ECLI:NL:RBMNE:2022:1721

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 mei 2022
Publicatiedatum
2 mei 2022
Zaaknummer
UTR 21/3454
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling in het kader van de Wet WIA

Op 3 mei 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende de Wet WIA. Eiseres had op 21 augustus 2020 een uitkering aangevraagd, maar was het niet eens met de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de medische beoordeling van de verzekeringsartsen zorgvuldig was, maar heeft eiseres de gelegenheid gegeven om zelf nader medisch onderzoek te laten verrichten. De rechtbank oordeelde dat de rapporten van de verzekeringsartsen voldoende waren, maar dat eiseres de kans moest krijgen om haar standpunt nader te onderbouwen. De rechtbank heeft de beslissing aangehouden tot de einduitspraak en eiseres opgeroepen om binnen twee weken te laten weten of zij gebruik wilde maken van de gelegenheid voor nader onderzoek. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat nog geen hoger beroep open tegen deze tussenuitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3454-T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 mei 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.M. Geerdes),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. E.F. de Roy van Zuydewijn).

Procesverloop

Eiseres heeft op 21 augustus 2020 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Ter onderbouwing heeft ze een medisch belastbaarheidsonderzoek van verzekeringsarts E.P.D. Siem-Yoe van 18 juni 2020, opgesteld in het kader van een eerdere beroepsprocedure op grond van de Ziektewet, ingebracht.
Verweerder heeft daarop aan eiseres met ingang van 20 april 2019 een Wet WIA-uitkering toegekend, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%.
Bij besluit van 25 november 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres per 24 november 2020 vastgesteld op 63,01%.
Eiseres is het hier niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 13 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en het primaire besluit herzien, in die zin dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres per 24 november 2020 wordt vastgesteld op 63,84%.
Eiseres is het hier niet mee eens en heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ter onderbouwing heeft ze op 1 november 2020 een ongedateerd medisch rapport van verzekeringsarts L. ten Hove ingebracht. Aanvullend is een nadere reactie van Ten Hove en Siem-Yoe van 17 januari 2022 ingebracht.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2022. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat de medische beoordeling van verweerder niet berust op voldoende medische informatie en dat haar belastbaarheid per 24 november 2020 onjuist is vastgesteld. Haar medische situatie is niet gewijzigd ten opzichte van de situatie bij de Ziektewet-beoordeling, zoals beschreven door verzekeringsarts Siem-Yoe. Haar onderliggende medische problematiek is nog altijd niet helder, zodat haar belastbaarheid per 24 november 2020 niet vastgesteld kan worden. Dat blijkt volgens eiseres uit het rapport van verzekeringsarts Ten Hove. Eiseres verzoekt om een nader psychiatrisch onderzoek. Wanneer de rechtbank daartoe niet overgaat, wil eiseres daar zelf de gelegenheid toe krijgen.
2.1.
Verweerder heeft zich bij het bestreden besluit gebaseerd op de medische beoordeling van zijn verzekeringsartsen. Volgens verweerder volgt uit de rapporten van 19 november 2020, 6 juli 2021, 3 december 2021 en 4 februari 2022 dat de belastbaarheid van eiseres zorgvuldig en op juiste wijze is vastgesteld.
2.2.
De primaire verzekeringsarts heeft (voor zover relevant) overwogen dat de medische situatie van eiseres ten tijde van het onderzoek in november 2020 anders is dan bij de eerdere beoordelingen. Er zijn in de tussentijd geen nieuwe diagnosen gesteld, maar eiseres is zwanger geweest en bevallen waardoor de behandeling enige tijd onderbroken is. Ze heeft ten tijde van het onderzoek moeheidsklachten als gevolg van een gediagnosticeerde CVS en de hyperthyreoïdie is nog niet volledig onder controle. De coeliakie is onder controle en de eerdere psychische klachten zijn niet meer aanwezig. Vanwege een CVS, hyperthyreoïdie en recente bevalling acht de primaire verzekeringsarts eiseres aangewezen op fysiek niet te uitputtende werkzaamheden, met een niet al te zware mentale belasting en een tijdelijke urenbeperking van gemiddeld 6 uur per dag en 30 uur per week. De primaire verzekeringsarts heeft de beperkingen opgenomen in de functionelemogelijkhedenlijst (FML) van 19 november 2020.
2.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep onderschrijft de conclusie van de primaire verzekeringsarts ten aanzien van de gewijzigde medische situatie, gezien de succesvolle zwangerschap en bevalling en de opgeklaarde depressieve klachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep zet wel vraagtekens bij de consistentie van het medisch beeld. Ter vaststelling van de CVS zijn geen validiteitstesten gedaan. Daarbij ziet de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanwijzingen voor cluster C persoonlijkheidsproblematiek. Ook ziet zij discrepanties in anamnese en onderzoek, ook tussen de ernst en diepte van de ervaren belemmeringen en het sociaal functioneren van eiseres. Anders gezegd, wat eiseres zegt te kunnen lijkt volgens haar niet te passen bij wat eiseres feitelijk doet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep onderschrijft de door de primaire verzekeringsarts aangenomen beperkingen voor het energetisch, fysiek en mentaal functioneren. Dit omdat er een logische samenhang is tussen de aard/ernst van de onderliggende medische diagnoses, de bevindingen en de geduide beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep acht eiseres aanvullend beperkt voor sterk wisselende diensten en sociaal intensieve contacten met klanten en patiënten/hulpbehoevenden. Dit heeft zij opgenomen in de FML van 6 juli 2021. Voor meer en verdergaande beperkingen ziet zij geen aanleiding.
2.4.
Ook in het rapport en de nadere reactie van Ten Hove en Siem-Yoe ziet de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding haar standpunt te wijzigen.
3. De beroepsgronden slagen niet. Daartoe overweegt en oordeelt de rechtbank als volgt.
4. De rechtbank stelt voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Het is aan eiseres aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is.
Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk. Dit brengt mee dat de manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, niet voldoende is voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
5. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsartsen van verweerder zorgvuldig onderzoek hebben gedaan. De primaire verzekeringsarts heeft de dossiergegevens bestudeerd, intern overleg gevoerd en telefonisch gesproken met eiseres. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de dossiergegevens bestudeerd, is aanwezig geweest bij de telefonische hoorzitting en heeft navolgend medisch onderzoek bij eiseres verricht. Ook heeft zij medische informatie opgevraagd bij de [kliniek] en bij Max Ernst. Ten behoeve van de nadere rapportages van 3 december 2021 en 4 februari 2022 heeft zij de rapporten van Ten Hove en Siem-Yoe bestudeerd. De rechtbank acht deze onderzoeksactiviteiten toereikend. Dat de onderliggende medische problematiek ten tijde van het onderzoek wellicht nog niet volledig helder is geweest, betekent niet dat de verzekeringsartsen van verweerder nader onderzoek hadden moeten (laten) verrichten. De verzekeringsartsen van verweerder moeten beoordelen of sprake is van medisch objectiveerbare klachten bij eiseres, die leiden tot het aannemen van beperkingen in haar belastbaarheid. De aanwezigheid van een diagnose maakt die beoordeling op zichzelf niet anders.
6. De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd vervolgens geen aanknopingspunt om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling van de verzekeringsartsen van verweerder. De verzekeringsartsen van verweerder hebben inzichtelijk en eenduidig beargumenteerd hoe zij tot hun beoordeling zijn gekomen. De rechtbank ziet in de rapporten en nadere reacties van Siem-Yoe en Ten Hove onvoldoende aanknopingspunten om het standpunt van de verzekeringsartsen van verweerder terzijde te schuiven. Het rapport van Siem-Yoe dateert van 18 juni 2020 en ziet op een beoordeling op 5 maart 2020 ten aanzien van een beoordelingsdatum op 31 juli 2018. Vanwege het tijdsverloop en de gebeurtenissen in het leven van eiseres (een zwangerschap en bevalling) acht de rechtbank deze onderzoeksbevindingen niet actueel ten aanzien van de datum in geding van 24 november 2020. Dat sprake is van een vergelijkbare medische situatie ten opzichte van de medische situatie ten tijde van het onderzoek van Siem-Yoe volgt de rechtbank dan ook niet. De conclusies van Siem-Yoe ten aanzien van 31 juli 2018 kunnen daarom niet leiden tot een aanknopingspunt om te twijfelen aan de beoordeling ten aanzien van 24 november 2020.
Dat Ten Hove met betrekking tot de energetische belastbaarheid ten opzichte van 31 juli 2018 geen duidelijke kentering waarneemt, is ook onvoldoende om van een ongewijzigde medische situatie uit te gaan. Ten Hove gaat daarbij namelijk voorbij aan de wijzigingen in het leven van eiseres (de komst van haar kind) en het ten tijde van belang aanwezige sociaal functioneren. Ook hoeft geen sprake te zijn van een duidelijke kentering om van een gewijzigde situatie uit te kunnen gaan.
Dat Ten Hove nader psychiatrisch onderzoek noodzakelijk acht om de belastbaarheid vast te stellen, volgt de rechtbank ook niet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eenduidig uiteengezet dat zij inconsistenties ziet in het klachtenverhaal van eiseres enerzijds en de feitelijke activiteiten van eiseres anderzijds. Zij ziet aanwijzingen voor een cluster C persoonlijkheidsproblematiek. Vervolgens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep heroverwogen in hoeverre de geclaimde klachten medisch objectiveerbaar zijn en leiden tot een beperking in de belastbaarheid. Een eventuele diagnose omtrent de vermeende cluster C persoonlijkheidsproblematiek maakt die beoordeling niet anders.
Het is aan eiseres om bij geclaimde psychische klachten, die volgens haar moeten leiden tot verdergaande beperkingen, een medische onderbouwing te geven. De door eiseres in beroep ingebrachte rapporten van Ten Hove en Siem-Yoe geven hiervoor geen onderbouwing.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich mogen baseren op de medische beoordeling van de verzekeringsartsen van verweerder. Verweerders besluitvorming is zorgvuldig verlopen. De rechtbank ziet zelf geen aanleiding om een nader psychiatrisch onderzoek te gelasten.
8. Eisers heeft verzocht om de gelegenheid te krijgen om zelf een nader psychiatrisch onderzoek te laten verrichten om haar beroepsgronden te onderbouwen, in het geval waarin de rechtbank daartoe niet overgaat. De rechtbank ziet aanleiding eiseres daartoe in de gelegenheid te stellen. Om (alsnog) twijfel te kunnen zaaien over de medische beoordeling van de verzekeringsartsen van verweerder, is namelijk een rapport van een medisch deskundige nodig. In het licht van de goede procesorde moet iemand zijn beroepsgronden tijdig en adequaat onderbouwen, maar in dit geval is door eiseres een uitgebreid en principieel standpunt ingenomen over de zorgvuldigheid van verweerders onderzoek en de noodzaak voor de rechtbank om een deskundige te benoemen. Tegen deze achtergrond is het voorstelbaar dat eiseres het oordeel van de rechtbank daarover eerst afwacht, ook omdat het zelf laten verrichten van psychiatrisch onderzoek kostbaar is. Eiseres krijgt nu dus alsnog de kans dat onderzoek op eigen gelegenheid te laten verrichten, waarvoor de rechtbank het onderzoek zal heropenen. De rechtbank sluit hierbij zoveel mogelijk aan bij de bepalingen in Algemene wet bestuursrecht, in het bijzonder artikel 8:51a, artikel 8:80a en artikel 8:80b van de Awb. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen eiseres haar standpunt nader kan onderbouwen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
9. De rechtbank verzoekt eiseres uiterlijk binnen twee weken mee te delen aan de rechtbank of zij gebruik maakt van de gelegenheid haar standpunt nader te onderbouwen. Als eiseres gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank verweerder in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op het nader psychiatrisch onderzoek van eiseres. In beginsel, ook in de situatie dat eiseres de termijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
10. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt eiseres op binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen of zij gebruik maakt van de gelegenheid haar standpunt nader te onderbouwen met een nader psychiatrisch onderzoek;
- stelt eiseres in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak haar standpunt nader te onderbouwen met een nader psychiatrisch onderzoek;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J.J.M. Kock, griffier. De beslissing is uitgesproken op 3 mei 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier is verhinderd om
de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.