2.4.Ook in het rapport en de nadere reactie van Ten Hove en Siem-Yoe ziet de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding haar standpunt te wijzigen.
3. De beroepsgronden slagen niet. Daartoe overweegt en oordeelt de rechtbank als volgt.
4. De rechtbank stelt voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Het is aan eiseres aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is.
Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk. Dit brengt mee dat de manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, niet voldoende is voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
5. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsartsen van verweerder zorgvuldig onderzoek hebben gedaan. De primaire verzekeringsarts heeft de dossiergegevens bestudeerd, intern overleg gevoerd en telefonisch gesproken met eiseres. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de dossiergegevens bestudeerd, is aanwezig geweest bij de telefonische hoorzitting en heeft navolgend medisch onderzoek bij eiseres verricht. Ook heeft zij medische informatie opgevraagd bij de [kliniek] en bij Max Ernst. Ten behoeve van de nadere rapportages van 3 december 2021 en 4 februari 2022 heeft zij de rapporten van Ten Hove en Siem-Yoe bestudeerd. De rechtbank acht deze onderzoeksactiviteiten toereikend. Dat de onderliggende medische problematiek ten tijde van het onderzoek wellicht nog niet volledig helder is geweest, betekent niet dat de verzekeringsartsen van verweerder nader onderzoek hadden moeten (laten) verrichten. De verzekeringsartsen van verweerder moeten beoordelen of sprake is van medisch objectiveerbare klachten bij eiseres, die leiden tot het aannemen van beperkingen in haar belastbaarheid. De aanwezigheid van een diagnose maakt die beoordeling op zichzelf niet anders.
6. De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd vervolgens geen aanknopingspunt om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling van de verzekeringsartsen van verweerder. De verzekeringsartsen van verweerder hebben inzichtelijk en eenduidig beargumenteerd hoe zij tot hun beoordeling zijn gekomen. De rechtbank ziet in de rapporten en nadere reacties van Siem-Yoe en Ten Hove onvoldoende aanknopingspunten om het standpunt van de verzekeringsartsen van verweerder terzijde te schuiven. Het rapport van Siem-Yoe dateert van 18 juni 2020 en ziet op een beoordeling op 5 maart 2020 ten aanzien van een beoordelingsdatum op 31 juli 2018. Vanwege het tijdsverloop en de gebeurtenissen in het leven van eiseres (een zwangerschap en bevalling) acht de rechtbank deze onderzoeksbevindingen niet actueel ten aanzien van de datum in geding van 24 november 2020. Dat sprake is van een vergelijkbare medische situatie ten opzichte van de medische situatie ten tijde van het onderzoek van Siem-Yoe volgt de rechtbank dan ook niet. De conclusies van Siem-Yoe ten aanzien van 31 juli 2018 kunnen daarom niet leiden tot een aanknopingspunt om te twijfelen aan de beoordeling ten aanzien van 24 november 2020.
Dat Ten Hove met betrekking tot de energetische belastbaarheid ten opzichte van 31 juli 2018 geen duidelijke kentering waarneemt, is ook onvoldoende om van een ongewijzigde medische situatie uit te gaan. Ten Hove gaat daarbij namelijk voorbij aan de wijzigingen in het leven van eiseres (de komst van haar kind) en het ten tijde van belang aanwezige sociaal functioneren. Ook hoeft geen sprake te zijn van een duidelijke kentering om van een gewijzigde situatie uit te kunnen gaan.
Dat Ten Hove nader psychiatrisch onderzoek noodzakelijk acht om de belastbaarheid vast te stellen, volgt de rechtbank ook niet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eenduidig uiteengezet dat zij inconsistenties ziet in het klachtenverhaal van eiseres enerzijds en de feitelijke activiteiten van eiseres anderzijds. Zij ziet aanwijzingen voor een cluster C persoonlijkheidsproblematiek. Vervolgens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep heroverwogen in hoeverre de geclaimde klachten medisch objectiveerbaar zijn en leiden tot een beperking in de belastbaarheid. Een eventuele diagnose omtrent de vermeende cluster C persoonlijkheidsproblematiek maakt die beoordeling niet anders.
Het is aan eiseres om bij geclaimde psychische klachten, die volgens haar moeten leiden tot verdergaande beperkingen, een medische onderbouwing te geven. De door eiseres in beroep ingebrachte rapporten van Ten Hove en Siem-Yoe geven hiervoor geen onderbouwing.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich mogen baseren op de medische beoordeling van de verzekeringsartsen van verweerder. Verweerders besluitvorming is zorgvuldig verlopen. De rechtbank ziet zelf geen aanleiding om een nader psychiatrisch onderzoek te gelasten.
8. Eisers heeft verzocht om de gelegenheid te krijgen om zelf een nader psychiatrisch onderzoek te laten verrichten om haar beroepsgronden te onderbouwen, in het geval waarin de rechtbank daartoe niet overgaat. De rechtbank ziet aanleiding eiseres daartoe in de gelegenheid te stellen. Om (alsnog) twijfel te kunnen zaaien over de medische beoordeling van de verzekeringsartsen van verweerder, is namelijk een rapport van een medisch deskundige nodig. In het licht van de goede procesorde moet iemand zijn beroepsgronden tijdig en adequaat onderbouwen, maar in dit geval is door eiseres een uitgebreid en principieel standpunt ingenomen over de zorgvuldigheid van verweerders onderzoek en de noodzaak voor de rechtbank om een deskundige te benoemen. Tegen deze achtergrond is het voorstelbaar dat eiseres het oordeel van de rechtbank daarover eerst afwacht, ook omdat het zelf laten verrichten van psychiatrisch onderzoek kostbaar is. Eiseres krijgt nu dus alsnog de kans dat onderzoek op eigen gelegenheid te laten verrichten, waarvoor de rechtbank het onderzoek zal heropenen. De rechtbank sluit hierbij zoveel mogelijk aan bij de bepalingen in Algemene wet bestuursrecht, in het bijzonder artikel 8:51a, artikel 8:80a en artikel 8:80b van de Awb. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen eiseres haar standpunt nader kan onderbouwen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
9. De rechtbank verzoekt eiseres uiterlijk binnen twee weken mee te delen aan de rechtbank of zij gebruik maakt van de gelegenheid haar standpunt nader te onderbouwen. Als eiseres gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank verweerder in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op het nader psychiatrisch onderzoek van eiseres. In beginsel, ook in de situatie dat eiseres de termijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
10. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.