onaannemelijk is dat schade als gevolg van de besluitvorming is geleden. [1]
8. De rechtbank stelt vast dat het beroep eerder stond geagendeerd op een zitting op 4 april 2024. In aanloop naar deze zitting heeft de rechtbank de gemachtigde van eiser telefonisch gevraagd om zijn zienswijze ten aanzien van de vraag of er procesbelang is. De gemachtigde van eiser heeft in dat kader aangeven dat hij in bezwaar heeft verzocht om vergoeding van de proceskosten en dat er daarom sprake is van procesbelang. Gemachtigde heeft in dit kader verwezen naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). [2]
9. De zitting van 4 april 2024 heeft wegens omstandigheden aan de zijde van de rechtbank geen doorgang kunnen geven. Naar aanleiding van de uitspraken van de CRvB van 2 april 2024 over procesbelang [3] heeft de rechtbank op 22 mei 2024 de gemachtigde van eiser verzocht hier op te reageren. In deze uitspraken heeft de CRvB geoordeeld het enkele niet toekennen van een vergoeding van bezwaarkosten niet langer een zelfstandig procesbelang oplevert.
10. De gemachtigde van eiser heeft schriftelijk zijn zienswijze hierop kenbaar gemaakt en deze ter zitting nader toegelicht. Kort samengevat voert hij aan dat voorafgaand aan de vraag of er procesbelang is, eerst moet worden beoordeeld op de brieven van 25 april 2023 en 4 mei 2023 besluiten zijn in de zin van de Awb. Omdat verweerder het bezwaar niet inhoudelijk heeft behandeld door het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren is niet duidelijk of er in bezwaar een proceskostenvergoeding had moeten plaatsvinden. Verweerder heeft ook geen dossier aan eiser beschikbaar gesteld. Op het moment dat eiser in bezwaar ging, was niet duidelijk dat verweerder tegemoet zou komen. Ook is in het geval van eiser geen sprake van bijstand op basis van ‘no cure no pay’ en heeft eiser dus financieel nadeel ondervonden. Verder zou eiser recht moeten hebben op een schadevergoeding, nu hij onterecht geschorst is bij de opvang.
11. Alvorens over te gaan tot een inhoudelijk oordeel wil de rechtbank opmerken dat zij begrip heeft voor de frustratie van eiser met betrekking tot het tijdsverloop na het indienen van het beroep en de zitting en de intussen gewijzigde lijn in de rechtspraak van de CRvB.
12. De rechtbank is gelet op de uitspraken van de CRvB van 2 april 2024 van oordeel dat er geen sprake is van procesbelang. [4] In deze uitspraken heeft de CRvB overwogen dat het onwenselijk is om enkel omwille van een vergoeding van bezwaarkosten, een inmiddels achterhaald geschil volledig inhoudelijk te behandelen. De in die uitspraken genoemde uitzondering, namelijk wanneer het betrokken bestuursorgaan zijn besluit in bezwaar heeft herroepen zonder daarbij een vergoeding van bezwaarkosten toe te kennen terwijl daar wel om was gevraagd, is niet aan de orde. Aan eiser is namelijk hangende bezwaar, maar voor het bestreden besluit een woning aangeboden waardoor eiser feitelijk niet langer verbleef op de [locatie] . Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat dit een besluit is geweest van het Vierde Huis en niet van verweerder. Er is dus geen sprake van herroepen. Wat eiser wilde heeft hij inmiddels bereikt. In zoverre heeft hij dus geen procesbelang. Ten aanzien van de ter zitting ingenomen stelling dat eiser schade heeft opgelopen doordat hij buiten de opvang heeft verbleven, overweegt de rechtbank dat dit niet nader is onderbouwd zodat dit niet tot een ander oordeel kan leiden. [5] Ook het feit dat eiser niet is bijgestaan op basis van ‘no cure no pay’ leidt niet tot een ander oordeel. Alhoewel uit de uitspraken van de CRvB blijkt dat zij in eerste instantie zijn ingegeven door de ‘no cure no pay’-praktijk, volgt uit rechtsoverweging 4.7 dat het tot de normale risico’s van het maatschappelijk verkeer behoort dat bepaalde proceskosten voor eigen rekening blijven.

Conclusie en gevolgen

13. Gelet op het voorgaande is het beroep niet-ontvankelijk. Dat betekent dat rechtbank het beroep niet inhoudelijk beoordeelt. Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten die verband houden met het beroep.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra, rechter, in aanwezigheid van L.S. Lodder, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2024.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:887.
2.Waaronder de uitspraak van de CRvB van 15 december 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK7220.
5.De rechtbank verwijst in dit kader ook naar de uitspraak van de CRvB van 18 juli 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1432.