ECLI:NL:CRVB:2024:807

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 april 2024
Publicatiedatum
30 april 2024
Zaaknummer
21/4557 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor verhuiskosten door detentie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor verhuiskosten door appellant, die op dat moment in voorlopige hechtenis verbleef. De Raad oordeelde dat het dagelijks bestuur de aanvraag terecht had afgewezen, omdat appellant rechtens zijn vrijheid was ontnomen en er geen zeer dringende redenen waren die het verlenen van bijstand noodzakelijk maakten. Appellant had zijn aanvraag ingediend terwijl hij in detentie zat, en het dagelijks bestuur had eerder zijn bijstandsrechten ingetrokken. De Raad concludeerde dat de omstandigheid dat appellant al zijn spullen kwijt was geraakt bij de ontruiming van zijn woning, geen acute noodsituatie opleverde die alleen door bijstand kon worden verholpen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die het beroep van appellant tegen de afwijzing van de aanvraag ongegrond had verklaard. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat er geen sprake was van een onrechtmatig besluit. De Raad benadrukte dat de wettelijke bepalingen in de Participatiewet duidelijk zijn over het uitsluiten van bijstand voor personen die in detentie verblijven, en dat er geen uitzonderingen van toepassing waren in dit geval.

Uitspraak

21/4557 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 8 november 2021, 21/2532 (aangevallen uitspraak) en op het verzoek om vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
Dagelijks bestuur Werk en Inkomen Lekstroom (dagelijks bestuur)
Datum uitspraak: 16 april 2024

SAMENVATTING

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor verhuiskosten. De vraag is of het dagelijks bestuur de aanvraag terecht heeft afgewezen omdat appellant uitgesloten is van het recht op bijstand en er ook geen zeer dringende redenen zijn die maken dat aan appellant toch de gevraagde bijzondere bijstand moet worden verleend. De Raad oordeelt dat het dagelijks bestuur de aanvraag terecht heeft afgewezen. Appellant was op het moment van de aanvraag rechtens zijn vrijheid ontnomen en had dus geen recht op bijstand. Er is geen sprake van zeer dringende redenen die maken dat aan appellant toch bijzondere bijstand moet worden verleend. Omdat geen sprake is van een onrechtmatig besluit heeft appellant ook geen recht op een schadevergoeding.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld en een verzoek om vergoeding van schade ingediend. Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend. Appellant heeft nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 5 maart 2024. Appellant is verschenen. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.M.M. Janssen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant ontving bijstand op grond van de Participatiewet (PW). Appellant is op 31 mei 2020 in voorlopige hechtenis genomen. Het dagelijks bestuur heeft de bijstand van appellant met een besluit van 1 juli 2020 ingetrokken met ingang van 31 mei 2020. In dit besluit staat dat de reden van intrekking is dat appellant vanaf 31 mei 2020 een gevangenisstraf uitzit en daarom geen recht op bijstand heeft. Het door appellant gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard. Het daartegen ingestelde beroep heeft de rechtbank ongegrond verklaard. Omdat appellant tegen die uitspraak geen hoger beroep heeft ingesteld staat het besluit van 1 juli 2020 in rechte vast.
1.2.
Op 11 augustus 2020 heeft appellant een aanvraag om bijzondere bijstand voor de doorbetaling van zijn vaste lasten tijdens zijn verblijf in detentie ingediend. Het dagelijks bestuur heeft de aanvraag afgewezen. Omdat appellant hiertegen geen bezwaar heeft ingediend staat dit besluit ook in rechte vast.
1.3.
Appellant heeft op 11 augustus 2020 ook een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor verhuiskosten in verband met ontruiming van zijn woning. Op 23 augustus 2020 is de huurovereenkomst van appellant ontbonden. Het dagelijks bestuur heeft de aanvraag met een besluit van 2 december 2020, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 29 april 2021 (bestreden besluit), afgewezen. Het dagelijks bestuur heeft daaraan ten grondslag gelegd dat appellant geen recht op bijzondere bijstand heeft, omdat hij in detentie verblijft. Ook is volgens het dagelijks bestuur geen sprake van zeer dringende redenen die maken dat toch bijzondere bijstand moet worden verstrekt.
1.4.
Bij vonnis van 4 maart 2021 is appellant door de strafrechter veroordeeld tot een gevangenisstraf.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft aangevoerd dat hij wel recht op bijzondere bijstand heeft. In de wet staat namelijk dat er tijdens een verblijf in detentie recht op twee keer drie maanden bijstand bestaat. Verder is volgens appellant wel sprake van zeer dringende redenen die maken dat aan hem bijzondere bijstand moet worden verleend. Hij kon zijn spullen zelf niet verhuizen omdat hij in detentie zat, en er was ook niemand die dat voor hem kon doen of regelen. Omdat hij geen bijzondere bijstand heeft gekregen zijn al zijn spullen – die hij pas enkele maanden daarvoor op afbetaling had aangeschaft – bij de ontruiming van zijn woning weggedaan. Hij is alles kwijt. In dat verband heeft appellant ook om een schadevergoeding verzocht. Appellant heeft zich verder beroepen op de onschuldpresumptie, privacy schending en discriminatie door het dagelijks bestuur en vooringenomenheid van het dagelijks bestuur. Appellant is het verder niet eens met de termijn waarbinnen het besluit van 2 december 2020 is genomen, en ook niet met de wijze van bekendmaking daarvan.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand voor verhuiskosten in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Uitsluiting van bijstand vanwege verblijf in detentie
4.1.1.
In artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de PW staat dat degene aan wie rechtens zijn vrijheid is ontnomen geen recht op bijstand heeft.
4.1.2.
Volgens vaste rechtspraak valt onder artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de PW ook de situatie van voorlopige hechtenis. [1] Appellant heeft niet betwist dat hij op het moment van de aanvraag in voorlopige hechtenis verbleef. Dat betekent dat appellant ten tijde van de aanvraag rechtens zijn vrijheid ontnomen was. Appellant had dus geen recht op bijzondere bijstand.
4.2.1.
Het dagelijks bestuur kan een persoon die op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de PW geen recht op bijstand heeft, toch bijstand verlenen als zeer dringende redenen dat noodzakelijk maken. Deze uitzonderingsmogelijkheid staat in artikel 16, eerste lid van de PW. Zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW doen zich voor als er een acute noodsituatie is en de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. Dit is vaste rechtspraak. [2] Een acute noodsituatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als een situatie levensbedreigend is of als blijvend ernstig geestelijk of lichamelijk letsel of invaliditeit daarvan het gevolg kan zijn. Een acute noodsituatie doet zich voor als het niet-verlenen van bijstand voor de betrokkene tot ernstige gevolgen leidt, met name voor diens gezondheid. De wetgever heeft bij het begrip ‘zeer dringende redenen’ gedacht aan een extreme situatie en heeft nadrukkelijk niet beoogd een algemene ontsnappingsclausule te bieden. Daarom moet het gaan om een schrijnende situatie waarvan het evident is dat weigering van bijstand zonder meer onaanvaardbaar is. Dit volgt uit eerdere rechtspraak. [3]
4.2.2.
Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW. De omstandigheid dat appellant al zijn spullen kwijt is geraakt bij de ontruiming van zijn woning, levert geen acute noodsituatie op die alleen door het verlenen van bijstand is te verhelpen.
4.3.
De beroepsgrond dat appellant recht op bijstand heeft voor twee keer drie maanden treft geen doel. Het dagelijks bestuur heeft weliswaar beleid over het verlenen van bijstand tijdens een (kortdurend) verblijf in detentie, maar dat beleid ziet slechts op aanvragen om bijzondere bijstand voor de doorbetaling van de vaste lasten. Het gaat hier om een aanvraag om bijzondere bijstand voor verhuiskosten, waar het genoemde beleid niet op van toepassing is. Zoals volgt uit 1.2 staat het besluit over de aanvraag van appellant om bijzondere bijstand voor de doorbetaling van zijn vaste lasten tijdens zijn detentie in rechte vast. De Raad komt dan ook niet toe aan beoordeling van het recht op bijzondere bijstand voor de kosten van de doorbetaling van de vaste lasten.
Overige beroepsgronden
4.4.1.
Ten aanzien van het beroep op de onschuldpresumptie wordt het volgende overwogen. Ter zitting bij de Raad heeft appellant uitgelegd dat hij met zijn beroep op de onschuldpresumptie doelt op de door het dagelijks bestuur gebruikte terminologie in het besluit van 1 juli 2020. Daar staat namelijk in dat appellant een gevangenisstraf uit zou zitten, terwijl dat helemaal niet klopt. Hij was toen namelijk nog niet veroordeeld.
4.4.2.
Het dagelijks bestuur heeft ter zitting bij de Raad erkend dat de in het besluit van 1 juli 2020 gebruikte terminologie onjuist is omdat appellant op dat moment inderdaad nog geen gevangenisstraf uitzat, maar in voorlopige hechtenis verbleef. Dit besluit staat echter in rechte vast en ligt in deze procedure niet ter beoordeling voor. Het voorgaande betekent ook niet dat de besluitvorming die wel ter beoordeling voorligt onrechtmatig is. Ook de vermelding van appellant zijn strafrechtelijke veroordeling in de aangevallen uitspraak, maakt het bestreden besluit niet onrechtmatig.
4.5.
De Raad is in het voorliggende geschil niet gebleken van de door appellant gestelde vooringenomenheid of discriminatie bij het dagelijks bestuur. Appellant heeft zijn standpunt hierover ook niet onderbouwd. Het beroep op schending van zijn privacy treft evenmin doel. Appellant heeft in dit verband aangevoerd dat het dagelijks bestuur beschikt over informatie waarover zij niet behoren te beschikken. De door appellant genoemde informatie heeft echter niets te maken met en is ook niet gebruikt in de onderhavige besluitvorming. De beroepsgrond valt dus buiten de omvang van het geding en kan daarom niet worden beoordeeld. De Raad begrijpt verder dat het voor appellant vervelend is dat het lang heeft geduurd voor het besluit van 2 december 2020 is genomen en dat hij het besluit pas na een klacht bij de Ombudsman heeft ontvangen. Maar ook dat betekent – gelet op wat hiervoor is overwogen – niet dat het bestreden besluit onrechtmatig is of dat appellant recht heeft op de gevraagde bijzondere bijstand.

Conclusie en gevolgen

5.1.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand voor verhuiskosten in stand blijft. Het verzoek tot veroordeling van het dagelijks bestuur tot vergoeding van schade wordt om die reden afgewezen.
5.2.
Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van N. van der Horn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 april 2024.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
(getekend) N. van der Horn

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 13 van de Participatiewet
1. Geen recht op bijstand heeft degene:
a. aan wie rechtens zijn vrijheid is ontnomen;
[…]
3. Het eerste lid, onderdeel a, is niet van toepassing op bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorieën personen waarbij tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel plaatsvindt buiten een penitentiaire inrichting, een instelling voor de verpleging van ter beschikking gestelden of een inrichting als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen. Het eerste lid, onderdelen a en b, is niet van toepassing op de persoon aan wie rechtens zijn vrijheid is ontnomen op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg, de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten of, voor zover het het recht op bijzondere bijstand betreft, na ontslag van alle rechtsvervolging, van artikel 37b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht of op de persoon die zich onttrekt aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsbenemende maatregel op grond van die artikelen.
[…]
Artikel 16 van de Participatiewet
1. Aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, kan het college, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van deze paragraaf, bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.
[…]
Artikel 8:88, van de Algemene wet bestuursrecht
1. De bestuursrechter is bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van:
a. een onrechtmatig besluit;
[…]

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 23 november 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO5771.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 17 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1028.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:985.