ECLI:NL:RBMNE:2024:5048

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 augustus 2024
Publicatiedatum
22 augustus 2024
Zaaknummer
UTR 24/1082
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toegenomen arbeidsongeschiktheid van een leerkracht met CVS/ME door de rechtbank

In deze zaak heeft eiseres, een leerkracht, zich per 2 mei 2017 ziek gemeld vanwege gezondheidsklachten en een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv heeft haar in 2019 een uitkering toegekend voor volledige, maar niet duurzame arbeidsongeschiktheid. In 2020 is deze gewijzigd naar gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid. Eiseres heeft in februari 2023 een herbeoordeling aangevraagd, maar het Uwv heeft geoordeeld dat er geen verandering is in haar arbeidsmogelijkheden. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat door het Uwv ongegrond is verklaard. De rechtbank heeft het beroep van eiseres op 19 augustus 2024 behandeld.

De rechtbank constateert dat er tegenstrijdige rapporten zijn van verzekeringsartsen van het Uwv over de diagnose CVS/ME. De rechtbank kan echter niet oordelen over de diagnose, omdat dit aan de Centrale Raad van Beroep is. De rechtbank beoordeelt of het Uwv terecht heeft beslist dat er op 7 februari 2023 geen toename van beperkingen is vastgesteld ten opzichte van de vorige beoordeling op 17 november 2020. De rechtbank concludeert dat er geen medische onderbouwing is voor een toename van de beperkingen van eiseres in 2023 in vergelijking met 2020. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is, waardoor eiseres voor 63,84% arbeidsongeschikt blijft.

De uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, in aanwezigheid van mr. R. van Manen, griffier. Eiseres kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/1082

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres,

(gemachtigde: mr. H.S. Eisenberger)
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,(het Uwv), verweerder

(gemachtigde: mr. R.M.H. Rokebrand).

Inleiding

1. Eiseres werkte als leerkracht op een basisschool. Zij meldde zich per 2 mei 2017 ziek met gezondheidsklachten. Eiseres heeft bij het Uwv een uitkering aangevraagd op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) bij het doorlopen van de wachttijd van 104 weken die geldt voor een WIA-uitkering.
1.1
Het Uwv heeft de WIA-uitkering in 2019 eerst toegekend naar een mate van volledige, maar niet duurzame arbeidsongeschiktheid (80-100%). In 2020 is de uitkering gewijzigd naar een mate van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid (63,84% na bezwaar). Dat besluit van het Uwv is nog niet definitief: de rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en eiseres heeft hoger beroep ingesteld. [1] De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in die procedure een verzekeringsarts als deskundige benoemd, die inmiddels een rapport heeft uitgebracht. De datum waarvoor de beoordeling in deze procedure geldt, is 17 november 2020.
1.2
Ondertussen, op 12 februari 2023, heeft eiseres een herbeoordeling aangevraagd per 7 februari 2023, omdat haar gezondheidssituatie is verslechterd. Met het besluit van 20 april 2023 (het primaire besluit) heeft het Uwv beslist dat er niets is veranderd in de mogelijkheden van eiseres om te werken. Zij blijft voor 63,84 % arbeidsongeschikt. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Met het bestreden besluit van 11 januari 2024 is haar bezwaar ongegrond verklaard.
1.3
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en zij heeft aanvullende gronden ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift met een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend. Eiseres heeft vervolgens het rapport van de deskundige die door de CRvB is benoemd ingediend. Zij heeft daarna ook nog tweemaal een aanvullende reactie ingediend.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 15 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het Uwv.

Beoordeling door de rechtbank2.Het valt de rechtbank op dat verzekeringsartsen van het Uwv in deze zaak de diagnose CVS/ME ten grondslag leggen aan de beoordeling van eiseres. Volgens de verzekeringsarts van het Uwv die betrokken is bij de procedure bij de CRvB kan deze diagnose echter niet worden gesteld, zelfs niet nadat de door de CRvB benoemde deskundige hierover anders heeft gerapporteerd. Deze verzekeringsarts van het Uwv wijst er in de CRvB-procedure zelfs op dat de energetische beperkingen van eiseres door de deskundige onterecht worden gekoppeld aan de diagnose. In twee verschillende procedures rapporteren verzekeringsartsen namens het Uwv dus met aan elkaar tegengestelde standpunten. Hoewel de rechtbank dit opvalt en ook begrijpt dat eiseres hierover vragen stelt, kan de rechtbank hier nu niet verder over oordelen. Dit ligt ter beoordeling voor aan de CRvB, waar immers de diagnose níet wordt aangenomen door het Uwv.

2.1
De rechtbank oordeelt in deze zaak over de melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid die eiseres heeft gedaan. Tussen partijen is in geschil of het Uwv terecht heeft beslist dat bij eiseres op 7 februari 2023 ten opzichte van de vorige beoordelingsdatum op 17 november 2020 geen toename van haar beperkingen is te onderbouwen als een rechtstreeks en medisch objectief vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek. Volgens de rechtbank is dit het geval. De rechtbank zal dit hierna uitleggen.
Beoordelingskader
3.
Het Uwv mag besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid baseren op rapporten van verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel aan de volgende drie voorwaarden voldoen. De rapporten:
  • zijn op een zorgvuldige manier tot stand gekomen;
  • bevatten geen tegenstrijdigheden;
  • zijn voldoende begrijpelijk.
De rapporten en de besluiten die daarop gebaseerd zijn, zijn in beroep wel aanvechtbaar. Het is echter aan de eisende partij om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de drie genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de drie genoemde voorwaarden is voldaan. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.
Beoordeling van de gronden van eiseres
Was het medisch onderzoek zorgvuldig?
4. Volgens eiseres was het onderzoek van het Uwv onzorgvuldig, omdat er geen lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden. Over fysiek onderzoek bij mensen met ME/CVS dient opgemerkt te worden dat "gewoon" lichamelijk onderzoek normaal uitpakt. De afwijkingen als gevolg van verminderde bloedtoevoer naar het hoofd zijn onderliggend en uiten zich niet in een hoorbare of voelbare afwijking aan het lichaam, zeker niet voor artsen die daar maar beperkt ervaring mee hebben.
4.1
Volgens het Uwv is er, zoals eiseres in haar beroepschrift schrijft, voor ME/CVS geen bloedtest of andere biomedische test beschikbaar. De diagnose wordt gesteld op basis van de klachten waarbij de anamnese (ziektegeschiedenis) dan ook cruciaal is voor de beperkingen hieruit voortvloeiend. Lichamelijk onderzoek zal normaal uitpakken bij deze aandoening. Een lichamelijk onderzoek heeft dus geen toegevoegde waarde voor de oordeelsvorming.
4.2
De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk heeft gemotiveerd dat geen aanleiding bestond om lichamelijk onderzoek te verrichten. Bovendien volgt uit vaste rechtspraak [2] dat als er geen lichamelijk onderzoek is verricht, dit niet betekent dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig was. De beroepsgrond slaagt niet.
Was de medische beoordeling juist?
5. Volgens eiseres is sprake van toegenomen arbeidsongeschiktheid. Zij verwijst hiervoor naar vier (medische) stukken die haar standpunt onderbouwen. Allereerst verwijst eiseres naar de brief van 7 februari 2023 van de cardioloog van [stichting] aan haar huisarts, waarin geconcludeerd wordt dat sprake is van CVS/ME, matige vorm en hypermobiliteit bij eiseres. Verder verwijst zij naar de brief van 1 april 2022 van haar sportarts aan haar huisarts, waarin wordt geconcludeerd dat er sprake is van chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS) met daarbij een voorgeschiedenis met diverse aandoeningen waarbij zij op dat moment voor hypothyreoidie met thyrax wordt behandeld en onder meer ook bekend is met coeliakie. Verder verwijst zij naar het rapport van de deskundige die door de CRvB is benoemd in de hoger beroepsprocedure. Tot slot blijkt uit haar dagverhaal dat zij in 2023 minder kan dan in 2020.
5.1
Volgens het Uwv zijn er onvoldoende medische argumenten om meer beperkingen aan te nemen dan in 2020 is gedaan. Er verandert niets in haar mogelijkheden om te werken, zodat eiseres voor 63,84 % arbeidsongeschikt blijft.
5.2
De rechtbank stelt vast dat in de brief van [stichting] en de brief van de sportarts niet staat dat bij eiseres sprake is van een toename van haar klachten in 2023 in vergelijking met 2020. De rechtbank stelt vast dat eiseres in haar dagverhaal bij de primaire verzekeringsarts aangeeft dat zij meer rust nodig heeft dan voorheen. Volgens eiseres zijn alle klachten meer geworden: moeheid, concentratie- en geheugenproblemen, kortsluiting in haar hoofd en een kort lontje. De rechtbank overweegt dat op basis van het dagverhaal niet kan worden uitgesloten dat de oorzaak hiervan ligt in externe omstandigheden. Zo sliep de dochter van eiseres in 2020 nog overdag en dat gaf eiseres rust. De dochter van eiseres is ouder geworden, zij slaapt niet meer overdag en heeft uitdaging nodig. Ook geeft eiseres aan dat haar man in 2020 veel thuiswerkte en nu minder. Hierdoor komen er tegenwoordig meer zorgtaken bij eiseres te liggen. Volgens de deskundige van de CRvB heeft eiseres in 2020 meer bepekringen dan de verzekeringsarts destijds heeft aangenomen, maar de deskundige schrijft niet dat eiseres in 2023 meer beperkingen heeft dan in 2020. De rechtbank oordeelt dan ook dat er geen medische onderbouwing is voor een toename van de beperkingen van eiseres in 2023 in vergelijking met 2020, terwijl haar leefomstandigheden mede een verklaring kunnen geven voor de door haar ervaren toename aan klachten. Er is dan ook geen toename als een rechtstreeks en medisch objectief vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek. De beroepsgrond van eiseres slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiseres voor 63,84% arbeidsongeschikt blijft. Er bestaat ook geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van mr. R. van Manen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de tussenuitspraak van 3 mei 2022 (ECLI:NL:RBMNE:2022:1721) en de einduitspraak van 15 juni 2022 (ECLI:NL:RBMNE:2022:2282).
2.Zie onder meer de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 16 februari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:569 en van 26 april 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9626.