ECLI:NL:RBMNE:2024:5118

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 augustus 2024
Publicatiedatum
26 augustus 2024
Zaaknummer
23/5558
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de vergunningaanvraag voor het gedeeltelijk vervangen van een pand en de noodzaak van aanvullende informatie

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 1 augustus 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, eigenaar van een pand in [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Eiser had op 13 mei 2020 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het gedeeltelijk vervangen en/of vernieuwen van de achterkant van zijn pand. Het college heeft de aanvraag buiten behandeling gesteld, omdat eiser niet als belanghebbende werd aangemerkt en de gevraagde gegevens ontbraken. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college verklaarde het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank, die op 17 augustus 2023 het college heeft opgedragen om een nieuw besluit te nemen. Het college heeft op 18 oktober 2023 opnieuw de aanvraag buiten behandeling gesteld, wat heeft geleid tot het huidige beroep.

De rechtbank oordeelt dat het college zich in redelijkheid op het standpunt mocht stellen dat de gevraagde aanvullende informatie noodzakelijk was voor de beoordeling van de aanvraag. De rechtbank overweegt dat het college bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen, ook al was eerder medegedeeld dat de aanvraag compleet was. De rechtbank concludeert dat de aanvraag niet kan worden beoordeeld zonder de gevraagde gegevens en dat het college in redelijkheid heeft gehandeld. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, maar eiser heeft recht op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, vastgesteld op € 1.000,-, en een proceskostenvergoeding van € 218,75.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/5558

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 augustus 2024 in de zaak tussen

1.a

[eiser], te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. T. van der Weijde),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. drs. H. van Gellekom).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
de Staat der Nederlanden(de minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.

Inleiding

Eiser is eigenaar van het pand aan de [adres 1] in [woonplaats] . Eiser heeft op 13 mei 2020 het college verzocht om een omgevingsvergunning te verlenen voor het gedeeltelijk vervangen en/of vernieuwen van de achterkant van het pand aan de [adres 1] in [woonplaats] . In een brief van 17 september 2020 heeft het college aan eiser meegedeeld dat zijn aanvraag niet als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden aangemerkt en het verzoek buiten behandeling wordt gelaten. Volgens het college is eiser geen belanghebbende, omdat het aannemelijk is dat het bouwplan, bij ontbreken van toestemming van de eigenaar van het naastgelegen pand aan de [adres 2] om een mandelige muur op de begane grond op te richten, niet kan worden verwezenlijkt.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de brief van 17 september 2020. Omdat een beslissing op dit bezwaar uitbleef, heeft eiser beroep bij de rechtbank ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit. Nadat de rechtbank zich onbevoegd had verklaard, heeft eiser hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) ingesteld. In de uitspraak van 15 juni 2022 heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen zes weken na de verzending van de uitspraak een besluit op het bezwaar van eiser te nemen. [1]
Bij besluit van 10 augustus 2022 heeft het college het bezwaar van eiser tegen de buitenbehandelingstelling van zijn aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het gedeeltelijk vervangen/vernieuwen van de achterkant van het pand aan de [adres 1] in [woonplaats] kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar niet is gericht tegen een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Daaraan heeft het college dezelfde motivering ten grondslag gelegd als aan de buitenbehandelingstelling.
In andere beroepszaken van eiser heeft de Afdeling in uitspraken van 29 maart 2023 [2] en
3 mei 2023 [3] overwogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het ontbreken van toestemming van de eigenaar van het naastgelegen pand voor het reconstrueren van een mandelige keldermuur betekent dat aannemelijk is gemaakt dat de bouwplannen van eiser niet kunnen worden verwezenlijkt.
Op 17 augustus 2023 heeft de rechtbank uitspraak gedaan [4] op het door eiser ingestelde beroep tegen het besluit van 10 augustus 2022. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het besluit van 10 augustus 2022 vernietigd. De rechtbank heeft het college opgedragen om met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar te nemen.
Op 8 september 2023 heeft het college eiser verzocht om aanvullende informatie aan te leveren. Eiser heeft op 22 september 2023 hierop gereageerd.
Bij besluit van 18 oktober 2023 (het bestreden besluit) heeft het college de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het gedeeltelijk vervangen en/of vernieuwen van de achterkant van het pand aan de [adres 1] in [woonplaats] aangemerkt als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb, maar deze aanvraag op grond van artikel 4:5, eerste lid, onder c, van de Awb buiten behandeling gesteld.
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2024. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Deze werd vergezeld door [A] .

Overwegingen

Overgangsrecht
1. Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat voor die datum de aanvraag om omgevingsvergunningen is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
Standpunten van partijen
2. Het college stelt zich op het standpunt dat de gevraagde aanvullende informatie niet is aangeleverd. Het college leest in de brief 22 september 2023 geen verzoek om de aanlevertermijn te verlengen. Bij ontbreken van de gevraagde gegevens kon het college niet overgaan tot een inhoudelijke behandeling van de aanvraag. Het college heeft daarom de aanvraag op grond van artikel 4:5, eerste lid, onder c, van de Awb, buiten behandeling gesteld. Het college meent dat hij daartoe nog steeds bevoegd is, ook al is op 6 juli 2020 aan eiser meegedeeld dat zijn aanvraag compleet was. Volgens het college is namelijk sprake van gewijzigde omstandigheden sinds de buitenbehandelingstelling van de aanvraag in 2020. Zo al sprake zou zijn van een toezegging met de brief van 6 juli 2020, vindt het college dat deze niet hoeft te worden nagekomen. Er zijn zwaarwegende belangen, te weten gewijzigde omstandigheden en inzichten, die aan honorering van de vermeende gewekte verwachtingen in de weg staan, bijvoorbeeld strijd met de wet en belangen van derden. De genoemde belangen wegen volgens het college zwaarder dan het belang van eiser bij nakoming van een vermeende toezegging.
3. Eiser is het hier niet mee eens. Allereerst had het college uit de zienswijze van eiser van 22 september 2023 kunnen afleiden dat eiser uitstel wilde voor het indienen van de stukken. Volgens eiser was een uitdrukkelijk uitstelverzoek volstrekt overbodig.
Verder wijst eiser erop dat het college met de brief van 6 juli 2020 aan hem heeft meegedeeld dat de aanvraag voldoet aan de indieningsvereisten van de Regeling Omgevingsrecht (Mor) en in behandeling is genomen. Eiser ziet dit als een toezegging. De rechtszekerheid brengt mee dat dit bij de verdere behandeling van de aanvraag een gegeven is. Eiser doet in dit verband ook een beroep op het vertrouwensbeginsel. Dat hiermee een toezegging is gedaan, leidt eiser ook af uit het “concept”-besluit van 15 september 2020, waarin de aanvraag wordt gehonoreerd. Volgens eiser is ook geen sprake van gewijzigde omstandigheden.
Afgezien van het voorgaande is de opgevraagde informatie niet noodzakelijk om de aanvraag inhoudelijk te kunnen beoordelen. Ook had eiser aan eerdere correspondentie met het college het gerechtvaardigd vertrouwen mogen ontlenen dat een flora- en faunatoets in het centrum van [woonplaats] niet aan de orde is.
Wat vindt de rechtbank?
4. De rechtbank stelt allereerst vast dat het college in het verweerschrift heeft aangegeven dat hij niet langer het ontbreken van een quickscan flora- en fauna aan de buitenbehandelingstelling van de aanvraag ten grondslag legt. De rechtbank zal daarom hierna niet ingaan op de beroepsgrond van eiser die daarover gaat.
Noodzakelijkheid van de opgevraagde informatie
5. Volgens artikel 4:5, eerste lid, onder c, van de Awb kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling [5] dat het bestuursorgaan beoordelingsruimte heeft bij de beoordeling of voldoende gegevens zijn overgelegd voor de inhoudelijke behandeling van een aanvraag. Dit betekent dat de toetsing door de bestuursrechter zich beperkt tot de vraag of het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de overgelegde gegevens niet voldoende waren om een besluit te kunnen nemen op de aanvraag.
6. Het college heeft in de brief van 8 september 2023 gevraagd om ter voldoening aan de indieningsvereisten uit de Mor de volgende informatie te verschaffen:
De juiste tekeningen van de bestaande toestand. De bouwkundige tekeningen van de uitbreiding van de kelder onder de aanbouw op de begane grond van de bestaande en nieuwe toestand ontbreken. De omschrijving van de aanvraag dient hierop te worden aangepast.
Voor de toets aan het Bouwbesluit 2012: er ontbreken detailtekeningen van de aansluitingen van de bestaande bebouwing met de nieuwe bebouwing. Er ontbreken in de aanvraag duidelijke bouwtekeningen (bestaand en nieuw). Tevens ontbreekt een (detail)tekening van het nieuw te plaatsen hekwerk. De tekening moet ook voorzien zijn van de benodigde maatvoering.
De brand- en rookcompartimentering (WBDBO) aan alle zijden van de woning is niet duidelijk aangegeven op de tekeningen.
Tekening en berekening van daglichttoetreding van de verblijfsruimten.
Principe tekeningen en berekeningen van de constructie inclusief de geotechnische informatie. De aangeleverde principe tekeningen en omschrijving van de constructie zijn niet volledig. De uitbreiding van de woning is over alle bouwlagen (incl. kelder) terwijl voor de constructie alleen de tweede verdiepingsvloer is getekend.
Uit het oogpunt van het voorkomen van onveilige situaties en het beperken van hinder tijdens het bouwen: een veiligheidsplan als bedoeld in artikel 8.7 Bouwbesluit 2012, nader gespecificeerd in een [woonplaats] Bouwveiligheidsplan.
(vervallen volgens verweerschrift)
Gegevens over een bestaande erfdienstbaarheid met belemmeringen en eisers reactie hierop.
Een nadere duiding van de opgegeven bouwkosten. Het gaat hier om de totale uitbreiding van de woning, inclusief de uitbreiding van de kelder.
7. De rechtbank stelt vast dat de gevraagde gegevens grotendeels zijn te herleiden tot de indieningsvereisten van de Mor. Het college heeft in zijn informatieverzoek duidelijk aangegeven waarom die informatie nog nodig is. Het college heeft blijkbaar meerdere onvolledigheden en onjuistheden in de overgelegde tekeningen geconstateerd. Het college kon dan ook in redelijkheid volledige en juiste tekeningen nodig vinden voor het naar behoren kunnen beoordelen van de aanvraag. Ook kon het college in redelijkheid een veiligheidsplan en een nader duiding van de opgegeven bouwkosten, inclusief de kennelijk niet eerder meegerekende uitbreiding van de kelder nodig vinden voor de beoordeling. Wat betreft de gegevens over de erfdienstbaarheid constateert de rechtbank dat dit geen gegevens zijn die op grond van de Mor bij de aanvraag moeten worden gevoegd. Dit laat echter onverlet dat het college deze informatie noodzakelijk mocht vinden voor de beoordeling van de aanvraag, nu een erfdienstbaarheid een evidente privaatrechtelijke belemmering zou kunnen zijn op grond waarvan het college de omgevingsvergunning wellicht zou moeten weigeren.
8. Voor zover eiser stelt dat het college al (deels) over de gevraagde informatie beschikte en deze daarom niet bij hem mocht opvragen, overweegt de rechtbank het volgende. In dit geval beschikt het college wellicht over bepaalde bouwgegevens voor het uitvoeren van de last onder bestuursdwang ten aanzien van de mandelige keldermuur, maar die gegevens zien niet op de in deze procedure aan de orde zijnde bouwwerkzaamheden. Het college mocht dan ook van eiser vragen om deze informatie bij de huidige aanvraag te verstrekken.
9. Eiser voert ook aan dat verdere constructieve gegevens niet nodig zijn en dat zijn bouwplan juist voorziet in een verbeterde constructie van de achtergevel. De rechtbank overweegt daarover dat eiser deze stelling niet heeft onderbouwd met de benodigde constructieve gegevens. Het college kon dan ook in redelijkheid tot de conclusie komen dat hij, zonder de benodigde gegevens, niet kon beoordelen of het aannemelijk is dat het bouwplan aan het Bouwbesluit 2012 voldoet.
Eiser beroept zich verder op artikel 2.7 van de Mor. Op grond van dit artikel hoeven gegevens normaliter pas uiterlijk drie weken voor de aanvang van de werkzaamheden te worden ingediend. De rechtbank merkt hierover op dat artikel 2.7 van de Mor gaat over latere aanlevering van gegevens indien de aanvrager daarom heeft verzocht. Niet gesteld of gebleken dat eiser een dergelijk verzoek heeft gedaan. Verder kent het artikel belangrijke uitzonderingen. Zo geldt het uitstel niet voor de hoofdlijn van de constructie en het constructie-principes en tekeningen en berekeningen waaruit het constructieprincipe voor de nieuwe en, voor zover daarvan sprake is, voor de bestaande situatie.
10. Concluderend is de rechtbank is van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt mocht stellen dat de in de brief van 8 september 2023 gevraagde gegevens noodzakelijk waren voor de beoordeling van de aanvraag.
Betekenis van de brief van 6 juli 2020
11. De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of het college, ondanks de mededeling in de brief van 6 juli 2020, de aanvraag buiten behandeling mocht stellen wegens het niet overleggen van de gevraagde gegevens. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en legt dat hierna verder uit.
12. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling [6] , dat in geval van vernietiging van een besluit door de bestuursrechter het aan het bevoegd gezag in beginsel vrij staat om bij het opnieuw in de zaak voorzien terug te vallen op de procedure die aan het besluit ten grondslag lag, dan wel de gehele procedure opnieuw te doorlopen. Een redelijke uitleg van deze jurisprudentie brengt met zich mee dat het college de procedure vanaf de initiële aanvraag opnieuw mag doorlopen en aanvullende informatie mag en kan opvragen en daarmee het gestelde in de brief van 6 juli 2020 kan doorbreken. Een aanvraag voor een omgevingsvergunning moet immers actueel zijn. Het bestuursorgaan kan en moet dus met gewijzigde omstandigheden rekening houden, en daarmee samenhangende gegevens die noodzakelijk zijn voor een inhoudelijke beoordeling van de aanvraag zo nodig opvragen. Zonder die gegevens kan namelijk niet worden beoordeeld of voldoende aannemelijk is dat het bouwplan aan het Bouwbesluit voldoet. De rechtbank kan het college erin volgen dat sprake is van gewijzigde omstandigheden sinds de brief van 6 juli 2020 die gevolgen hebben voor de beoordeling van de vergunningaanvraag. Zo zijn door omwonenden zienswijzen ingediend, die tot een indringendere beoordeling van de aanvraag en overgelegde stukken hebben geleid. Daaruit is gebleken dat de aanvraag nog veel onvolledigheden en onjuistheden bevat. Het college heeft dan ook aanvullende informatie bij eiser mogen opvragen.
Redelijke termijn voor overleggen informatie? Verlengingsverzoek gedaan?
13. De rechtbank is van oordeel dat het college er in redelijkheid van uit mocht gaan dat het voor eiser mogelijk was om binnen twee weken de gevraagde informatie over te leggen. Het college heeft erop gewezen -en door eiser is niet betwist- dat eiser in eerdere procedures geen problemen heeft gehad met een termijn van twee weken voor aanvullende gegevens. Voor zover dit toch niet haalbaar was voor eiser, had het op zijn weg gelegen om bij het college gemotiveerd om verlenging van de termijn te verzoeken. Dat heeft eiser niet gedaan.
13.1
De rechtbank is het met het college eens, dat in de brief van 22 september 2023 geen uitdrukkelijk verzoek om een langere termijn voor overlegging van informatie te valt te lezen. De opmerking in de brief dat de gestelde termijn van maximaal twee weken veel te kort is, kan niet worden gezien als een uitdrukkelijk verzoek om een langere termijn te krijgen. Zeker niet wanneer de rest van de uitvoerige brief in aanmerking wordt genomen, waarin eiser uiteengezet dat een nieuwe beslissing op bezwaar niet alsnog een buiten behandeling laten kan inhouden en hij het college uitdrukkelijk verzoekt op de aanvraag inhoudelijk en tijdig te beslissen dan wel te bewerkstelligen dat deze daartoe aan de juiste ambtenaar wordt voorgelicht.
Conclusie
14. De rechtbank is van oordeel dat het college in redelijkheid de aanvraag van eiser buiten behandeling heeft kunnen stellen. Het beroep is dus ongegrond. Eiser heeft geen recht op een proceskostenveroordeling of terugbetaling van griffierecht.
Immateriële schadevergoeding
15. Eiser heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding
van de redelijke termijn. Vanwege dit verzoek is de Staat der Nederlanden na sluiting van het
onderzoek aangemerkt als partij in deze zaken. De (rechtsvoorganger van de) minister voor
Justitie en Veiligheid voert het beleid dat hij in dit soort zaken geen verweer voert [7] . De
rechtbank heeft het onderzoek daarom niet heropend.
16. Eiser heeft een bezwaarschrift ingediend op 29 oktober 2020. In de uitspraak van 17 augustus 2023 heeft de rechtbank vastgesteld dat de redelijke termijn is overschreden met ruim 9 maanden en het college in verband daarmee veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser van € 1000,-.
17. Vanaf de uitspraak van de rechtbank van 17 augustus 2023 tot aan de uitspraak van heden is een termijn van ruim 11 maanden verstreken. Eiser heeft daarom, uitgaande van
€ 500,- per overschrijding per half jaar, recht op een schadevergoeding van € 1.000,-.
18. Bij de toerekening van deze termijnoverschrijding en de daarvoor toe te kennen schadevergoeding hanteert de rechtbank de volgende uitgangspunten. [8]
Als een zaak na een eerdere vernietiging opnieuw aan de rechter wordt voorgelegd, wordt de overschrijding van de redelijke termijn in beginsel volledig toegerekend aan het bestuursorgaan, tenzij in de rechterlijke fase de redelijke behandelingsduur is overschreden. De redelijke behandelingsduur in beroep is niet overschreden als deze niet langer dan anderhalf jaar vanaf het instellen van het beroep heeft geduurd. Het beroep is ingesteld op 14 november 2023, zodat aan de zijde van de rechtbank geen sprake is van een overschrijding van een redelijke behandelingsduur. Het college is daarom de volledige schadevergoeding van € 1000,- aan eiser verschuldigd.
19. Omdat het beroep van eiser tegen het bestreden besluit ongegrond is en eisers verzoek om schadevergoeding pas op 1 juli 2024 door de rechtbank is ontvangen, bestaat er geen aanleiding tot veroordeling van het college in het door eiser betaalde griffierecht. De rechtbank verwijst hiervoor naar het arrest van de Hoge Raad van 31 mei 2024. [9]
20. Daarnaast heeft eiser verzocht om vergoeding van proceskosten. Voor dit verzoek sluit de rechtbank ook aan bij het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad. Het verzoek telt voor 1 punt met een waarde van € 875,-. De rechtbank hanteert een wegingsfactor 0,25. Dit betekent dat eiser recht heeft op een proceskostenvergoeding van € 218,75.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroepen ongegrond;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 1.000,- aan schadevergoeding aan eiser;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 218,75 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Belhadi, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2024.
de griffier is verhinderd om
de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

3.ECLI:RVS:2023:1593
5.Bijvoorbeeld de uitspraak van 9 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1203.
6.Uitspraken van 8 september 2010 en 31 juli 2013 (ECLI:NL:RVS:2010:BN6149 en ECLI:NL:RVS:2013:526
7.Beleidsregel van de minister van Veiligheid en Justitie van 8 juli 2014, nr. 436935.
8.Uitspraak van de Afdeling van 10 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2328
9.ECLI:NL:HR:2024:567, r.o. 7.1.1 en 7.1.2