ECLI:NL:RBMNE:2024:5445

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 augustus 2024
Publicatiedatum
16 september 2024
Zaaknummer
UTR 24/444
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet met beroep op hardheidsclausule

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 augustus 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door het Dagelijks Bestuur Werk en Inkomen Lekstroom, en verweerder over de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand. Eiser had op 26 juli 2023 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand, die voortvloeiden uit een strafzaak in Duitsland. De aanvraag werd afgewezen op 3 oktober 2023, en het bezwaar daartegen werd op 1 december 2023 ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit.

Tijdens de zitting op 25 juli 2024 zijn partijen niet verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser de kosten voor rechtsbijstand niet kan betalen en dat dit leidt tot veel stress, vooral in het kader van zijn traumaverwerking. Eiser heeft een beroep gedaan op de hardheidsclausule van artikel 16 van de Participatiewet, maar de rechtbank oordeelt dat eiser niet heeft aangetoond dat er sprake is van zeer dringende redenen die bijstandsverlening rechtvaardigen. De rechtbank concludeert dat de kosten voor rechtsbijstand in Duitsland niet onder de bijstandsverlening vallen en dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn financiële situatie.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/444

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. L.M. van Rooij),
en

Dagelijks Bestuur Werk en Inkomen Lekstroom, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Lammers).

Procesverloop

Bij besluit van 3 oktober 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) voor de kosten van rechtsbijstand van € 1.646,50 afgewezen.
Bij besluit van 1 december 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder het afgewezen bedrag gewijzigd naar
€ 1.946,50.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juli 2024. Partijen zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

Achtergrond van de zaak
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser heeft een advocaat moeten inschakelen omdat hij in Duitsland werd vervolgd voor twee strafbare feiten. Uiteindelijk is zijn zaak geseponeerd. Eiser kan de kosten voor rechtsbijstand niet betalen en heeft veel stress. Om die reden heeft hij verweerder op 26 juli 2023 gevraagd om bijzondere bijstand voor deze rechtsbijstandskosten. Het totale bedrag is € 1.946,50 waarvan eiser al
€ 300,-- heeft betaald aan zijn advocaat.
Standpunten van partijen
2. In het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd. De rechtsbijstandskosten zijn namelijk opgekomen in Duitsland en niet aan Nederland verbonden. Volgens verweerder staat artikel 11 van de Pw daarom aan bijzondere bijstandsverlening in de weg. Dit is bevestigd in de rechtspraak. [1] Verweerder ziet geen aanknopingspunt om op grond van artikel 16 van de Pw wegens zeer dringende redenen alsnog tot bijstandsverlening over te gaat ziet.
3. Eiser doet een beroep op de hardheidsclausule ex artikel 16 van de Pw. Eiser heeft geen financiële middelen om de kosten te betalen en dit brengt, in combinatie met zijn traumaverwerking, veel stress met zich mee. Het zit zijn traumaverwerking zelfs in de weg. De druk op eiser is groot, aangezien de advocaat geen begrip heeft voor zijn situatie en het persoonlijk faillissement van eiser wil aanvragen. Daarom moet er ten gunste van eiser worden afgeweken en alsnog bijzonder bijstand worden verleend. Ter onderbouwing heeft eiser de verwijsbrief van 19 december 2023 en de verklaring van 26 april 2024 van GZ-psycholoog [A] ingebracht.
4. Verweerder ziet in het beroep – kort gezegd – geen aanleiding voor een ander standpunt.
Oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat artikel 11 van de Pw in beginsel in de weg staat aan bijstandsverlening voor de kosten van rechtsbijstand in Duitsland. In geschil is de vraag of sprake is van zeer dringende redenen op grond van artikel 16, eerste lid, van de Pw om – in afwijking daarvan – alsnog tot bijstandsverlening over te gaan.
6. Zeer dringende redenen in de zin van artikel 16, eerste lid, van de Pw doen zich voor als er een acute noodsituatie is en de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. Dit is vaste rechtspraak. [2]
7. Het is aan eiser als aanvrager van bijzondere bijstand om aannemelijk te maken dat sprake is van zeer dringende redenen. [3]
8. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser daar niet in geslaagd. Eiser heeft zijn gestelde financiële situatie niet met concrete en verifieerbare stukken onderbouwd. De rechtbank kan dan niet vaststellen dat de kosten voor rechtsbijstand niet van de eigen middelen kunnen worden betaald, desnoods via een afbetalingsregeling. Ook is de rechtbank niet gebleken dat eiser contact heeft gezocht met de advocaat om een regeling te treffen. Dat de advocaat hem persoonlijk failliet wil verklaren is evenmin onderbouwd.
Verder ziet de rechtbank in de overgelegde stukken van GZ-psycholoog [A] onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat sprake is van zeer dringende redenen in de zin van artikel 16, eerste lid, van de Pw. Uit die stukken volgt dat eiser vanaf december 2023 in behandeling is en dat op 16 februari 2024 is vastgesteld dat zijn klachten voldoen aan de criteria voor PTSS. Onduidelijk is in welke mate eiser klachten ervaart en hoe deze klachten verband houden met de openstaande rechtsbijstandskosten. Dat alleen via verlening van de bijzondere bijstand deze klachten verholpen kunnen worden kan de rechtbank dan ook niet vaststellen.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J.J.M. Kock, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
1 augustus 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 15 november 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU4675, van 24 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2247, en van 10 mei 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1094.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 27 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1192, en van 16 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:807.
3.Zie de uitspraak van de CRvB van 27 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1648.