In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 7 augustus 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. A.B.B. Beelaard, en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door mr. E.F. de Roy van Zuydewijn. Eiser had zich op 31 juli 2012 ziek gemeld na een bedrijfsongeval en ontving vanaf 29 juli 2014 een WIA-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80 tot 100%. Na een verzoek van de ex-werkgever om herbeoordeling, heeft het Uwv op 20 maart 2023 vastgesteld dat het percentage niet wijzigde, maar in een later besluit op 27 december 2023 werd dit percentage aangepast naar 52,33% per 12 september 2022. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, stellende dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
De rechtbank heeft de zaak op 26 juni 2024 behandeld en beoordeeld of het Uwv de regels uit de wet correct heeft toegepast. De rechtbank oordeelde dat het Uwv de datum in geding correct heeft vastgesteld op 12 september 2022, de datum waarop de herbeoordeling door de werkgever is aangevraagd. Eiser betoogde dat het Uwv ten onrechte een lager percentage had vastgesteld, wat in strijd zou zijn met het verbod op reformatio in peius. De rechtbank oordeelde echter dat de heroverweging in bezwaar niet beperkt hoefde te zijn tot alleen de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid.
Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat het Uwv het arbeidsongeschiktheidspercentage van 52,33% per 12 september 2022 terecht had vastgesteld. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en hij kreeg geen griffierecht of proceskosten vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt op 7 augustus 2024.