4.3Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , genummerd PL0600-2023110501-6, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 12 maart 2023 werd ik via mijn website benaderd door het emailadres [e-mailadres medeverdachte] @icloud.com. In deze email stond onder anderen:
- dat de moeder van [medeverdachte] vanaf 1995 al groot fan was van mij;
- dat de moeder van [medeverdachte] vanavond omstreeks 21.00 uur euthanasie zou krijgen in verband met kanker;
- dat de moeder van [medeverdachte] een ontmoeting met mij nog op haar bucketlist stond;
- dat [medeverdachte] 1000 euro wilde geven als soort tegemoetkoming voor mijn komst.
Ik besloot [medeverdachte] te bellen. [medeverdachte] gaf aan dat ik naar de [adres] in [woonplaats] kon komen. Op 12 maart 2023 kwam ik aan op de genoemde locatie.De verdachte nam mij vriendelijk mee naar binnen en vroeg mij plaats te nemen aan tafel in de woonkamer. Na ongeveer tien minuten kwam er iemand vanaf de kelder naar boven. Dit was een vrouw. Op het moment dat de vrouw de woonkamer in liep, keek de verdachte naar mij om te kijken naar mijn reactie op de binnenkomst van de vrouw. Hij stond op en sloeg mij volle bak op mijn rechter wenkbrauw. Ik kreeg trappen op mijn been, op mijn linker heup en klappen op mijn ribben en maag. Ik voelde dat de verdachte met zijn arm om mijn nek heen bewoog en deze met kracht dicht kneep.Hij pakte een spijkerpistool en schoot daarmee door de kamer. In eerste instantie schoot hij niet op mij, maar dit werd steeds meer verplaatst naar mijn richting. Hij schoot onder anderen in de muur en de bank. Hij schoot mij bijna in mijn voeten en langs mijn gezicht en bovenlichaam. Hij schoot steeds dichter richting mijn lichaam.Tijdens het incident in de woning heb ik zeker tien keer om hulp geschreeuwd. Ik riep onder anderen "Help politie!".Gedurende het incident in de woning was de vriendin van de
verdachte ook binnen. Af en toe liep zij de kamer uit en dan kwam zij later weer binnen. Zij heeft niet één keer geprobeerd de verdachte op andere gedachten te brengen. Ook heeft zij tegen mij gezegd dat ik haar leven kapot gemaakt heb. Daarop werd de verdachte weer heel kwaad. De vriendin van de verdachte is gedurende de mishandelingen grotendeels in dezelfde ruimte geweest. Soms liep zij weg, omdat het leek dat zij het niet aan kon zien.
Een proces-verbaal van aanvullend verhoor aangever [slachtoffer] , genummerd PL0600-2023110501-21, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik wil graag een aanvullende verklaring afleggen met betrekking tot mij reeds eerder
gedane aangifte.Ik wil nog graag toevoegen en verduidelijking schaffen dat deze " [medeverdachte] " mij belemmerd heeft om de woning te verlaten. Toen ik op enig moment opstond en in de richting van de voordeur liep is hij zodanig voor mij gaan staan dat ik de deur niet kon bereiken. Ook sprak hij de woorden uit: "als je ook maar denkt aan ontsnappen, ik maak je kapot".
Een proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte] op 15 maart 2023, genummerd PL0600-2023110501-40, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
A: Nadat hij vijf minuten door mijn huis rende, dacht ik aan de tacker die ik had liggen. Ik heb toen een paar keer daar mee geschoten.
V: Hoe vaak heb je ongeveer met de tacker geschoten?
A: Een keer vijf misschien?
V: Wanneer was de compressor aangezet?
A: Die staat continue aan.
V: Wat maakt dan veel lawaai?
A: Die compressor hoor je bijna niet. De tacker maakt heel veel lawaai.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 3 oktober 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
[medeverdachte] is mijn vriend. Ik was op 12 maart 2023 in de woning aan de [adres] in [woonplaats] toen [slachtoffer] daar ook was. Ik heb hem aan tafel zien zitten en toen ben ik omgedraaid. Toen heb ik gehoord dat [slachtoffer] een klap heeft gekregen. Ik heb [slachtoffer] twee keer iets aangereikt voor zijn verwondingen. U houdt mij voor dat [slachtoffer] 35 minuten in de woning is geweest afgaande op de camerabeelden van de deurbel. Ik ben al die tijd in de woning geweest.
Een proces-verbaal van verhoor van verdachte op 15 maart 2023, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
‘ [slachtoffer] pakte de ijsklontjes aan en ik ben naar de keuken gegaan. Ik hoorde [slachtoffer] zeggen dat hij naar het ziekenhuis moest, want hij had vorig jaar een hartaanval gehad. Toen zag ik [slachtoffer] zitten op de bank en [medeverdachte] stond bij de salontafel. Ik wilde de handdoek aan [slachtoffer] geven, maar toen zei [medeverdachte] : ‘Dat doe ik wel’. [medeverdachte] zei toen tegen mij: ‘Ga maar’, ik zei nee, maar ik ben wel naar de gang gelopen, ik weet niet waarom. Toen ben ik wel teruggelopen en ik hoorde [medeverdachte] hard praten tegen [slachtoffer] . Ik zei toen dat ik al 12 jaar gezeik heb, ik heb al 12 jaar mijn bek gehouden, omdat jij dat vroeg.’
V: Jij zei ik heb 12 jaar mijn bek gehouden voor jou?
A: Ja [slachtoffer] zei: "Dat had ik nooit mogen doen en we lossen dit op, maar ik moet nu naar het
ziekenhuis." Toen ben ik weggelopen.
V: Kon je ze nog zien, toen je wegliep?
A: Nee, ik ben naar de keuken gegaan. ik hoorde [slachtoffer] roepen: "Stop of help politie".
V: Wij hebben aanwijzingen dat dat ding gebruikt is die avond, heb jij iets gehoord?
0: De afstanden en de ruimtes zijn niet heel groot.
A: Als die al gebruikt zou zijn, zou dat zijn toen ik in de keuken stond met de deuren dicht. Ik hoorde [slachtoffer] toen om hulp roepen. Ik hoorde gestommel.
Wederrechtelijke vrijheidsberoving van aangever door medeverdachte [medeverdachte] en verwijt verdachte
Op basis van de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat aangever op 12 maart 2023 door medeverdachte [medeverdachte] onder valse voorwendselen naar de woning aan de [adres] is gelokt en daar tegen zijn wil is vastgehouden (wederrechtelijk van zijn vrijheid is beroofd).
Verdachte was op dat moment in de woning aanwezig. Haar wordt niet verweten dat ze daar opzettelijk aan heeft bijgedragen, dat ze met medeverdachte [medeverdachte] heeft samengewerkt (medeplegen) of dat ze hem heeft geholpen in die zin dat ze medeplichtig was.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is in de kern of verdachte verwijtbaar aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld door geen hulp in te schakelen toen zij aanwezig was bij de wederrechtelijke vrijheidsberoving van aangever waardoor het aan haar schuld te wijten is dat aangever van zijn vrijheid is beroofd en beroofd is gebleven, waarbij hij zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Juridisch kader schuld
Voor schuld als bedoeld in artikel
307283 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) moet sprake zijn van een verwijtbare aanmerkelijke mate van onvoorzichtigheid. Of hiervan sprake is wordt volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad bepaald door de manier waarop dit in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd en is verder afhankelijk van het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.Onvoorzichtig, onachtzaam of nalatig handelen op zichzelf is niet voldoende om tot een bewezenverklaring van schuld te kunnen komen. Voor een bewezenverklaring van schuld is verder van belang dat de verdachte moest kunnen voorzien dat bepaald gedrag, bestaande uit handelen of nalaten onvoorzichtig zou zijn en tot bepaalde gevolgen zou kunnen leiden. Als is vastgesteld dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld, dan moet beoordeeld worden of deze aanmerkelijke onvoorzichtigheid verdachte ook verwijtbaar is.
Kort gezegd moet de rechtbank in dit kader beoordelen of verdachte anders had
moetenén
kunnenhandelen.
Als is vastgesteld dat sprake is van (voldoende) verwijtbare, aanmerkelijke onvoorzichtigheid, dan moet vervolgens bewezen worden dat dit handelen er ook aan heeft bijgedragen dat aangever van zijn vrijheid is beroofd en/of beroofd is gebleven, waarbij hij zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen (causaal verband).
Vaststelling feitelijke gang van zaken
Om het handelen van verdachte te kunnen beoordelen moet de rechtbank eerst vaststellen welk aan verdachte ten laste gelegd handelen of nalaten bewezen kan worden.
Op basis van de bewijsmiddelen kan de rechtbank niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat verdachte wist van het plan van medeverdachte [medeverdachte] om aangever die avond naar zijn woning te lokken. [medeverdachte] heeft wel de avond ervoor audioberichten naar haar gestuurd waaruit het plan kan worden afgeleid en ook heeft hij in de ochtend van 12 maart 2023 de mail aan haar doorgestuurd die hij stuurde aan aangever om hem naar zijn woning te lokken. Maar niet kan worden vastgesteld dat verdachte deze berichten op 12 maart 2023 heeft beluisterd c.q. gelezen. Ook staat niet buiten redelijke twijfel vast dat verdachte achter medeverdachte [medeverdachte] heeft gestaan toen hij aangever dwong om een filmpje op te nemen. Alleen [medeverdachte] heeft dat verklaard, terwijl verdachte en aangever daar niet over verklaren.
Op zich staat vast dat verdachte in de nacht van 12 maart 2023 informatie over aangever heeft verzameld en deels naar medeverdachte [medeverdachte] heeft gestuurd, maar de rechtbank kan niet vaststellen dat dit is gebeurd in verband met het plan dat [medeverdachte] heeft opgevat om aangever naar zijn woning te lokken. Dus ook van dat handelen wordt verdachte vrijgesproken.
Wel staat vast dat verdachte tijdens de wederrechtelijke vrijheidsberoving in de woning aanwezig was. Op grond van de bewijsmiddelen staat verder het volgende vast:
- Verdachte heeft gehoord dat aangever in zijn gezicht werd geslagen door medeverdachte [medeverdachte]
- Verdachte was aanwezig in de woning toen medeverdachte [medeverdachte] met een spijkerpistool op aangever schoot en dat spijkerpistool maakte veel lawaai
- Ze heeft geen hulp ingeschakeld, terwijl ze aangever om hulp heeft horen roepen.
Op basis van het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank ook wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte wist dat aangever wederrechtelijk van zijn vrijheid werd beroofd en dat zij die toestand heeft laten voortduren door niet de politie of andere hulp in te schakelen.
Heeft verdachte verwijtbaar aanmerkelijk onvoorzichtig gehandeld?
De rechtbank is van oordeel dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig is geweest, bestaande uit een nalaten. Als je ziet dat iemand wederrechtelijk van zijn vrijheid wordt beroofd, dan wordt van je verlangd dat je ingrijpt en/of hulp inschakelt (bijvoorbeeld de politie of buren). Verdachte had dat moeten doen, maar heeft dat niet gedaan en daarmee heeft ze aanmerkelijk onvoorzichtig gehandeld in de vorm van een nalaten. Verdachte had dus, objectief gezien, anders móeten handelen.
De vraag is of dat haar onder de gegeven omstandigheden verweten kan worden, dus of ze anders had kúnnen handelen of iets had kúnnen doen.
De raadsman voert aan dat het verdachte niet verweten kan worden. Verdachte werd totaal onverwacht geconfronteerd met de persoon die haar (volgens haar) meer dan 10 jaar eerder heeft verkracht. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat ze als het ware in bevroren toestand verkeerde. In die toestand kon verdachte niet meer helder denken/handelen en van haar kon onder die omstandigheden dan ook niet meer worden verwacht dat zij conform de norm zou handelen.
De officier van justitie wijst erop dat de wederrechtelijke vrijheidsberoving in de woning van verdachte ongeveer 35 minuten heeft geduurd. Volgens haar is het niet aannemelijk dat verdachte 35 minuten lang in bevroren toestand heeft verkeerd. De officier van justitie acht de verklaring van verdachte niet geloofwaardig.
De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Dat verdachte heel erg schrok toen zij aangever in de woning zag, kan de rechtbank – gelet op wat verdachte verklaart over wat er jaren geleden mogelijk is voorgevallen – zich indenken. Ook is aannemelijk dat verdachte toen even niet zo goed wist wat ze moest doen en even in een bevroren toestand verkeerde. De rechtbank acht het echter niet aannemelijk geworden dat verdachte zich gedurende de gehele 25 minuten nadat zij aangever in de woning had gezien totdat hij door medeverdachte [medeverdachte] naar het ziekenhuis werd gebracht, in een bevroren toestand verkeerde. Zij heeft namelijk twee keer iets aan aangever aangereikt voor zijn verwondingen en zij heeft ook iets tegen aangever gezegd over hetgeen 12 jaar geleden tussen hen zou zijn voorgevallen. Hieruit blijkt dat verdachte wel degelijk tot een bepaald handelen in staat was en dat zij gedurende de 25 minuten in ieder geval meerdere heldere momenten had. Verdachte had gedurende dit tijdsbestek ook voldoende tijd en mogelijkheden om hulp in te schakelen en had dit dan ook kunnen doen.
Conclusie
Verdachte heeft verwijtbaar aanmerkelijk onvoorzichtig nagelaten door – kort gezegd – geen hulp in te schakelen terwijl zij wist dat aangever wederrechtelijk van zijn vrijheid werd beroofd. Daarmee heeft zij schuld aan het voortduren van de wederrechtelijke vrijheidsberoving.
Partiële vrijspraak – geen zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat aangever zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen en zal verdachte van deze strafverzwarende omstandigheid vrijspreken.
Onder zwaar lichamelijk letsel op grond van artikel 82 Sr wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden, afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw alsmede storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd als dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Bij de beantwoording van de vraag of zeker letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, is van belang of het oordeel van de rechter iets inhoudt over de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel.Bij de beoordeling of uitzicht is op volledig herstel kan ook worden betrokken of restschade aanwezig is, in het bijzonder in de vorm van één of meerdere littekens. Daarbij kunnen van belang zijn het uiterlijk en de ernst van het litteken en daarmee samenhangend de mate waarin dat litteken het lichaam ontsiert, en eventueel of in verband met dat litteken – langdurige – pijnklachten (hebben) bestaan.
De rechtbank stelt vast dat aangever flink letsel heeft opgelopen door het handelen van medeverdachte. Aangever had een fors blauw oog en een wond boven zijn wenkbrauw die moest worden gehecht, meerdere blauwen plekken en schrammen over zijn lichaam en een stukje tand dat was afgebroken. De rechtbank leest in de letselbeschrijving echter ook dat de arts vaststelt dat aangever van dit letsel in ongeveer twee weken volledig zal herstellen op een litteken boven zijn wenkbrauw na. Als dit letsel wordt getoetst aan de door de Hoge Raad vastgestelde criteria moet worden vastgesteld dat de aard van het letsel voornamelijk bestaat uit (flinke) blauwe plekken en schrammen, dat medisch ingrijpen beperkt noodzakelijk was en dat er op een litteken na, uitzicht is op volledig herstel binnen relatief korte tijd. Of een litteken aangemerkt kan worden als zwaar lichamelijk letsel is, zoals hierboven uitgelegd, afhankelijk van het uiterlijk en de ernst hiervan en dient ook te worden bezien in combinatie met de overige beoordelingsfactoren van het letsel, zoals hiervoor genoemd. In dit geval bevat het dossier geen informatie over hoe de wond is genezen en hoe het litteken er nu uitziet, zoals bijvoorbeeld informatie over de grootte, kleur en exacte locatie van het litteken. De rechtbank kan dus niets vaststellen over het uiterlijk en de ernst van het litteken en of dit een dusdanig prominent litteken is dat het letsel van aangever moet worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. Gelet hierop voldoet het letsel van aangever, met de informatie die de rechtbank daarover heeft, niet aan de strenge eisen die de Hoge Raad stelt aan de kwalificatie van zwaar lichamelijk letsel.