ECLI:NL:RBMNE:2024:5390

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 augustus 2024
Publicatiedatum
11 september 2024
Zaaknummer
UTR 24/596
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 7 augustus 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. A.B.B. Beelaard, en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door mr. E.F. de Roy van Zuydewijn. Eiser had zich op 31 juli 2012 ziek gemeld na een bedrijfsongeval en ontving vanaf 29 juli 2014 een WIA-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80 tot 100%. Na een verzoek van de ex-werkgever om herbeoordeling, heeft het Uwv op 20 maart 2023 vastgesteld dat het percentage niet wijzigde, maar in een later besluit op 27 december 2023 werd dit percentage aangepast naar 52,33% per 12 september 2022. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, stellende dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.

De rechtbank heeft de zaak op 26 juni 2024 behandeld en beoordeeld of het Uwv de regels uit de wet correct heeft toegepast. De rechtbank oordeelde dat het Uwv de datum in geding correct heeft vastgesteld op 12 september 2022, de datum waarop de herbeoordeling door de werkgever is aangevraagd. Eiser betoogde dat het Uwv ten onrechte een lager percentage had vastgesteld, wat in strijd zou zijn met het verbod op reformatio in peius. De rechtbank oordeelde echter dat de heroverweging in bezwaar niet beperkt hoefde te zijn tot alleen de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid.

Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat het Uwv het arbeidsongeschiktheidspercentage van 52,33% per 12 september 2022 terecht had vastgesteld. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en hij kreeg geen griffierecht of proceskosten vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt op 7 augustus 2024.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/596

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.B.B. Beelaard),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. E.F. de Roy van Zuydewijn).

Inleiding

Eiser werkte als [functie] voor gemiddeld 40 uur per week. Op 31 juli 2012 heeft hij zich voor dit werk ziek gemeld vanwege gezondheidsklachten als gevolg van een bedrijfsongeval. Na twee jaar ziekte heeft het Uwv aan eiser per 29 juli 2014 een arbeidsongeschiktheidsuitkering toegekend op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA). De uitkering was gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% op arbeidskundige gronden.
Op 12 september 2022 heeft de ex-werkgever van eiser het Uwv verzocht om een herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiser. Naar aanleiding hiervan heeft er een medisch en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Dit heeft geleid tot het primaire besluit van 20 maart 2023, waarbij het Uwv heeft vastgesteld dat het arbeidsongeschiktheidspercentage niet wijzigt.
Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt, omdat hij vindt dat zijn arbeidsongeschiktheid duurzaam is en daarom recht heeft op een IVA-uitkering. Met het besluit van 27 december 2023 (het bestreden besluit) heeft het Uwv dat bezwaar ongegrond verklaard. Wel is het arbeidsongeschiktheidspercentage gewijzigd naar 52,33% per 12 september 2022. Hierdoor wijzigt de hoogte van eisers WIA-uitkering vanaf 1 januari 2026.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 26 juni 2024 op zitting behandeld. Eiser was daarbij aanwezig, samen met zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Waar gaat het in deze zaak over?

1. Deze zaak gaat over de vaststelling van het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser. Volgens het Uwv is het arbeidsongeschiktheidspercentage juist vastgesteld op 52,33%. Eiser is het hier niet mee eens en vindt dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Aan de hand van wat partijen naar voren hebben gebracht, zal de rechtbank beoordelen of het Uwv het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser juist heeft vastgesteld.

Hoe toetst de rechtbank?

2. De rechtbank moet bekijken of het Uwv de regels uit de wet goed heeft toegepast. Daarbij is het zo dat het Uwv dit soort besluiten mag baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen:
- de rapporten moeten op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
- ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten, en
- de conclusies moeten voldoende begrijpelijk zijn.
3. Verder is het zo dat degene die het niet eens is met het oordeel van een verzekeringsarts dat moet onderbouwen met medische stukken. Bij de rechtbank werken namelijk geen artsen en de rechtbank kan zelf dus niet zomaar zeggen dat een verzekeringsarts een onjuiste medische conclusie heeft getrokken. Dit betekent dat hoe iemand zich zelf voelt zonder dat daar een medische onderbouwing van is, niet genoeg is om bij de rechtbank gelijk te krijgen.

Wat is het oordeel van de rechtbank?

Wat is de datum in geding?
4. Partijen verschillen allereerst van mening over wat de datum in geding is, oftewel per welke datum de medische toestand van eiser moet worden beoordeeld. Eiser vindt dat de datum van het primaire besluit van 20 maart 2023 als datum in geding heeft te gelden. Het Uwv stelt dat de datum in geding 12 september 2022 is, de datum waarop de werkgever een herbeoordeling heeft gevraagd.
5. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv op juiste gronden de datum in geding heeft vastgesteld op 12 september 2022. Het verzoek van de werkgever van 12 september 2022 aan het Uwv was erop gericht om een herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser te verrichten, in het bijzonder de duurzaamheid daarvan. De hoofdregel in een situatie als deze is dat de datum in geding de datum is per wanneer het verzoek om herbeoordeling is gedaan en de eventuele IVA-uitkering zou kunnen in gaan, tenzij de aanvrager een aannemelijke eerdere datum heeft doorgegeven of de verzekeringsarts zelf een aannemelijke datum kan aanwijzen voor het eventueel ontstaan van de volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. [1] De rechtbank stelt vast dat de werkgever in haar herbeoordelingsverzoek geen specifieke ingangsdatum heeft genoemd. Een eerdere of andere datum ligt in deze zaak niet voor. Het Uwv heeft dus terecht aangesloten bij de datum van het herbeoordelingsverzoek als de datum waarop de medische situatie van eiser moet worden beoordeeld. De rechtbank zal dan ook bij de verdere beoordeling van het geschil uitgaan van 12 september 2022 als de datum in geding.
Is er sprake van strijd met het verbod op reformatio in peius?
6. Eiser vindt dat het Uwv ten onrechte na zijn bezwaar een lager arbeidsongeschiktheidspercentage heeft vastgesteld. Dit is volgens eiser in strijd met het verbod op reformatio in peius. Op de zitting heeft eiser daarbij toegelicht dat het uitgangspunt is dat het Uwv op de grondslag van het bezwaar moet overgaan tot een heroverweging van het bestreden besluit en dat dit niet mag leiden tot een nadeliger uitkomst voor eiser ten opzichte van de situatie dat hij geen bezwaar zou hebben gemaakt. Eisers bezwaar tegen het primaire besluit was erop gericht om hem in aanmerking te brengen voor een IVA-uitkering. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens in het kader van de heroverweging ten onrechte ook de door de primaire verzekeringsarts aangenomen beperkingen beoordeeld en herzien en een arbeidskundige beoordeling laten plaatsvinden. Hiermee is de heroverweging niet op de grondslag van het bezwaar verricht. Dit betekent volgens eiser dat het het Uwv niet is toegestaan het arbeidsongeschiktheidspercentage te verlagen tot een datum die voor het primaire besluit van 20 maart 2023 is gelegen.
7. Deze beroepsgrond slaagt niet. Daarbij overweegt de rechtbank dat het uit de memorie van toelichting bij artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht volgt dat de heroverweging in bezwaar plaatsvindt aan de hand van een minder strikt grondenstelsel dan het grondenstelsel dat geldt voor de bestuursrechter. [2] De heroverweging in bezwaar is alleen in die zin beperkt dat onderdelen van het bestreden besluit die geheel los van het aangevoerde bezwaar staan, in beginsel buiten beschouwing blijven en dat er een verbod van reformatio in peius geldt. Een besluit op grond van de Wet WIA zoals dat hier aan de orde is, kent één ondeelbaar rechtsgevolg. Het gaat om toekenning van een uitkering met inachtneming van een bepaald arbeidsongeschiktheidspercentage, dan wel om weigering van een uitkering. Zo’n besluit is dus niet op te delen in van elkaar te onderscheiden besluitonderdelen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de CRvB van 21 augustus 2019. [3]
8. Ook het verbod van reformatio in peius maakt niet dat de heroverweging in dit geval beperkt had moeten worden tot een oordeel over het duurzame karakter van de arbeidsongeschiktheid. Het is vaste rechtspraak dat een in de bezwaarfase vastgestelde verslechtering van de rechtspositie per toekomende datum mag worden geëffectueerd, indien het Uwv ook los van het ingediende bezwaar bevoegd is de uitkering van de verzekerde per een toekomende datum in te trekken of te verlagen op de grond dat hij of zij niet (langer) of minder arbeidsongeschikt is. [4] In dit geval is met het bestreden besluit een wijziging van eisers rechtspositie ontstaan, omdat voor hem een inkomenseis zal gelden terwijl dat niet het geval zou zijn geweest als hij geen bezwaar zou hebben gemaakt. Deze verslechtering van eisers rechtspositie gaat echter pas in met ingang van 1 januari 2026. De inkomenseis heeft dus pas gevolgen per toekomende datum. Het op deze wijze laten ingaan van een verslechtering is dus niet in strijd met het genoemde verbod.
Is het arbeidsongeschiktheidspercentage juist beoordeeld?
9. De rechtbank stelt in dit kader vast dat in beroep alleen arbeidskundige gronden zijn ingediend. Eiser heeft op de zitting desgevraagd bevestigd dat de inhoudelijke medische beoordeling niet ter discussie staat. In deze uitspraak blijft daarom de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep verrichte medische beoordeling onbesproken. De rechtbank zal hierna beoordelen of de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit juist is.
10. Eiser stelt dat het maatmaninkomen onjuist is geïndexeerd. Bij een hernieuwde vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van artikel 8, tweede lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (het Schattingsbesluit) moet worden geïndexeerd naar de datum van het onderzoek door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op 8 november 2023. Dit heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep niet onderkend.
11. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het maatmanloon naar het beoordelingsmoment 12 september 2022 geïndexeerd. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om te oordelen dat dit onjuist is geweest. Artikel 8, tweede lid, van het Schattingsbesluit ziet op gevallen waarbij sprake is van een hernieuwde vaststelling, een heropening, een herleving of een herziening van de uitkering na een eerste beoordeling. In deze zaak is geen sprake geweest van een hernieuwde vaststelling van de uitkering (ten opzichte van de beoordeling door de primaire arbeidsdeskundige) en daarmee dus ook geen nieuw arbeidskundig onderzoek zoals bedoeld in genoemd artikel. In deze zaak is sprake van een heroverweging van de WIA-uitkering. Weliswaar is naar aanleiding van de gewijzigde FML in bezwaar een nieuwe functieduiding opgesteld, maar er is steeds uitgegaan van de beoordeling van het arbeidsongeschiktheidspercentage op de datum in geding 12 september 2022. Artikel 8, tweede lid, van het Schattingsbesluit is dan ook niet van toepassing op deze situatie.
12. Op de zitting heeft eiser de beroepsgrond dat de functie Productiemedewerker industrie ongeschikt is vanwege de beheersing van de Engelse taal ingetrokken. Deze grond zal de rechtbank dan ook niet verder bespreken.
13. Over de geselecteerde functies Huishoudelijk medeweker gebouwen en Medewerker tuinbouw stelt eiser dat deze functies ongeschikt zijn, omdat deze functies zijn belastbaarheid overschrijden. Volgens eiser is de functie Huishoudelijk medewerker niet geschikt vanwege zijn beperking op het staan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangegeven dat eiser zo nodig gedurende de helft van de werkdag (ongeveer 4 uur) kan staan, mits verspreid over de werkdag. In deze functie is geen sprake van een verspreiding van het staan over de werkdag. De arbeid moet gedurende 4 uur per dag aaneengesloten worden verricht. De totale duur van het staan (3 van de 4 uur aaneengesloten werken) overschrijdt daarmee de toegestane belastbaarheid. Daarbij komt dat de functiebeschrijving duidt op de aanwezigheid van een deadline of productiepiek doordat bepaalde werkzaamheden vóór 8.00 uur klaar moeten zijn. De functie Medewerker tuinbouw is volgens eiser niet geschikt, omdat sprake is van een hoog handelingstempo. Daarnaast moet er gedurende de gehele werktijd worden gestaan en gelopen. De werkzaamheden worden achtereen uitgevoerd, dus niet verspreid over de dag, waarbij telkens in één pad circa 50 minuten staand bloemen worden geplukt. Het totaal 4 uur staan in de ochtend overschrijdt daarmee de toegestane belastbaarheid, waarbij het staan is beperkt tot maximaal een half uur achtereen en ongeveer 4 uur per dag, verspreid over de werkdag. Verder had de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep moeten toelichten of het werken aan de sorteer- en bundelmachine gezien kan worden als werken aan gevaarlijke machines.
14. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om te oordelen dat de geselecteerde functies voor hem niet geschikt zijn. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 8 november 2023 drie functies geselecteerd op basis van de gewijzigde FML van 24 oktober 2023. Waar in de FML beperkingen zijn aangenomen, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat de geselecteerde functies de aangenomen beperkingen niet overschrijden. In reactie op de beroepsgronden van eiser heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 4 maart 2024 toegelicht dat de huishoudelijk medewerker 3 van de 4 te werken uren in staande houding werkt (afgewisseld met lopen) en de medewerker bloemzaadproductie werkt eveneens 3 van de 4 te werken uren in staande houding (afgewisseld met zitten en lopen). De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft hierover overlegd met de verzekeringsarts bezwaar en beroep die heeft aangegeven dat de belastbaarheid voor staan in eerste instantie wordt aangegeven als ware eiser hele dagen belastbaar is. In die situatie moet de belasting worden verspreid over de (volledige) dag, maar met de aanvullende urenbeperking waarbij na een werkdag van 4 uur recuperatie mogelijk is blijft de totaalbelasting (ook met minder afwisseling) binnen de mogelijkheden. Verder blijft de belasting in de functie Huishoudelijk medewerker binnen de aangegeven mogelijkheden op het punt van het handelingstempo, omdat er sprake is van eenvoudige, routinematige productie werkzaamheden. De rechtbank oordeelt dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hiermee voldoende heeft gemotiveerd dat de functies Huishoudelijk medewerker en Medewerker tuinbouw passen bij de vastgestelde belastbaarheid van eiser. In wat eiser hiertegen op de zitting naar voren heeft gebracht, ziet de rechtbank geen reden om aan de conclusies van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep te twijfelen.
15. De rechtbank overweegt verder dat de functies zijn geselecteerd met behulp van het claimbeoordelings- en borgingssysteem (CBBS). Zoals blijkt uit de Resultaat functiebeoordeling heeft het CBBS voor de functies Huishoudelijk medewerker en Medewerker tuinbouw geen signaleringen gegeven op de beperkingen van eiser in de FML voor deadlines en productiepieken (item 1.8.4) en gevaarlijke machines (item 1.8.6). Dat betekent dat er geen sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid op deze punten en dat een nadere motivering niet hoeft te worden gegeven. Dat geldt ook voor de stelling van eiser dat in de functie van Medewerker tuinbouw in één pad 50 minuten staand bloemen moeten worden geplukt. Uit de functiebeschrijving blijkt niet dat het plukken
staandmoet gebeuren en de functie geeft ook geen signalering op dit punt. Het is vaste rechtspraak van de CRvB dat van de juistheid van de gegevens in het CBBS kan worden uitgegaan, tenzij deze voldoende gemotiveerd worden bestreden dan wel de rechter zelf twijfelt aan de juistheid van deze gegevens. [5] Een dergelijke situatie doet zich hier niet voor.

Conclusie en gevolgen

16. De rechtbank komt tot de conclusie dat het Uwv het arbeidsongeschiktheidspercentage juist heeft vastgesteld op 52,33% per 12 september 2022. Dat betekent dat het beroep van eiser ongegrond is. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Azmi, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2024.
griffier
rechter
De griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 1 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1244 r.o. 4.4 en van 19 april 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:722, r.o. 4.3.
2.Kamerstukken II, 1988-1989, 21 221, nr. 3, p. 153-154.
4.Zie de hiervoor genoemde uitspraak van de CRvB, ECLI:NL:CRVB:2019:2783, r.o. 4.4.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 20 februari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:236.