13.1De rechtbank is het met het college eens, dat in de brief van 22 september 2023 geen uitdrukkelijk verzoek om een langere termijn voor overlegging van informatie te valt te lezen. De opmerking in de brief dat de gestelde termijn van maximaal twee weken veel te kort is, kan niet worden gezien als een uitdrukkelijk verzoek om een langere termijn te krijgen. Zeker niet wanneer de rest van de uitvoerige brief in aanmerking wordt genomen, waarin eiser uiteengezet dat een nieuwe beslissing op bezwaar niet alsnog een buiten behandeling laten kan inhouden en hij het college uitdrukkelijk verzoekt op de aanvraag inhoudelijk en tijdig te beslissen dan wel te bewerkstelligen dat deze daartoe aan de juiste ambtenaar wordt voorgelicht.
14. De rechtbank is van oordeel dat het college in redelijkheid de aanvraag van eiser buiten behandeling heeft kunnen stellen. Het beroep is dus ongegrond. Eiser heeft geen recht op een proceskostenveroordeling of terugbetaling van griffierecht.
Immateriële schadevergoeding
15. Eiser heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding
van de redelijke termijn. Vanwege dit verzoek is de Staat der Nederlanden na sluiting van het
onderzoek aangemerkt als partij in deze zaken. De (rechtsvoorganger van de) minister voor
Justitie en Veiligheid voert het beleid dat hij in dit soort zaken geen verweer voert. De
rechtbank heeft het onderzoek daarom niet heropend.
16. Eiser heeft een bezwaarschrift ingediend op 29 oktober 2020. In de uitspraak van 17 augustus 2023 heeft de rechtbank vastgesteld dat de redelijke termijn is overschreden met ruim 9 maanden en het college in verband daarmee veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser van € 1000,-.
17. Vanaf de uitspraak van de rechtbank van 17 augustus 2023 tot aan de uitspraak van heden is een termijn van ruim 11 maanden verstreken. Eiser heeft daarom, uitgaande van
€ 500,- per overschrijding per half jaar, recht op een schadevergoeding van € 1.000,-.
18. Bij de toerekening van deze termijnoverschrijding en de daarvoor toe te kennen schadevergoeding hanteert de rechtbank de volgende uitgangspunten.
Als een zaak na een eerdere vernietiging opnieuw aan de rechter wordt voorgelegd, wordt de overschrijding van de redelijke termijn in beginsel volledig toegerekend aan het bestuursorgaan, tenzij in de rechterlijke fase de redelijke behandelingsduur is overschreden. De redelijke behandelingsduur in beroep is niet overschreden als deze niet langer dan anderhalf jaar vanaf het instellen van het beroep heeft geduurd. Het beroep is ingesteld op 14 november 2023, zodat aan de zijde van de rechtbank geen sprake is van een overschrijding van een redelijke behandelingsduur. Het college is daarom de volledige schadevergoeding van € 1000,- aan eiser verschuldigd.
19. Omdat het beroep van eiser tegen het bestreden besluit ongegrond is en eisers verzoek om schadevergoeding pas op 1 juli 2024 door de rechtbank is ontvangen, bestaat er geen aanleiding tot veroordeling van het college in het door eiser betaalde griffierecht. De rechtbank verwijst hiervoor naar het arrest van de Hoge Raad van 31 mei 2024.
20. Daarnaast heeft eiser verzocht om vergoeding van proceskosten. Voor dit verzoek sluit de rechtbank ook aan bij het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad. Het verzoek telt voor 1 punt met een waarde van € 875,-. De rechtbank hanteert een wegingsfactor 0,25. Dit betekent dat eiser recht heeft op een proceskostenvergoeding van € 218,75.