ECLI:NL:RBMNE:2024:5965

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 oktober 2024
Publicatiedatum
23 oktober 2024
Zaaknummer
UTR 24/692
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing Uwv over WIA-uitkering ex-werkneemster

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkgever (eiseres) en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de toekenning van een WIA-uitkering aan een ex-werkneemster. De ex-werkneemster had een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar eiseres betwistte de beslissing van het Uwv dat de ex-werkneemster niet in aanmerking kwam voor een IVA-uitkering. Eiseres stelde dat de ex-werkneemster volledig arbeidsongeschikt was, maar het Uwv oordeelde dat zij niet duurzaam arbeidsongeschikt was. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld en haar beroepsgronden aangevuld. De rechtbank heeft besloten dat er geen zitting nodig was en het onderzoek gesloten op 27 augustus 2024.

De rechtbank heeft beoordeeld of het Uwv terecht heeft beslist dat de ex-werkneemster vanaf 20 juli 2023 geen recht heeft op een IVA-uitkering. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de rapporten van de verzekeringsartsen voldoende onderbouwd waren. Eiseres voerde aan dat de ex-werkneemster duurzaam arbeidsongeschikt moest worden geacht, maar de rechtbank volgde de redenering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die had geconcludeerd dat er nog kansen op verbetering waren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de ex-werkneemster geen recht heeft op een IVA-uitkering en eiseres geen gelijk kreeg. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat het beroep ongegrond was.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/692

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , statutair gevestigd in [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J. van 't Veer),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv)
(gemachtigde: mr. K. Canters).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde belanghebbende] uit [woonplaats] (ex-werkneemster).

Inleiding

1.1
Met het besluit van 7 juni 2023 (
het primaire besluit) heeft het Uwv aan de
ex-werkneemster van eiseres een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA-uitkering) toegekend in de vorm van een loongerelateerde WGA-uitkering. WGA staat voor werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten. Volgens het Uwv is de ex-werkneemster volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen die beslissing.
1.2
Met het besluit van 11 januari 2024 (
het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 4 januari 2024 ten grondslag.
1.3
Eiseres heeft beroep ingesteld en heeft de beroepsgronden op 12 februari 2024 en 27 mei 2024 aangevuld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en heeft dat op 21 maart 2024 (met als bijlage een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 20 maart 2024) en 7 juni 2024 aangevuld. Ook de ex-werkneemster heeft schriftelijk gereageerd.
1.4
De rechtbank heeft partijen meegedeeld dat zij het niet nodig vindt om in deze zaak een zitting te houden en heeft partijen vier weken de tijd gegeven om te reageren. [1] Geen van de partijen heeft aangegeven dat zij op een zitting willen worden gehoord. De rechtbank heeft daarop bepaald dat de zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek op 27 augustus 2024 gesloten.

Het geschil

2. Tussen partijen is in geschil of het Uwv terecht heeft beslist dat de ex-werkneemster vanaf 20 juli 2023 geen recht heeft op een uitkering op grond van de inkomensvoorziening volledig arbeidsongeschikten (IVA), maar op een loongerelateerde WGA-uitkering, omdat zij wel volledig arbeidsongeschikt is, maar niet duurzaam.
Aan de hand van wat eiseres heeft aangevoerd, beoordeelt de rechtbank het bestreden besluit. Het gaat daarbij om de medische situatie van de ex-werkneemster op 20 juli 2023, dat is de datum in geding (beoordelingsdatum).

Beoordeling door de rechtbank

3. De ex-werkneemster heeft geen toestemming gegeven om de gedingstukken die medische gegevens bevatten ter kennisname aan eiseres te verstrekken. In deze uitspraak zal dan ook zoveel mogelijk in algemene termen gesproken worden over de medische gegevens van de ex-werkneemster om te voorkomen dat deze gegevens alsnog via deze uitspraak bekend worden gemaakt.
4. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het Uwv besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, mits die rapporten op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Het is aan eiseres om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan die zorgvuldigheidseisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts of medisch behandelaar nodig.
5. In een situatie als deze waarin een werkgever de mate of duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid van een (ex)werknemer betwist, brengt de aard van de betrokken belangen mee dat het Uwv het besluit ten aanzien van de arbeidsongeschiktheid zorgvuldig, goed onderbouwd en inzichtelijk motiveert. [2]
De zorgvuldigheid van het medisch onderzoek6. Eiseres voert aan dat geen zorgvuldig medisch onderzoek heeft plaatsgevonden, omdat de primaire arts geen verzekeringsarts was. In dat geval hoort de verzekeringsarts bezwaar en beroep de ex-werkneemster te zien op een spreekuur en dat is hier niet gebeurd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de ex-werkneemster alleen telefonisch gesproken.
7. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze is verricht en voldoet aan de eisen die daaraan moeten worden gesteld. Zij licht dit hierna toe.
7.1
Uit het medisch rapport van 19 mei 2023 blijkt dat ex-werkneemster op 15 mei 2023 is verschenen op het spreekuur van een primaire arts waar een anamnese heeft plaatsgevonden. De arts heeft naast spreekuuronderzoek ook dossieronderzoek verricht en de door de ex-werkneemster overgelegde medische informatie van 11 mei 2023 betrokken in de medische overwegingen en zijn conclusie. Een geregistreerd verzekeringsarts heeft de medische beoordeling van de arts getoetst en akkoord bevonden, waarmee die verzekeringsarts de inhoud van het rapport voor zijn rekening heeft genomen. In de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), de hoogste bestuursrechter in WIA-zaken, is deze handelwijze als voldoende zorgvuldig aangemerkt. [3]
7.2
In een situatie als deze waarin de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd wordt betwist en in de primaire fase geen sprake is geweest van een spreekuurcontact met een geregistreerde verzekeringsarts, geldt als uitgangspunt dat in de fase van bezwaar de betrokkene door een verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens een spreekuurcontact wordt onderzocht en dat er dus feitelijk sprake is van een contact met deze verzekeringsarts. Van een spreekuurcontact kan in zo’n situatie in beginsel slechts worden afgezien indien de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende kan motiveren dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft. [4] Een spreekuur moet meestal wel in fysieke vorm plaatsvinden, maar ook een spreekuur dat telefonisch is verricht, kan een spreekuurcontact zijn. [5] Ook dan geldt dat het onderzoek altijd zorgvuldig moet zijn en zal zonodig de verzekeringsarts bezwaar en beroep moeten (kunnen) motiveren waarom van een fysiek (lichamelijk en/of psychisch) onderzoek kon worden afgezien, zeker als op dat gebied gronden zijn aangevoerd.
7.3
In dit geval leidt de situatie dat de ex-werkneemster in de primaire fase geen spreekuurcontact had met een geregistreerde verzekeringsarts en zij vervolgens in bezwaar niet is gezien op een fysiek spreekuur van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet tot het oordeel dat sprake is van onzorgvuldig onderzoek. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 4 januari 2024 blijkt dat zij ex-werkneemster tijdens een telefonisch spreekuur op 3 januari 2024 heeft gesproken. In haar rapport heeft zij toegelicht dat zij ex-werkneemster had uitgenodigd voor een fysiek spreekuur op 6 februari 2024, maar dat het op verzoek van de ex-werkneemster een telefonisch spreekuur op een eerdere datum is geworden. Ex-werkneemster had verteld dat zij de spanning moeilijk aan kon en om die reden de voorkeur gaf aan een telefonisch spreekuur op een eerder moment. In een aanvullend rapport van 30 januari 2024 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat zij de spanning bij ex-werkneemster goed kon voorstellen, gezien de aard van haar problematiek en gezien het feit dat de bezwaarprocedure al erg lang liep. Zij heeft de uit het telefoongesprek verkregen informatie en haar bevindingen gerapporteerd. Daarbij heeft zij de in bezwaar overgelegde medische informatie van 11 en 12 december 2023 betrokken in haar overwegingen. De in het telefoongesprek verkregen informatie in combinatie met de medische gegevens in het dossier, leverden voldoende gegevens om de heroverweging op te baseren. Daar komt bij dat zij in de heroverweging in bezwaar geen vertaalslag heeft moeten maken van de medische informatie naar de beperkingen in een Functionele Mogelijkheden Lijst, maar dat vooral de vraag over de duurzaamheid van de volledige arbeidsongeschiktheid aan de orde was. [6]
De medische beoordeling
8. Eiseres stelt dat ex-werkneemster als duurzaam arbeidsongeschikt moet worden beschouwd. Gelet op de mentale klachten en blijvende beperkingen en duurzaam herstel tot op heden is uitgebleven, ondanks de lange duur van behandelingen, is terugkeer naar regulier werk voor ex-werkneemster niet meer te verwachten. Eiseres vindt de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet inzichtelijk gemotiveerd en onvoldoende op de ex-werkneemster toegespitst. Zo heeft zij niet gemotiveerd onderbouwd waarom wordt afgeweken van de medische informatie van behandelaar [A] .
9. De CRvB hanteert strenge criteria voor de beoordeling van duurzaamheid door verzekeringsartsen. De verzekeringsarts moet bij een claim van duurzame volledige arbeidsongeschiktheid een inschatting maken van de herstelkansen in het eerste jaar en de periode erna. Die inschatting moet berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden van de verzekerde. Als de inschatting berust op een medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat van die behandeling daarvan voor de individuele verzekerde. [7]
10. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 4 januari 2024 en in haar aanvullend rapport van 20 maart 2024 overwogen dat ex-werkneemster wel al sinds 2018 begeleiding heeft, maar dat die begeleiding aanvankelijk niet op specifieke klachten was gericht. Behandeling van de klachten neemt de nodige tijd in beslag - gemiddeld 64 maanden zoals ook de arts-gemachtigde van eiseres heeft aangegeven - en die tijd is nog niet om. In een derde van de complexe gevallen blijven die klachten ernstig met forse invloed op het persoonlijk en sociaal functioneren, maar dat betekent volgens haar ook dat twee derde van de patiënten profiteren van de behandeling. Omdat de behandeling pas sinds ruim twee jaar op de specifieke klachten is gericht, acht zij ex-werkneemster nog niet uitbehandeld en is er een alleszins redelijke kans op verbetering van de belastbaarheid. Zij heeft daarbij de twijfels van de behandelaar van ex-werkneemster betrokken, maar vindt dat de behandeling nog niet ver genoeg gevorderd is om te voorspellen wat de uitkomst van de behandeling voor ex-werkneemster zal zijn. Daarbij komt dat ex-werkneemster nog jong is en nog het nodige van het leven wil maken. Zo is zij bezig met een hbo-master. Om die reden heeft zij een herbeoordeling voorgesteld over twee jaar, zodat dan meer duidelijkheid is over het resultaat van de behandeling en alle inspanningen.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op basis van een concrete en deugdelijke afweging van de beschikbare medische informatie, waaronder ook die van de behandelaar [A] , voldoende overtuigend gemotiveerd dat er zowel positieve als negatieve prognostische factoren zijn en dat het voorspellen van de uitkomst nu nog moeilijk is. De rechtbank kan de motivering in de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep goed volgen dat kans op verbetering van de belastbaarheid nog niet is uit te sluiten en dat de verwachting is dat over twee jaar meer duidelijkheid is over het resultaat van de behandeling.

Conclusie en gevolgen

12. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk uitgelegd waarom de ex-werkneemster met ingang van 20 juli 2023 niet duurzaam arbeidsongeschikt is. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de ex-werkneemster geen recht heeft op een IVA-uitkering en eiseres geen gelijk krijgt
.
13. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.S.D. de Weerd, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.CRvB van 6 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4292.
4.CRvB 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491.
5.CRvB 18 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:104.
6.CRvB 14 juli 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1654.
7.CRvB 4 februari 2009, ECLI:NLCRVB:2009:BH1896.